Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hierna aangeduid als [verdachte], die beschuldigd werd van witwassen van een bedrag van € 100.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag afkomstig was van een andere rechtspersoon, [medeverdachte 2], die het geld door middel van oplichting had verkregen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 18 oktober 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. van Staden ten Brink, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, maar heeft geen medeplegen vastgesteld, omdat de gedragingen van de bestuurder, [medeverdachte 1], niet als samenwerking met anderen konden worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de verhaalsmogelijkheden van de slachtoffers. De strafoplegging bestond uit een geheel voorwaardelijke geldboete van € 45.000,- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft benadrukt dat witwassen een ernstig feit is dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit en dat het de integriteit van het financiële verkeer aantast. De rechtbank heeft ook overwogen dat de rechtspersoon niet meer economisch actief is en dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.