ECLI:NL:RBAMS:2021:6673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
C/13/693546 / HA ZA 20-1179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsadviesrelatie en zorgplichtschending door beleggingsadviseur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Forfait Holding B.V. en Van Lanschot Kempen Wealth Management N.V. De eiser, Forfait, verwijt de gedaagde bank dat zij haar zorgplicht heeft geschonden in het kader van een beleggingsadviesrelatie. De rechtbank oordeelt dat de verwijten van Forfait niet slagen. De procedure begon met een mondelinge behandeling op 6 oktober 2021, na een tussenvonnis van 15 september 2021. Forfait had een beleggingsadviesovereenkomst gesloten met Van Lanschot op 7 augustus 2019, waarbij de bank op verzoek advies gaf over de beleggingen van Forfait. In de maanden februari en maart 2020 heeft Forfait meerdere keren geprobeerd om haar portefeuille te liquideren, maar de bank heeft dit niet uitgevoerd, wat leidde tot de vordering van Forfait tot schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat Van Lanschot niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de schade die Forfait heeft geleden niet het gevolg is van een schending van de zorgplicht door de bank. De vordering van Forfait wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/693546 / HA ZA 20-1179
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORFAIT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. H.J. Bos te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
VAN LANSCHOT KEMPEN WEALTH MANAGEMENT N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch, mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.M.A. 't Hart te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Forfait en Van Lanschot worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 15 september 2021 is een mondelinge behandeling gelast, die op 6 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Op de mondelinge behandeling is namens Forfait [naam 1] verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Bos. Namens Van Lanschot is de heer [naam 2] en mevrouw mr. [naam 3] verschenen, bijgestaan door mrs. ’t Hart en Stortelder. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
Mrs. Bos en ’t Hart hebben de zaak toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die bij de stukken zijn gevoegd.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Forfait is een vennootschap van de heer [naam 1] .
2.2.
Op 7 augustus 2019 is tussen Forfait en Van Lanschot een beleggingsadviesovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst hield in essentie het volgende in:
  • Van Lanschot geeft Forfait op verzoek en ongevraagd beleggingsadvies met betrekking tot het vermogen van Forfait dat staat op de bij Van Lanschot aangehouden effectenrekening;
  • Forfait beslist zelf of een beleggingsadvies wordt opgevolgd, en zij neemt zelf de uiteindelijke aankoop- en verkoopbeslissingen;
  • Van Lanschot doet ten aanzien van de effectenrekening van Forfait geen transacties op eigen initiatief.
2.3.
Op 3 september 2019 heeft Forfait € 2.000.000,00 op de bij Van Lanschot aangehouden effectenrekening gestort ter uitvoering van de overeenkomst. Dit vermogen is vervolgens nagenoeg geheel belegd in diverse effecten. De gehele inhoud van de effectenrekening wordt hierna de portefeuille genoemd.
Het betrof een pensioenbelegging voor [naam 1] , die op dat moment 72 jaar was. In verband met fiscale verplichtingen diende ieder jaar € 140.000,00 aan Forfait te worden onttrokken als pensioen voor [naam 1] . Het idee van Forfait was om het belegde vermogen zoveel mogelijk intact te houden en de nodige pensioengelden vooral te halen uit dividenden. Met dat voor ogen is met name in aandelen met hoge dividendverwachtingen belegd.
2.4.
Op 27 februari 2020 heeft [naam 1] , die op dat moment in Zuid-Afrika verbleef, om 15:43 uur Nederlandse tijd (zoals hierna ook steeds de Nederlandse tijd wordt aangegeven) gebeld met de heer [naam 4] van Van Lanschot naar aanleiding van negatieve ontwikkelingen in de markt als gevolg van het coronavirus. [naam 4] had daarover ook al contact proberen te zoeken met [naam 1] , maar dat was nog niet gelukt.
Tijdens dit gesprek stellen [naam 1] en [naam 4] samen vast dat het niet goed gaat in de markt: “alles dondert in elkaar”, zegt [naam 1] , en “echt weer zo’n typische periode dat de angst goed in de markt zit, en dan valt alles over het algemeen naar beneden”, zegt [naam 4] . Vervolgens zegt [naam 4] dat het goed is om even contact met elkaar te hebben en dat hij zelf niet denkt dat het verstandig is om veel te doen. [naam 1] uit vervolgens zijn zorgen over waardevermindering van de portefeuille, waarop [naam 4] vraagt wat [naam 1] dan zou willen doen. [naam 1] geeft hier niet direct een antwoord op, maar herhaalt zijn zorgen. [naam 4] geeft vervolgens aan dat [naam 1] het wel heel negatief ziet, dat het om een ongrijpbaar fenomeen gaat, en dat zowel zij die er positief in staan als zij die er negatief in staan het niet weten. Hierna ontvouwt zich een gesprek over de toestand van en de onzekerheden in de markt. [naam 4] geeft hierbij aan dat de portefeuille is gericht op de lange termijn - waarop [naam 1] bevestigend reageert - en dat men niet op iedere tegenslag zou moeten willen reageren. Aan het slot zegt [naam 1] dat hij er nog eens over moet nadenken.
2.5.
Bij e-mail van eveneens 27 februari 2020 heeft [naam 1] om 20:57 uur het volgende aan [naam 4] bericht:
“Wij hebben elkaar hedenmiddag uitgebreid gesproken.
Ik heb na ons gesprek ook met [mevrouw [naam 1] , echtgenote] de huidige situatie op de beurzen besproken.
Vervolgens hebben wij het meest recente nieuws via CNN en Bloomberg gehoord.
De conclusie is dat de GEHELE effectenportefeuille van Forfait Holding BV verkocht wordt.
Een belangrijke overweging is dat de dividend policy van de aandelen in de portefeuille in negatieve zin aangetast kan worden.
Ik ben tot 18 maart in Kaapstad.
Telefonisch kun je mij vandaag bereiken op (…)
(…)”.
2.6.
Op 28 februari 2020 heeft [naam 4] rond 8:16 uur telefonisch contact opgenomen met [naam 1] . [naam 4] waarschuwt [naam 1] ervoor zich te laten leiden door emoties, en stelt dat hij het niet met [naam 1] eens is dat men nu kan zeggen dat de dividenden in gevaar komen omdat men dat langjarig moet beschouwen. [naam 4] geeft verder aan dat er, zoals bij de intake was besproken, koersdalingen van 20-25% kunnen plaatsvinden. [naam 1] wijst er van zijn kant op dat het hier gaat om zijn pensioenpot en dat hij 72 jaar is en geen 30, waarop [naam 4] aangeeft dat ook daarover is gesproken bij de intake en dat toen is besproken om te blijven zitten als er een correctie in de markt plaatsvindt. [naam 4] onderkent vervolgens de onzekerheid als men in een aandelenportefeuille belegt en zegt dat het ook voor Van Lanschot gissen is wat er gaat gebeuren. [naam 4] geeft vervolgens aan dat het een gegeven is dat men in zo’n geval de tijd moet hebben, dat hij de emotie van [naam 1] wel snapt en dat als [naam 1] eruit wil, dat hij, [naam 4] , het dan gaat opgeven. Uiteindelijk wordt afgesproken om later, na opening van de beurs, om 10:30 uur weer even te bellen.
2.7.
Op 28 februari 2020 hebben [naam 1] en [naam 4] om 10:31 uur weer telefonisch contact. Zij stellen vast dat de markten, zoals verwacht, behoorlijk in de min hebben geopend. [naam 1] deelt vervolgens mee dat hij terugkomt op zijn eerdere besluit om de portefeuille te verkopen en dat er nu dus niets aan de portefeuille behoeft te worden gewijzigd. [naam 1] licht toe dat hij inziet wat [naam 4] bedoelde, en dat men zich niet moet laten overmeesteren door de paniek. [naam 4] geeft aan dat hij denkt dat dat een verstandige beslissing is. [naam 1] geeft aan dat hij zijn beslissing nog even per e-mail zal bevestigen.
2.8.
Bij e-mail van eveneens 28 februari 2020 (10:46 uur) heeft [naam 1] het volgende aan [naam 4] bericht:
“(…)
Wij hebben elkaar hedenochtend twee maal gesproken.
Jouw commentaar en advies waardeer ik.
Naar aanleiding daarvan heb ik , namens Forfait Holding BV, besloten van mijn oorspronkelijke voornemen af te zien.
Dus: de portefeuille wordt NIET verkocht.
Na 18 maart moeten wij weer eens bijpraten.
Dank voor jouw meedenken.
(…)”.
2.9.
Bij e-mail van 1 maart 2020 (19:11 uur) heeft [naam 1] het volgende aan [naam 4] bericht:
“(…)
Ik heb het weekend de berichten op de internationale TV zenders en financiele kanalen gevolgd.
Ook heb ik diverse interviews gehoord.
De teneur is duidelijk: financial meltdown , systemic risks,
a nightmare scenario, once-in-a-century pandemic ( Bill Gates ) etc.
Onder deze omstandigheden kan ik niet passief blijven en wachten op een eventueel herstel.
Voordat mijn pensioenkapitaal gedecimeerd is, heb ik daarom besloten de GEHELE portefeuille per direct te verkopen.
Ik kom dus terug op mijn eerder besluit.
Ik ontvang gaarne een bevestiging van deze email.
(…)”.
2.10.
Hierna wordt over en weer bericht per e-mail, als volgt:
1 maart 2020 (21:32 uur) - de heer [naam 2] namens Van Lanschot aan de heer en mevrouw [naam 1] :
“(…)
Via [ [naam 4] ] hoorde ik al jullie contact over de portefeuille. Graag bel ik jullie morgenochtend even op.
Voor ons beleggingsbesluit hebben wij uitgebreid stilgestaan bij de korte termijnrisico’s van beleggen.
Uiteindelijk hebben wij samen een dividendstrategie neergezet die een kasstroom moet laten zien op de lange termijn (pensioeninkomen).
Zie mijn bijlage hoe onze hoofdeconoom “ [naam 5] ” kijkt naar het Corona Virus en de economieën. De beurzen kijken volledig naar het Corona Virus en met veel emotie. Dit heeft geleid tot een snelle daling binnen enkele dagen.
Onze strategie (van Van Lanschot Kempen) is nauwelijks aangepast en wij vinden het verkopen van aandelen na zo een daling niet passend.
In 2018 hebben jullie ook na een behoorlijk harde daling de portefeuille verkocht. Toen zag je ook dat beurzen na de harde daling stapsgewijs opliepen (wat uiteindelijk geleid heeft tot hoge rendementen). Deze bewegingen laat de aandelenbeurs vaak zien. Een veel geziene reactie van de particuliere belegger is om op basis van emotie (angst) bij een verlies alles te verkopen. Juist dat zijn de momenten om beleggingen te houden want jullie hebben de tijd om deze “correctie” uit te zitten. Daarnaast willen jullie de dividenden ontvangen om op lange termijn het verhogen te laten groeien of van te consumeren.
Ik hoop ook wat meer rust te kunnen geven en dat je niet zoals 2018 een overhaaste (geëmotioneerde) beslissing neemt.
(…)”.
1 maart 2020 (22:32 uur) - [naam 1] aan [naam 2] :
“(…)
Dank voor jouw email.
Ik heb de volgende opmerkingen.
De bedrijfsresultaten komende onder grote druk.
“Supply chains” vallen droog.
Fabrieken worden gesloten
Dit heeft tot gevolg dat dividenden onzeker worden dan wel gepasseerd worden.
De oorspronkelijke dividendstrategie is dus niet langer houdbaar.
Mijn beleggingshorizon is beperkt.
Ik ben geen veertiger!
De casus van 2018 was anders.
Nu is er sprake van een globale maatschappelijke en financiele crisis.
En dit is nog maar het begin van de crisis.
Mijn conclusie is derhalve dat dividenden zeer onzeker worden en
dat ik niet de tijd heb ( 5 - 10 jaren ? ) om de koersverliezen uit te zitten.
(…)”.
1 maart 2020 (22:59 uur) - [naam 2] aan [naam 1] :
“(…)
Inderdaad ben ik het eens dat je geen termijn hebt van tientallen jaren. Dat weten [ [naam 4] ] en ik ook.
Wij hebben toentertijd de portefeuille ook grofweg in 3 delen geknipt:
 Risicomijdende stuk (obligaties in USD) aangehouden via een tracker
 Individuele aandelen (combinatie van dividendaandelen en groeiaandelen)
 Dividend fondsen en trackers (grote spreiding in honderden dividendbedrijven)
Sowieso blijf je door deze allocatie structuur dividend ontvangen.
Verder probeerde ik met mijn voorbeeld van 2018 aan te geven dat in/uit stappen uit de beleggingen vaak negatief resultaat met zich meebrengt. Dit is ook een veel geziene stap van particuliere beleggers.
Er staat nog ruim 200.000 EUR liquide dus de komende jaren ben je liquide genoeg om te leven (exclusief de toekomstige dividenden op de rekening). Daar hebben wij juist rekening mee gehouden.
Praat er samen met [mevrouw [naam 1] ] nog even over. [ [naam 4] ] en/of ik bellen je morgenochtend om de stap wel of niet te zetten. (…)”.
2 maart 2020 (7:41 uur) - [naam 1] aan [naam 2] :
“(…)
De markten kleuren hedenmorgen enigszins groen.
Maar voor hoe lang?
Dit is vermoedelijk een standaard reactie van professionele instituten op basis van geprogammeerde koopopdrachten.
De stemming is nog steeds negatief.
Ik ben geen standaard particuliere belegger die met “ excess funds” speculeert.
Ik twijfel ernstig aan de toekomstige dividendstroom.
Ook dividendfondsen en hun onderliggende beleggingen hebben te maken met deze turmoil.
Uitstappen kan ook verdere schade voorkomen.
De timing is uiteraard belangrijk.
Ik weet niet welke telefoonnummers jullie gebruiken
Maar gisterenavond zie ik geen missed calls.
(…)”.
2.11.
Op 2 maart 2020 hebben [naam 1] en [naam 4] om 10:13 uur weer telefonisch contact. [naam 1] herhaalt dat hij geen gewone particuliere belegger is, dat het gaat om zijn pernsioenpot en dat hij zich zorgen maakt over toekomstige dividenden. [naam 4] herhaalt zijn visie en bevestigt een opmerking van [naam 1] dat [naam 1] het, inderdaad, te emotioneel bekijkt. [naam 1] geeft tijdens het gesprek aan dat hij later nog even wil terugbellen, samen met zijn vrouw. [naam 1] geeft verder aan dat hij, mede gezien de eerdere e-mails en gesprekken, ernaar neigt om met Van Lanschot mee te denken, dat men beter niet overhaast kan verkopen. [naam 4] geeft aan dat het hem verbaast, gezien de uitgangspunten van de aangegane beleggingsadviesrelatie, dat [naam 1] nu spreekt over een korte horizon en dat hij geen gewone particuliere belegger is. [naam 4] deelt mede dat als [naam 1] dát vindt, dat Van Lanschot dan alles moet verkopen omdat ‘we dan niet goed bezig zijn’. [naam 4] geeft [naam 1] mee om dat mee te nemen in de discussie. [naam 1] benadrukt dat voor hem de dividendstroom nog steeds het belangrijke uitgangspunt is.
2.12.
Bij e-mails van eveneens 2 maart 2020 heeft [naam 1] het volgende aan [naam 4] bericht:
om 14:19 uur:
“(…)
Naar aanleiding van ons gesprek hedenochtend heb ik de volgende opmerkingen.
> ondanks licht groene cijfers is mijn portefeuille wederom vandaag in waarde gedaald !?
> mijn visie op de globale economie en beleggingsmarkt is negatief.
> de pijler van mijn portefeuille is het dividendrendement.
Tot heden is dit teleurstellend.
Wellicht is dit te wijten aan de tijdspanne.
Dit is mij echter niet helemaal duidelijk ( zie hieronder).
> belangrijker is dat de 4 zogenoemde dividend fondsen aanzienlijk in waarde zijn gedaald.
Ik kan dit moeilijk begrijpen.
Dit betekent naar mijn mening dat de economische groei achterblijf met gevolg lagere bedrijfswinsten en lagere/geen dividendstroom.
Hiermede valt de grondslag van mijn portefeuille weg.
Graag hoor ik jouw mening hierover.
(…)”.
en om 14:39 uur:
“(…)
Nog even kort.
Ik heb zojuist Bloomberg TV bekeken.
Mijn mening wordt bevestigd.
Conclusie: mijn GEHELE portefeuille wordt verkocht.
(…)”.
2.13.
Op 2 maart 2020 (15:18 uur) hebben de heer [naam 1] , mevrouw [naam 1] , [naam 4] en [naam 2] telefonisch contact. [naam 1] benadrukt dat de peiler van de portefeuille het dividend is. [naam 4] geeft wederom zijn visie op dit punt (dat men op de langere termijn moet kijken). [naam 1] verwijst naar de eerdere contacten per telefoon en per e-mail en stelt vast dat hij elke keer heen en weer wordt geslingerd. [naam 4] geeft aan dat als [naam 1] er echt nerveus van wordt, hij dan ermee moet stoppen. Op zeker moment vraagt [naam 1] wat [naam 4] , alles in aanmerking nemende, adviseert. [naam 4] antwoordt daarop dat hij op basis van de uitgangspunten bij het aangaan van de overeenkomst adviseert om niets te doen, maar dat het uitgangspunt ‘de belegger wordt niet nerveus van een daling van 20%’ nu kennelijk achterhaald is. [naam 1] geeft aan dat dat een relevant antwoord is en dat hij en zijn echtgenote erover moeten nadenken. Mevrouw [naam 1] haalt het adagium ‘als je wordt geschoren, moet je stilzitten’ aan, maar geeft tegelijkertijd aan dat zij het met [naam 4] eens is, dat als de gezondheid eronder gaat lijden, men er beter kan uitstappen, waarna zij aangeeft dat dit stof tot nadenken is en dat zij en [naam 1] erop terug zullen komen. Afgesproken wordt om over twee dagen weer te bellen.
2.14.
Bij e-mail van 2 maart 2020 (15:20 uur) heeft [naam 1] het volgende aan [naam 4] bericht:
“(…)
Naar aanleiding van ons laatste telefoongesprek gaan wij nog eens intern beraad voeren.
Wij spreken elkaar woensdag 4 maart om 16.30 NL tijd.
Met dank voor de tijd en jullie visie.
(…)”.
2.15.
Op 4 maart 2020 hebben de heer [naam 1] , mevrouw [naam 1] en [naam 2] telefonisch contact. Er wordt gesproken over de risico’s van het coronavirus aan de hand van een visie van de hoofdeconoom van Van Lanschot, [naam 5] . [naam 2] herhaalt de dividendvisie van Van Lanschot (nu geen risico, maar op de lange termijn zou een risico kunnen ontstaan). Wanneer [naam 2] vraagt naar het resultaat van het overleg tussen de heer en mevrouw [naam 1] , zegt [naam 1] dat zij hebben geconcludeerd te moeten blijven stilzitten. [naam 1] wijst daarbij nog wel op het risico dat de dividenduitkeringen minder worden. Er wordt daarna gesproken over dividenden, mede aan de hand van concrete ondernemingen. [naam 2] geeft later als advies om de portefeuille ‘te laten werken, zijn gang te laten gaan’ en: “(…) ik kan heel veel van dit gaan zeggen, en dat hebben we de vorige keer ook gedaan, het moet voor jullie wel GOED voelen”. [naam 1] herhaalt vervolgens dat hij en zijn vrouw het erover hebben gehad dat zij voorlopig moeten blijven zitten, omdat “het nu geen zin heeft om twee ton te verliezen”, en dat hij “ook die dividenden wel eens graag [wil] zien komen”. [naam 2] geeft aan dat hij [naam 4] zal vragen om een overzicht van aankomende dividenden op te stellen. Hierna wordt gedrieën besproken dat het het beste is om zich niet te concentreren op dagkoersen. Mevrouw [naam 1] deelt nog mede dat [naam 2] en [naam 4] fantastisch zijn geweest in de uitleg tijdens de diverse telefoongesprekken, dat dit door de heer en mevrouw [naam 1] zeer op prijs is gesteld, en dat “we blijven zitten waar we zitten”.
2.16.
Op 12 maart 2020 heeft [naam 1] telefonisch contact opgenomen met [naam 2] . [naam 1] geeft aan op basis van de dagkoersen erg ongerust te zijn, en het er nog intern over te hebben gehad. [naam 2] geeft aan dat de mening van Van Lanschot bij [naam 1] bekend is, dat er verder niets meer is toe te voegen aan wat er over en weer al is gezegd, en dat [naam 1] de keuze moet maken die goed voelt. [naam 1] beaamt dat verder overleg niet meer nodig is en geeft dan aan [naam 2] de opdracht om de gehele portefeuille zo snel mogelijk te verkopen. [naam 2] bevestigt aan [naam 1] dat de verkoopopdracht zal worden uitgevoerd.
2.17.
Van Lanschot heeft de verkoopopdracht meteen na het gesprek van 12 maart 2020 uitgevoerd. De portefeuille is geliquideerd voor € 1.578.493,00.

3.Het geschil

3.1.
Forfait vordert – samengevat – veroordeling van Van Lanschot tot betaling aan Forfait van € 431.786,00 althans € 354.629,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
Forfait voert daartoe aan dat zij al op 27 februari 2020 en 2 maart 2020 verkoopopdrachten heeft gegeven, die niet door Van Lanschot zijn uitgevoerd. Als toen de portefeuille verkocht zou zijn, zou deze respectievelijk € 431.786,00 en € 354.629,00 meer hebben opgeleverd.
3.2.
Van Lanschot voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun relatie heeft te gelden als een beleggingsadviesrelatie. De belangrijkste taken van Van Lanschot met betrekking tot de door Forfait bij haar aangehouden effectenrekening waren het fungeren als beleggingsadviseur voor Forfait en het uitvoeren van de door Forfait genomen en aan Van Lanschot bekendgemaakte beleggingsbeslissingen.
4.2.
Forfait verwijt Van Lanschot allereerst dat zij bij het aangaan van de overeenkomst op een aantal punten haar zorgplicht jegens Forfait heeft geschonden:
Een door Van Lanschot opgemaakt Rapport Beleggingsprofiel van 5 augustus 2019 is niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan Forfait toegezonden. Eerst in aanloop naar dit geding is dit stuk naar de raadsman van Forfait toegezonden.
De antwoorden op de vragen in het Rapport Beleggingsprofiel zijn niet van [naam 1] afkomstig.
In de overeenkomst en in het op 13 augustus 2019 gegeven advies voor het beleggen van het te storten vermogen, is geen passend cliëntprofiel/beleggingsprofiel opgenomen: een te lange beleggingshorizon, er is geen rekening gehouden met hypothecaire aflossingsverplichtingen, er is uitgegaan van een onjuiste inkomenseis, een te offensief beleggingsprofiel.
In het advies van 13 augustus 2019 ontbreekt een noodscenario voor het geval van een onvoorziene waardedaling van bijvoorbeeld 25% à 30% in een korte periode.
Ook wordt Van Lanschot verweten dat er niet gespreid in de tijd is belegd, maar de gehele inleg van € 2.000.000,00 op één moment is belegd.
4.3.
Van Lanschot betwist dit gemotiveerd. Zo voert zij onder meer aan dat Forfaits bestuurder [naam 1] een achtergrond heeft als fiscaal jurist en een ervaren belegger is, waarmee zij al sinds 2006 een zakelijke relatie heeft. [naam 1] heeft zelf en tegen het advies van Van Lanschot in, gekozen voor een offensief beleggingsprofiel. De beleggingshorizon is gekozen op basis van een ‘op-eet-constructie’ voor de verwachte resterende levensduur van [naam 1] , wat bij een pensioenbelegging niet ongebruikelijk is.
4.4.
Niet in geschil is dat de belegging diende als pensioenvoorziening voor Forfaits bestuurder, [naam 1] , die in augustus 2019 72 jaar was en die om fiscale redenen jaarlijks een pensioen van € 140.000,00 benodigde. Daarvoor was kennelijk een vermogen van € 2.000.000,00 beschikbaar, waaruit volgens de berekening van Van Lanschot jaarlijks € 100.000 voor het pensioen moest worden gehaald. Waar uit niets blijkt dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voor [naam 1] een afwijkende levensverwachting gold, ligt het dan voor de hand uit te gaan van een beleggingshorizon van 15 jaar. Daarmee zou dan immers het benodigde pensioen tot [naam 1] ’ 87e worden veiliggesteld. Die horizon wordt niet anders doordat, zoals Forfait ook nog stelt, [naam 1] in 2024 privé nog een hypotheekschuld van € 500.000,00 moet aflossen bij Van Lanschot. Ook als hij dit bedrag uit het hiervoor bedoelde bedrag van € 2.000.000,00 had willen betalen (hetgeen [naam 1] kennelijk niet heeft gemeld bij het aangaan van de beleggingsrelatie, hetgeen wel op zijn weg zou hebben gelegen), zou dit niets veranderen aan zijn levensverwachting of aan zijn fiscale pensioenverplichting. De beleggingshorizon zou gelijk blijven. De vraag zou hooguit kunnen zijn of het gewenste beleggingsdoel wel behaald zou kunnen worden als na vijf jaar ervoor wordt gekozen een bedrag van € 500.000,00 uit de inleg van € 2.000.000,00 op te nemen. Voorzover Forfait Van Lanschot verwijt dat zij hem hier niet op heeft gewezen, heeft te gelden dat dit verwijt slechts zou opgaan indien Van Lanschot ook op dit voornemen zou zijn gewezen. Daarvan is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat [naam 1] de hypothecaire lening bij Van Lanschot was aangegaan, is te mager om aan te nemen dat Van Lanschot hier haar zorgplicht heeft geschonden, met name niet nu het hier om een verplichting van [naam 1] in privé gaat en [naam 1] kort gezegd niet onbemiddeld is en - met een pensioeninkomen van € 140.000,00 per jaar – bepaald niet is uit te sluiten dat hij in staat is die lening opnieuw te financieren.
4.5.
Aan de stelling van Forfait dat Van Lanschot is uitgegaan van een verkeerde beleggingshorizon wordt dan ook voorbij gegaan.
4.6.
Onbetwist is verder dat [naam 1] wenste dat het vermogen van € 2.000,000,00 zoveel mogelijk intact zou blijven. Om die reden wenste hij vooral te beleggen in aandelen waarvan hoge dividenden te verwachten waren. Deze keuze heeft volgens Van Lanschot ertoe geleid dat in het Rapport Beleggingsprofiel van 5 augustus 2019 is vastgelegd dat Forfait zou worden ingedeeld in het risicoprofiel “offensief”. Dit terwijl de antwoorden op de door Van Lanschot in aanloop naar de overeenkomst gestelde vragen blijkbaar zouden hebben gevoerd tot het advies om “neutraal” te beleggen, zo is ook in het rapport vastgelegd. Dit rapport is volgens de brief van Van Lanschot van 7 augustus 2019 aan Forfait gestuurd, tezamen met het door Forfait te ondertekenen en retourneren contract waarin afzonderlijk is vastgelegd dat het “beleggingsprofiel Offensief” is overeengekomen. Vast staat dat [naam 1] het contract op 9 augustus 2019 namens Forfait heeft ondertekend en geretourneerd. Forfait ontkent thans het Rapport Beleggingsprofiel te hebben ontvangen en de daarin opgenomen vragen te hebben beantwoord, maar zelfs als dit zo is, heeft nog steeds te gelden dat zij een contract heeft ondertekend waaruit duidelijk volgt dat er voor haar offensief zou worden belegd, hetgeen kennelijk voortkwam uit haar wens dat haar beleggingen gefocust dienden te zijn op hoge dividenduitkeringen.
4.7.
De conclusie is dat Van Lanschot Forfait heeft ingedeeld in het door haar gewenste offensieve beleggingsprofiel. Daarbij zij aangetekend dat Forfait Van Lanschot ook niet verwijt dat haar wat betreft het vastgelegde profiel verkeerde beleggingsadviezen zijn gegeven. In zoverre mist haar betoog dat er bij het aangaan van de beleggingsadviesrelatie fouten zijn gemaakt, dan ook relevantie voor deze zaak.
4.8.
Dit laatste geldt ook voor de overige door Forfait gestelde zorgplichtschendingen bij het aangaan van de overeenkomst. Onduidelijk is hoe die zorgplichtschendingen kunnen hebben geleid tot de schade zoals door Forfait gevorderd: niet valt in te zien hoe de gevorderde schadebedragen in verband met de waardedaling van de portefeuille in februari/maart 2020 verband houden met de gestelde zorgplichtschendingen bij het aangaan van de overeenkomst. Ook tussen het verwijt dat er na de inleg van € 2.000.000,00 niet gespreid is belegd en de gevorderde schade is geen duidelijk verband te leggen. Bovendien zou die stelling slechts opgaan, zoals Van Lanschot terecht heeft aangevoerd, voor zover [naam 1] daar om zou hebben gevraagd. Dat is niet gebleken. Het zou overigens ook niet voor de hand hebben gelegen het beschikbare vermogen van € 2.000.000,00 een tijd lang gedeeltelijk onbelegd te laten, met name niet nu daaraan ook ieder jaar € 140.000,00 moest worden onttrokken. Waar Forfait verzuimt uiteen te zetten hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt, moet aan de overige onder 4.2 weergegeven verwijten dan ook voorbij worden gegaan.
4.9.
Forfait verwijt Van Lanschot verder dat zij heeft geweigerd uitvoering te geven aan de door haar gegeven opdracht tot liquidatie van de beleggingsportefeuille. Forfait stelt in dit kader dat zij Van Lanschot expliciet en meermaals een verkoopopdracht heeft gegeven. Van Lanschot heeft die opdrachten niet uitgevoerd en is steeds ongewoon hardnekkig in verzet gekomen tegen die opdrachten en heeft alles op alles gezet om het echtpaar [naam 1] uit het hoofd te praten om de portefeuille om te zetten in geld. Van Lanschot, soms met twee beleggingsadviseurs tegelijkertijd, heeft urenlang ingepraat op het echtpaar [naam 1] , totdat het, murw gepraat, uiteindelijk instemde met de suggestie van Van Lanschot om het nog even aan te zien en over een paar dagen weer te bellen. Intussen bleef de waarde van de portefeuille dagelijks in waarde dalen. Van Lanschot wordt verder verweten dat zij gedurende haar weigering de verkoopopdracht van [naam 1] uit te voeren (dus gedurende het langdurig op [naam 1] inpraten), Forfait heeft ontraden om schadebeperkende maatregelen te nemen, zoals het afbouwen van de portefeuille of het kopen van put-opties op aandelen in de portefeuille van Forfait.
4.10.
Van Lanschot stelt daar tegenover dat zij Forfait overeenkomstig haar contractuele verplichting heeft geadviseerd en dat dit advies inhield niet over te gaan tot verkoop, wat achteraf bezien ook een juist advies is geweest. Dat advies is een aantal malen ook opgevolgd, zodat van een weigering om uit te voeren geen sprake is geweest. De duidelijke opdracht van Forfait van 12 maart 2020 is meteen uitgevoerd. Volgens Van Lanschot heeft Forfait de schade zelf doen ontstaan door in weerwil van haar advies te besluiten de gehele portefeuille op ‘een laag punt’ te liquideren. Als Forfait ervoor had gekozen de portefeuille aan te houden, zoals haar was geadviseerd, dan zou de waarde zijn hersteld en zou er in het geheel schade zijn geleden.
4.11.
Het gaat er allereerst om of Van Lanschot herhaaldelijk heeft geweigerd een door Forfait genomen beleggingsbeslissing tot algehele verkoop uit te voeren, zoals Forfait stelt.
4.12.
Nadat [naam 1] bij e-mail van 27 februari 2020 (in de avond) voor het eerst een verkoopopdracht namens Forfait had gegeven, heeft Van Lanschot in de persoon van [naam 4] onverwijld gereageerd, namelijk door een telefoontje de volgende ochtend vroeg. [naam 4] heeft [naam 1] toen gewaarschuwd voor emotioneel handelen en tegelijkertijd gezegd dat hij de emotie snapt en dat [naam 1] er daarom voor kan kiezen om toch te verkopen. Van Lanschot heeft dus niet geweigerd om de verkoopopdracht uit te voeren, maar onverwijld gecontroleerd of het echt de bedoeling was om de vergaande verkoopopdracht daadwerkelijk uit te voeren. Dit paste haar ook in haar rol als beleggingsadviseur. Uit het telefoontje dat later op de ochtend van 28 februari 2020 werd gepleegd, bleek dat deze controle ertoe leidde dat [naam 1] op zijn verkoopopdracht terugkwam. Op geen enkel moment heeft [naam 1] tijdens deze gesprekken aangegeven dat de verkoopopdracht vaststond en dat verder praten dus zinloos was. En op geen enkel moment heeft [naam 4] te kennen gegeven dat een verkoopopdracht niet zal worden uitgevoerd. Ook in de e-mail van 28 februari 2020, waarin [naam 1] bevestigt dat géén verkoopopdracht wordt gegeven, wordt door [naam 1] niet aangegeven dat [naam 4] zich weigerachtig heeft opgesteld. Integendeel, [naam 1] schrijft over een oorspronkelijk “voornemen” tot verkoop, deelt mede dat hij het commentaar en advies van [naam 4] waardeert, en bedankt [naam 4] voor het meedenken.
4.13.
Voorzover Forfait wil aanvoeren dat de advisering door de medewerkers van Van Lanschot er alleen maar toe strekte haar bestuurder [naam 1] aan het lijntje te houden, wordt dit verworpen. Het behoorde immers tot de overeengekomen taak van Van Lanschot om Forfait te adviseren. Bij een beleggingshorizon van 15 jaar, is het nu eenmaal niet verstandig om al binnen een paar maanden na het aangaan van de beleggingsrelatie bij de eerste tegenslag meteen volledig te liquideren. Het advies om pas op de plaats te maken, is dan ook correct geweest, zeker waar de koersen van de op 12 maart 2020 verkochte aandelen inmiddels goed zijn hersteld, zoals Van Lanschot onweersproken heeft aangevoerd. Hierop stuit ook Forfaits verder niet onderbouwde stelling af dat Van Lanschot haar had moeten adviseren schadebeperkende maatregelen te nemen, zoals het afbouwen van de portefeuille of het kopen van put-opties op aandelen in de portefeuille van Forfait. Het advies om niets te doen, was correct, althans niet onzorgvuldig. Het moet het er daarom voor worden gehouden dat de medewerkers van Van Lanschot correct en in overeenstemming met de beleggingsadviesovereenkomst hebben gehandeld toen zij in februari en maart 2020 niet steeds meteen het verzoek van Forfait om over te gaan tot algehele liquidatie hebben uitgevoerd, maar contact hebben opgenomen met de bestuurder [naam 1] en hem hebben geadviseerd hiervan af te zien.
4.14.
Vervolgens hebben op 1, 2 en 4 maart 2020 soortgelijke exercities plaatsgevonden. [naam 4] en [naam 2] maken duidelijk hoe het advies van Van Lanschot is en laten de keuze aan [naam 1] . Het resultaat is steeds dat [naam 1] bijdraait; hij neemt dus geen definitieve beslissing tot verkoop. Dat blijkt ook hieruit dat [naam 1] tijdens het gesprek op 2 maart 2020 om 15:18 uur nog eens expliciet naar het beleggingsadvies van Van Lanschot vraagt, waarna aan het slot door de heer en mevrouw [naam 1] wordt besloten om het er met elkaar nog even over te hebben, hetgeen op 4 maart 2020 resulteert in het besluit om de portefeuille aan te houden. In de e-mail van 2 maart 2020 (16:20 uur) en ook in het gesprek van 4 maart 2020 wordt Van Lanschot bedankt voor de advisering. Op geen enkel moment heeft [naam 1] tijdens de gesprekken op 2 en 4 maart 2020 aangegeven dat de verkoopopdracht vaststond en dat verder praten dus zinloos was. En op geen enkel moment hebben [naam 4] en [naam 2] te kennen gegeven dat een verkoopopdracht niet zal worden uitgevoerd.
4.15.
Samenvattend kan worden gezegd dat [naam 1] op 27 februari en 2 maart 2020 geen definitieve verkoopopdrachten heeft gegeven. Uit de gesprekken naar aanleiding van die per e-mail gegeven opdrachten bleek immers anders. Hetzelfde geldt overigens voor de verkoopopdracht die is vervat in de e-mail van 1 maart 2020 (19:11 uur), ook al is daar geen schadevergoedingsvordering aan gekoppeld. Dat Van Lanschot in de diverse telefoongesprekken zich heeft opgesteld op de wijze als door Forfait beschreven (zie 4.9), is aan de rechtbank geenszins gebleken. Uit de in het geding gebrachte geluidsopnamen blijkt juist dat de gesprekken in goede harmonie verliepen, dat de medewerkers van Van Lanschot luisterden naar wat de heer en mevrouw [naam 1] zeiden en dat zij daarop advies gaven. Bovendien: het was [naam 1] zelf die namens Forfait beleggingsbeslissingen moest nemen; dat was de overeenkomst. Hij had op elk moment van elk gesprek [naam 4] of [naam 2] kunnen afbreken en zeggen dat hij het advies om de portefeuille aan te houden naast zich neerlegt en alles wil verkopen. Dan zou [naam 4] of [naam 2] misschien nog één laatste keer hebben gecontroleerd of dit het definitieve beluit was en, bij een bevestigend antwoord, de verkoopopdracht hebben uitgevoerd. Dat dat laatste mag worden aangenomen blijkt al uit de opmerking van [naam 4] tijdens het gesprek op 28 februari 2020 rond 8:16 uur dat hij de emotie van [naam 1] wel snapt en dat als [naam 1] eruit wil, dat hij, [naam 4] , het dan gaat opgeven.
4.16.
De stelling van Forfait dat Van Lanschot is tekortgeschoten, slaagt dus niet. Dat betekent dat de vordering van Forfait moet worden afgewezen.
4.17.
Forfait zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van Van Lanschot tot heden begroot op:
€ 4.131,00 aan griffierecht
€ 6.428,00aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief VII)
€ 10.559,00 totaal
4.17.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
4.17.2.
De kosten zullen nog worden vermeerderd met wettelijke rente, zoals na te melden.
4.17.3.
Op de vordering daartoe van Van Lanschot zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Forfait in de kosten van het geding, aan de zijde van Van Lanschot tot heden begroot op € 10.559,00 voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 163,00, te verhogen met een bedrag van € 85,00 en de kosten van betekening onder de voorwaarde dat Forfait niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, voornoemde bedragen van € 10.559,00 en € 163,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening, voornoemd bedrag van € 85,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: BvB