ECLI:NL:RBAMS:2021:6704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2546
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en herziening van WW-uitkering door verblijf in het buitenland tijdens coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging en herziening van een WW-uitkering. De eiser, die sinds 24 april 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, had op 30 januari 2020 een WW-uitkering aangevraagd. Hij vertrok op 25 februari 2020 naar Senegal voor een kort verblijf, maar door de coronapandemie raakte hij daar vast. Het UWV beëindigde de WW-uitkering per 16 september 2020, omdat eiser meer dan het toegestane aantal vakantiedagen had overschreden en niet beschikbaar was voor de Nederlandse arbeidsmarkt.

Eiser stelde dat het UWV in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering niet per 24 maart 2020 had mogen plaatsvinden, omdat er sprake was van bijzondere omstandigheden door de pandemie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en oordeelde dat het aan het UWV was om te onderzoeken vanaf welke datum eiser weer in staat was om naar Nederland terug te keren. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor het UWV om een nieuw besluit te nemen, en bepaalde dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.K. Hummen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigden: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan en mr. J. Lam).

Procesverloop

Met het besluit van 11 januari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 16 september 2020 beëindigd.
Met het besluit van – eveneens – 11 januari 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de WW-uitkering van eiser voor de periode 16 september 2020 tot en met 31 december 2020 herzien en een bedrag van € 5.222,47 aan te veel ontvangen WW-uitkering teruggevorderd.
Met het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een bedrag van
€ 4.904,64 van eiser ingevorderd.
Met het besluit van 31 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021.
Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser ontvangt vanaf 24 april 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Met het formulier van 30 januari 2020 heeft eiser met ingang van 31 januari 2020 een WW-uitkering bij verweerder aangevraagd. Verweerder heeft deze vervolgens vanaf 3 februari 2020 aan eiser toegekend.
1.2.
Eiser is op 25 februari 2020 naar Senegal gegaan voor een bruiloft. Het zou gaan om een kort verblijf. Niet lang daarna ging de wereld door de coronapandemie echter ‘op slot’. Dit resulteerde onder meer in lockdowns en geannuleerde vluchten. De terugvlucht van eiser werd ook geannuleerd. Eiser heeft zich daarom bij Buitenlandse Zaken aangemeld om gerepatrieerd te worden, maar dat is niet gelukt. Eiser zat niet in een veilig deel van Senegal, kon – naar eigen zeggen – binnen Senegal ook niet naar het vliegveld in de hoofdstad Dakar reizen en de grens met Gambia was destijds ook gesloten. Hierdoor kon eiser vanuit Senegal niet terugkeren naar Nederland. Op 3 april 2020 heeft eiser een vakantiemelding aan verweerder doorgegeven waaruit blijkt dat eiser van 25 februari 2020 tot en met 15 april 2020 op vakantie in het buitenland is.
1.3.
Met het primaire besluit 1 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser vanaf 16 september 2020 beëindigd, omdat eiser sinds 18 augustus 2020 in het buitenland (Senegal) verblijft. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser voor de periode 16 september 2020 tot en met 31 december 2020 herzien en een bedrag van € 5.222,47 aan te veel ontvangen WW-uitkering teruggevorderd. Met het primaire besluit 3 heeft verweerder een bedrag van € 4.904,64 van eiser ingevorderd. Eiser heeft tegen de drie primaire besluiten bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser vanaf 24 maart 2020 geen recht meer op een WW-uitkering, omdat eiser vanaf die datum het maximum aantal vakantiedagen (20 dagen) per jaar heeft overschreden. Op 16 september 2020 is geconstateerd en vastgesteld dat eiser nog steeds in het buitenland verbleef. Omdat de vakantiemelding van eiser door verweerder niet op tijd in behandeling is genomen, heeft verweerder besloten per 16 september 2020 in plaats van 24 maart 2020 de WW-uitkering van eiser te beëindigen. Omdat eiser vanaf 16 september 2020 meer dan 20 vakantiedagen heeft genoten en hij op die datum niet in Nederland verbleef, is hij niet beschikbaar voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
Standpunt van eiser
2.1.
Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser kwam door de coronapandemie onvoorzien in Senegal vast te zitten, waardoor hij niet kon terugkeren naar Nederland. Dit heeft eiser zo snel mogelijk, namelijk op 18 maart 2020, doorgegeven aan verweerder. Vanwege het specifieke geval heeft verweerder aan eiser gemeld dat hij vanuit het buitenland mocht solliciteren. Dit heeft eiser ook gedaan.
2.2.
Volgens eiser heeft verweerder op 29 april 2020 expliciet aangegeven dat zijn verblijf in Senegal geen invloed zou hebben op zijn WW-uitkering. Om die reden bestaat er strijd met het vertrouwensbeginsel. Ook bestaat er strijd met het vertrouwensbeginsel omdat verweerder in bezwaar tegenwerpt dat eiser niet via de werkmap van MijnUwv had moeten communiceren. Eiser meent dat als er structureel inhoudelijk wordt ingegaan op zijn vragen via de werkmap en daarmee ook toezeggingen worden gedaan, hij ervan uit mag gaan dat de werkmap een geschikt communicatiemiddel is om updates over zijn situatie te geven.
2.3.
Verder had het volgens eiser ook op de weg van verweerder gelegen om eiser in te lichten dat het onvrijwillige verblijf van eiser in Senegal gevolgen zou hebben voor zijn WW-uitkering. Volgens eiser bestaat er tevens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, doordat verweerder veel te laat een besluit heeft genomen en dit niet vooraf heeft aangekondigd. Hierdoor is voor eiser een mogelijk beroep op een bijstandsuitkering onmogelijk gemaakt.
Standpunt van verweerder
3. Vanwege de noodsituatie (coronapandemie) heeft verweerder eiser in april 2020 inderdaad laten weten dat zijn verblijf in het buitenland geen gevolgen heeft voor zijn WW-uitkering, omdat terugkeer naar Nederland tijdelijk niet mogelijk was. Verweerder volgt eiser echter niet in zijn standpunt dat hij niet eerder dan februari 2021 naar Nederland kon terugkeren vanwege de coronapandemie. Bij navraag bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gebleken dat terugkeer naar Nederland vanuit Senegal veel eerder mogelijk was dan februari 2021. Verweerder acht de herziening en terugvordering dan ook terecht.
Relevante regelgeving
4.1.
In artikel 2, eerste lid, van de WW is bepaald dat, waar een natuurlijk persoon woont en waar een lichaam gevestigd is, naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
4.2.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is bepaald dat de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie geen recht op uitkering heeft.
Het oordeel van de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiser op 25 februari 2020 voor een kort verblijf naar Senegal is gegaan en dat hij op dat moment nog recht had op (de volledige) 20 vakantiedagen. Eiser is echter door corona vast komen te zitten in Senegal, doordat vluchten van en naar Senegal werden geannuleerd en landsgrenzen werden gesloten. Hierdoor heeft eiser destijds zijn 20 vakantiedagen op grond van de WW overschreden. Dit heeft erin geresulteerd dat eiser niet langer aanspraak kon maken op de uitzondering van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW, namelijk dat hij ‘anders dan wegens vakantie’ in het buitenland verbleef, waardoor eiser vanaf 24 maart 2020 op grond van hetzelfde artikel buiten Nederland verblijf hield.
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is, die geen ruimte biedt om bij de toepassing ervan rekening te houden met de individuele omstandigheden en redenen waarom de werknemer buiten Nederland heeft verbleven. Alleen wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet in zijn afweging zijn meegenomen en die strikte toepassing zo zeer in strijd doen zijn met een algemeen rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht, kan, bij hoge uitzondering, van deze bepaling worden afgeweken.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, te weten een wereldwijde pandemie met lockdowns van landsgrenzen en luchtruim, sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet in zijn afweging zijn meegenomen en die strikte toepassing zo zeer in strijd doen zijn met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Meer concreet naar deze casus bekeken wijst de rechtbank op de periode waarin eiser naar Senegal is vertrokken en de geografische ligging van het land ten opzichte van Nederland. Het was voor eiser in de periode van vertrek niet te voorzien dat eind februari 2020, dan wel in maart 2020 sprake zou zijn van een wereldwijde coronapandemie waardoor de vluchten van en naar Senegal zouden worden geannuleerd en de landsgrenzen zouden worden gesloten. Daarbij komt dat Nederland vanuit een land als Senegal anders dan per vliegtuig niet, dan wel moeilijk, te bereizen is. Ook had eiser ten tijde van zijn vertrek nog voldoende vakantiedagen om op te nemen. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank een bijzonder geval op.
7.2.
Mede gelet op de toelichting van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank vast dat verweerder ook niet tot een strikte toepassing van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is overgegaan. Dit zou er immers toe hebben geleid dat de WW-uitkering van eiser per 24 maart 2020 al was beëindigd. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, omdat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, verweerder tot en met juli 2020 (niet gepubliceerd buitenwettelijk begunstigend) beleid heeft toegepast in gevallen waarin uitkeringsgerechtigden onverwacht door corona vast kwamen te zitten in het buitenland. Hierdoor werd de (WW-)uitkering van een uitkeringsgerechtigde tot en met juli 2020 niet beëindigd wegens verblijf in het buitenland. Volgens verweerder bestond er namelijk tot en met juli 2020 reden om aan te nemen dat het voor een uitkeringsgerechtigde niet mogelijk kon zijn om vanuit het buitenland naar Nederland terug te keren.
7.3.
De rechtbank begrijpt de toelichting van verweerder over het toegepaste (niet gepubliceerd buitenwettelijk begunstigend) beleid als een intern bij verweerder afgestemde werkwijze waarbij verweerder tot en met juli 2020 bij elke uitkeringsgerechtigde die verblijf in het buitenland hield standaard het bestaan van bijzondere omstandigheden aannam. Verweerder heeft – naar de rechtbank begrijpt – de WW-uitkering van eiser voor de periode 24 maart 2020 tot en met juli 2020 daarom ook niet wegens het verblijf in Senegal beëindigd. De WW-uitkering van eiser is echter ook niet direct na juli 2020 beëindigd, hoewel dit volgens verweerder eigenlijk wel had gemoeten. Verweerder heeft dit echter niet op tijd opgepakt. Verweerder heeft er daarom voor gekozen om de WW-uitkering van eiser per 16 september 2020 te beëindigen, omdat op die datum de laatste verblijfsmelding van eiser in Senegal door verweerder is verwerkt.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de WW-uitkering van eiser door verweerder terecht niet per 24 maart 2020 is beëindigd, omdat op dat moment sprake was van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is om diezelfde reden van oordeel dat de WW-uitkering van eiser over de periode eind maart 2020 tot en met juli 2020 terecht niet is beëindigd wegens verblijf in het buitenland. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden waarom verweerder ervoor heeft gekozen om de WW-uitkering uiteindelijk per 16 september 2020 te beëindigen. De rechtbank volgt verweerder in zoverre dat de bijzondere omstandigheid omtrent de coronapandemie niet voor onbepaalde tijd kan worden aangenomen. Indien iemand weer in staat was naar Nederland te reizen, is het in zoverre terecht dat in dat geval de reguliere wettelijke bepalingen weer gaan gelden. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter ook dat verweerder zich had moeten vergewissen van eisers specifieke omstandigheden in Senegal en had moeten beoordelen of en zo ja, per wanneer eiser daadwerkelijk weer naar Nederland kon reizen. Dat heeft verweerder niet gedaan.
8.2.
Volgens verweerder eindigde het voortduren van de bijzondere omstandigheden op 16 september 2020, hetgeen volgens de rechtbank impliciet valt af te leiden uit de beëindiging van de WW-uitkering van eiser per die datum. De reden hiervoor was echter gelegen in het feit dat verweerder de uitkering van eiser per ongeluk niet al per juli 2020 had beëindigd en vervolgens de laatste verblijfsmelding van eiser dateerde van augustus 2020. Het dossier is daarna in september 2020 opgepakt, waarna de uitkering van eiser is beëindigd. De rechtbank is gelet op die gang van zaken van oordeel dat verweerder de beëindigingsdatum onvoldoende heeft gemotiveerd. Nergens is uit gebleken waarom eiser op dat specifieke moment in staat moet zijn geweest om naar Nederland af te reizen. Ook de door verweerder ter zitting overgelegde e-mail van het Ministerie van Buitenlandse zaken van 5 juni 2021 biedt hiervoor ook onvoldoende onderbouwing. Niet alleen dateert die e-mail van ver na het nemen van de primaire en bestreden besluiten en kan om die reden geen grondslag bieden voor de genomen beslissing, maar uit de e-mail blijkt tevens niets over de datum 16 september 2020. Uit deze e-mail blijkt namelijk alleen dat het luchtruim van Senegal in de periode half maart tot half juli 2020 gesloten was, maar Air France in de praktijk een gereduceerd vluchtschema in stand heeft gehouden tussen Dakar en Parijs. Hiermee is echter nog geen antwoord gegeven op de stelling van eiser dat er binnen Senegal ook lockdowns waren en hij vanuit zijn verblijfplaats in Senegal niet naar het vliegveld in Dakar kon komen. Het is zeker mogelijk dat eiser al voor zijn uiteindelijke terugkeer in Nederland in februari 2021 in staat moet zijn geweest hierheen te reizen, maar het is aan verweerder om te onderzoeken en aannemelijk te maken per welke datum dat dan mogelijk was geweest en dus per wanneer er niet meer kan worden gesproken van een bijzonder geval.
Conclusie
9. Het bestreden besluit kan geen standhouden, nu sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om te onderzoeken vanaf welke datum het voor eiser mogelijk moet zijn geweest om terug naar Nederland af te reizen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder eveneens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 9 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:38) en 17 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:1512).