Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Met het besluit van 2 januari 2021 werd aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd voor het niet betalen van parkeerbelasting. Eiser heeft op 12 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft op 1 april 2021 beslist op dit bezwaar waarbij verweerder eiser niet ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. Op 16 april 2021 heeft eiser vervolgens bezwaar gemaakt tegen de op 8 maart 2021 in rekening gebrachte aanmaningskosten van € 8,-. Eiser heeft dit bezwaarschrift niet geadresseerd aan de dienst Belastingen zoals op de aanmaningsbrief was aangegeven maar aan de Parkeerdienst. Op 9 juni 2021 heeft de parkeerdienst eiser bericht dat het bezwaarschrift op 21 april 2021 is doorgestuurd aan de afdeling belastingen. Op 5 juni 2021 heeft eiser de parkeerdienst in gebreke gesteld. Met de brief van 1 juli 2021 heeft de parkeerdienst eiser bericht dat de afdeling belastingen op het bezwaar dient te beslissen, dat eiser hiervan met de brief van
9 juni 2021 op de hoogte is gesteld en dat om die reden geen beslistermijn voor de parkeerdienst is gaan lopen. Eiser heeft vervolgen de dienst belasting met de brief van 7 juli 2021 in gebreke gesteld. De ingebrekestelling is op 12 juli 2021 door de dienst belastingen ontvangen.
4. Ingevolge artikel 7:10, lid 1, van de Awb, beslist het bestuursorgaan binnen zes weken op het bezwaar, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In het onderhavige geval eindigde de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op 19 april 2021. De rechtbank stelt, met partijen, vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6.
Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.(artikel 4:17 van de Awb). Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder stelt in het verweerschrift nog op de ingebrekestelling te zullen beslissen. Verweerder heeft dit echter tot op heden niet gedaan. De rechtbank doet dit daarom zelf met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. Verweerder is een dwangsom verschuldigd vanaf 26 juli 2021, zijnde twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, tot en met
6 september 2021. De verbeurde dwangsom bedraagt derhalve het maximale bedrag
van € 1.442,-.
8. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend moet maken.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 561,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 0,5 punt voor het geven van een nadere reactie met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.