In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2021 een verzoek om een afkoelingsperiode toegewezen aan een besloten vennootschap die actief is in de duurzame kledingretail. De verzoekster, die door de coronacrisis in financiële problemen is geraakt, heeft op 27 augustus 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van twee maanden ex artikel 376 van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 9 september 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de verzoekster haar situatie toegelicht en aangegeven dat zij binnen twee maanden een akkoord zal aanbieden aan haar schuldeisers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een stabiele financiële situatie heeft en dat er gesprekken zijn gevoerd met schuldeisers over een minnelijke regeling. De verzoekster heeft aangegeven dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de bedrijfsvoering voort te zetten en om een akkoord voor te bereiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de schuldeisers niet geschaad worden door het afkondigen van de afkoelingsperiode en dat het verzoek om een afkoelingsperiode van vier maanden toegewezen kan worden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verzoekster binnen twee maanden verslag moet doen over de voortgang van de akkoordprocedure.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat gedurende de afkoelingsperiode de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van de verzoekster niet kan worden uitgeoefend zonder toestemming van de rechtbank. Dit biedt de verzoekster de ruimte om te werken aan een akkoord met haar schuldeisers zonder de druk van mogelijke verhaalsacties.