2.2.Eiseres komt daarbij op tegen de door verweerder vastgestelde eerste ziektedag. Deze had volgens haar op 6 maart 2020 moeten worden vastgesteld en niet op 5 december 2019.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is tussen partijen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar aanspraak op loon heeft prijsgegeven door een benadelingshandeling te plegen en of deze benadelingshandeling aan haar te wijten is, zodat verweerder terecht de uitbetaling van de ZW-uitkering heeft geweigerd en eiseres geen recht had op WW-uitkering omdat zij ziek was. Kern van het geschil is met ingang van welke datum de situatie ontstond dat eiseres arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW.
4. Eiseres heeft, in de door haar op 11 maart 2020 ingevulde vragenlijst, als eerste ziektedag 6 maart 2020 opgegeven, waarbij 5 december 2019 de datum is vanaf wanneer ze niet kon werken. In de door haar op 17 april 2020 ingevulde vragenlijst heeft zij 5 december 2019 als eerste ziektedag vermeld. De rechtbank stelt vast dat eiseres na haar ziekmelding op 6 maart 2020 verschillende verklaringen heeft afgelegd over haar eerste ziektedag en daarmee onduidelijkheid heeft veroorzaakt.
5. De rechtbank stelt verder vast dat de kernbesluiten (waarmee de andere besluiten samenhangen) van 8 mei 2020 waarbij aan eiseres een ZW-maatregel wordt opgelegd en van 11 mei 2020 waarbij de WW-uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, belastende besluiten zijn. Dat betekent dat op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat die besluiten feitelijk juist zijn.
6. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld. Volgens verweerder, die zich daarbij baseert op de bevindingen van zijn verzekeringsartsen, was in het geval van eiseres van ongeschiktheid voor haar werk als productiemedewerker sprake op 5 december 2019 en heeft die ongeschiktheid nadien voortgeduurd.
7. Voorop wordt gesteld dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit deze rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk.
8. De rechtbank is – mede op grond van wat eiseres heeft aangevoerd – van oordeel dat de verzekeringsartsen hun conclusie dat eiseres vanaf 5 december 2019 ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. Uit een rapport van 3 april 2020 volgt dat de primaire verzekeringsarts eiseres heeft gesproken. Vanwege het destijds geldende coronabeleid heeft dit gesprek telefonisch plaatsgevonden. Een lichamelijk onderzoek is daarom niet uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld geen informatie bij de behandelende sector te hebben opgevraagd
“omdat voldoende informatie aanwezig is om tot een besluit te komen. Bij deze gegevens is de informatie betrokken die klant weet te vermelden van de bevindingen van de curatieve sector hetgeen congruent en consistent is met de huidige bevindingen. Het opvragen van aanvullende informatie bij de behandelende arts heeft derhalve geen toegevoegde waarde”.Nu het spreekuur telefonisch heeft plaatsgevonden en uit het rapport blijkt dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank het onbegrijpelijk dat de primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er voldoende informatie aanwezig is, te meer omdat uit het rapport niet blijkt dat eiseres enige medisch objectiveerbare informatie heeft overgelegd waaruit volgt wat haar medische geschiedenis tot dat moment is. De enkele verklaring van eiseres over de door haar ervaren klachten en ondergaande behandelingen zijn onvoldoende om arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW aan te nemen.
10. Ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de rechtbank niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres wel op een spreekuur gezien. Ook heeft hij dossieronderzoek gedaan, waarbij een door eiseres ingevulde vragenlijst is meegenomen. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 5 augustus 2020. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat eiseres zich ziek heeft gemeld met fysieke klachten waarmee zij sinds acht jaar loopt. Zij heeft pijnklachten in haar benen, voeten, lage rug, en armen. Uit recent onderzoek is gebleken dat zij fibromyalgie heeft. Eiseres hiermee gewerkt maar met veel pijn. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het op basis van de duur van de klachten en de vastgestelde diagnose aannemelijk is dat de belasting in het werk toen en nu haar belastbaarheid overschrijdt. Hij denkt dat eiseres toen “boven krachten en bekwaamheden heeft gewerkt” en dat zij vanaf 5 december 2019 arbeidsongeschikt was voor de maatgevende functie. Uit zorgvuldigheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de behandelaar van eiseres om dit te onderbouwen. Die onderbouwing is echter pas op 29 september 2020 – en daarmee dus na het uitbrengen van het rapport – ontvangen.
11. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen in zijn conclusie dat eiseres op en na 5 december 2019 ziek was en boven haar krachten en bekwaamheden heeft gewerkt. Kennelijk heeft eiseres jarenlang met klachten gewerkt. Dat maakt nog niet dat zij al die tijd al arbeidsongeschikt was. Uit niets blijkt dat de arbeid boven haar krachten of bekwaamheden uitging. Aangenomen mag worden, gelet op de aangeboden contractverlenging, dat zij langdurig naar volle tevredenheid van de
ex-werkgever haar taken als productiemedewerker heeft uitgeoefend. Dat daarbij in meer of mindere mate sprake was van pijnklachten rechtvaardigt niet de conclusie dat zij ziek was. Niet is gebleken van na 5 december 2019 voortdurende arbeidsongeschiktheid. Uit een door eiseres overgelegd whatsapp-bericht blijkt dat eiseres op 16 december 2019 haar laatste werkdag heeft gehad. Op 14 december en 16 december 2019 heeft zij ook volgens een verklaring van de ex-werkgever daadwerkelijk gewerkt. Met ingang van 17 december 2019 is zij in het kader van de bereikte overeenstemming over de einde van het dienstverband vrijgesteld van arbeid.