ECLI:NL:RBAMS:2021:6877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/5727 en AMS 20/5728
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over arbeidsongeschiktheid en uitkeringen Ziektewet en Werkloosheidswet

In deze zaak is in geschil of het UWV terecht de uitbetaling van de ZW-uitkering aan eiseres heeft geweigerd en of eiseres recht had op een WW-uitkering. Eiseres, werkzaam als productiemedewerker, heeft haar arbeidsovereenkomst met de ex-werkgever beëindigd en zich ziekgemeld. Het UWV heeft haar een ZW-uitkering toegekend, maar later geweigerd op basis van een benadelingshandeling. Eiseres betwist de datum van haar arbeidsongeschiktheid, die door het UWV op 5 december 2019 is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres al op die datum arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van het UWV niet goed zijn gemotiveerd en vernietigt deze. Eiseres krijgt gelijk en het UWV moet een nieuw besluit nemen over de ZW-uitkering. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed en worden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/5727 ZW en AMS 20/5728 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september in de zaken tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.E. Dekker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[ex-werkgever] ., te [woonplaats] (ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. D. van Moerkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 januari 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toegekend.
Bij besluit van 8 mei 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd en bepaald dat de ZW-uitkering niet zal worden betaald tot 25 oktober 2020.
Bij besluit van 11 mei 2020 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een besluit van
28 januari 2020 ingetrokken en bepaald dat eiseres met ingang van 1 januari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering).
Bij besluit van 12 mei 2020 (het primaire besluit 4) heeft verweerder een bedrag van
€ 3.587,43 aan te veel betaalde WW-uitkering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit 5) heeft verweerder beslist over de invordering van het te veel betaalde bedrag aan WW-uitkering.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit 6) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres ten onrechte een bedrag van € 1.420,94 aan ZW-uitkering heeft ontvangen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit 7) heeft verweerder beslist over de invordering van het te veel betaalde bedrag aan ZW-uitkering.
Bij twee besluiten van 19 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkgever is, met bericht van afmelding, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure is voorafgegaan
1.1.
Eiseres was op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam bij de ex-werkgever in de functie van productiemedewerker voor 40 uur per week. Met ingang van 26 oktober 2019 is deze arbeidsovereenkomst verlengd met een jaar. Dit tijdelijk dienstverband is voortijdig, met een vaststellingsovereenkomst van 20 december 2019, met ingang van 1 januari 2020 beëindigd. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt op initiatief van de werkgever, dat eiseres van een tussen partijen gerezen verschil van inzicht geen verwijt valt te maken en dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. In de vaststellingsovereenkomst is ook overeengekomen dat eiseres vanaf
17 december 2020 zal worden vrijgesteld van haar werkzaamheden.
1.2.
Op 23 januari 2020 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van
28 januari 2020 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2020 een WW-uitkering toegekend.
1.3.
Met een brief van 3 maart 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar
WW-uitkering 31 maart 2020 afloopt.
1.4.
Op 6 maart 2020 heeft eiseres zich met ingang van diezelfde datum ziekgemeld.
1.5.
Bij besluit van 3 april 2020 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 april 2020 een voorschot op de ZW-uitkering toegekend, omdat er meer tijd nodig is om op de aanvraag van eiseres te beslissen.
1.6.
Bij besluit van 9 april 2020 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres met ingang van 1 april 2020 beëindigd.
1.7.
Bij besluit van 17 april 2020 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2020 een ZW-uitkering toegekend. Tegen dit besluit hebben zowel eiseres als de ex-werkgever bezwaar gemaakt, omdat zij van mening zijn dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 1 januari 2020.
1.8.
Bij besluit van 8 mei 2020 heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd omdat zij tijdens ziekte ontslag heeft genomen.
1.9.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder zijn beslissing van 28 januari 2020 ingetrokken en bepaald dat eiseres met ingang van 1 januari 2020 geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij toen ziek was.
1.10.
Bij besluiten van 12 mei 2020 en 18 mei 2020 heeft verweerder aan te veel betaalde WW-uitkering een bedrag van € 3.587,43 van eiseres teruggevorderd en aan te veel betaalde ZW-uitkering een bedrag van € 1.420,94.
1.11.
Bij besluiten van 13 mei 2020 en 20 mei 2020 heeft verweerder over de invordering van de te veel betaalde bedragen beslist.
1.12.
Eiseres heeft bij haar bezwaren tegen alle besluiten die verweerder na 17 april 2020 heeft genomen steeds te kennen gegeven dat zij pas vanaf 6 maart 2020 ziek is.
1.13.
Met de bestreden besluiten heeft verweerder beslist op het bezwaar van de
ex-werkgever tegen het primaire besluit 1 en op de door verweerder samengevatte bezwaren van eiseres tegen alle primaire besluiten. Verweerder heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat eiseres op 5 december 2019 ziek is geworden en op 31 december 2019 ziek uit dienst is gegaan.
Het standpunt van eiseres
2.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zowel de WW-uitkering over de periode van
1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 als de ZW-uitkering over de periode van
30 maart 2020 tot en met 3 mei 2020 niet ten onrechte aan haar is uitbetaald. De terugvorderingen zijn daarom onjuist.
2.2.
Eiseres komt daarbij op tegen de door verweerder vastgestelde eerste ziektedag. Deze had volgens haar op 6 maart 2020 moeten worden vastgesteld en niet op 5 december 2019.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is tussen partijen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar aanspraak op loon heeft prijsgegeven door een benadelingshandeling te plegen en of deze benadelingshandeling aan haar te wijten is, zodat verweerder terecht de uitbetaling van de ZW-uitkering heeft geweigerd en eiseres geen recht had op WW-uitkering omdat zij ziek was. Kern van het geschil is met ingang van welke datum de situatie ontstond dat eiseres arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW.
4. Eiseres heeft, in de door haar op 11 maart 2020 ingevulde vragenlijst, als eerste ziektedag 6 maart 2020 opgegeven, waarbij 5 december 2019 de datum is vanaf wanneer ze niet kon werken. In de door haar op 17 april 2020 ingevulde vragenlijst heeft zij 5 december 2019 als eerste ziektedag vermeld. De rechtbank stelt vast dat eiseres na haar ziekmelding op 6 maart 2020 verschillende verklaringen heeft afgelegd over haar eerste ziektedag en daarmee onduidelijkheid heeft veroorzaakt.
5. De rechtbank stelt verder vast dat de kernbesluiten (waarmee de andere besluiten samenhangen) van 8 mei 2020 waarbij aan eiseres een ZW-maatregel wordt opgelegd en van 11 mei 2020 waarbij de WW-uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, belastende besluiten zijn. Dat betekent dat op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat die besluiten feitelijk juist zijn.
6. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld. Volgens verweerder, die zich daarbij baseert op de bevindingen van zijn verzekeringsartsen, was in het geval van eiseres van ongeschiktheid voor haar werk als productiemedewerker sprake op 5 december 2019 en heeft die ongeschiktheid nadien voortgeduurd.
7. Voorop wordt gesteld dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit deze rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk.
8. De rechtbank is – mede op grond van wat eiseres heeft aangevoerd – van oordeel dat de verzekeringsartsen hun conclusie dat eiseres vanaf 5 december 2019 ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. Uit een rapport van 3 april 2020 volgt dat de primaire verzekeringsarts eiseres heeft gesproken. Vanwege het destijds geldende coronabeleid heeft dit gesprek telefonisch plaatsgevonden. Een lichamelijk onderzoek is daarom niet uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld geen informatie bij de behandelende sector te hebben opgevraagd
“omdat voldoende informatie aanwezig is om tot een besluit te komen. Bij deze gegevens is de informatie betrokken die klant weet te vermelden van de bevindingen van de curatieve sector hetgeen congruent en consistent is met de huidige bevindingen. Het opvragen van aanvullende informatie bij de behandelende arts heeft derhalve geen toegevoegde waarde”.Nu het spreekuur telefonisch heeft plaatsgevonden en uit het rapport blijkt dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank het onbegrijpelijk dat de primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er voldoende informatie aanwezig is, te meer omdat uit het rapport niet blijkt dat eiseres enige medisch objectiveerbare informatie heeft overgelegd waaruit volgt wat haar medische geschiedenis tot dat moment is. De enkele verklaring van eiseres over de door haar ervaren klachten en ondergaande behandelingen zijn onvoldoende om arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW aan te nemen.
10. Ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de rechtbank niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres wel op een spreekuur gezien. Ook heeft hij dossieronderzoek gedaan, waarbij een door eiseres ingevulde vragenlijst is meegenomen. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 5 augustus 2020. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat eiseres zich ziek heeft gemeld met fysieke klachten waarmee zij sinds acht jaar loopt. Zij heeft pijnklachten in haar benen, voeten, lage rug, en armen. Uit recent onderzoek is gebleken dat zij fibromyalgie heeft. Eiseres hiermee gewerkt maar met veel pijn. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het op basis van de duur van de klachten en de vastgestelde diagnose aannemelijk is dat de belasting in het werk toen en nu haar belastbaarheid overschrijdt. Hij denkt dat eiseres toen “boven krachten en bekwaamheden heeft gewerkt” en dat zij vanaf 5 december 2019 arbeidsongeschikt was voor de maatgevende functie. Uit zorgvuldigheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de behandelaar van eiseres om dit te onderbouwen. Die onderbouwing is echter pas op 29 september 2020 – en daarmee dus na het uitbrengen van het rapport – ontvangen.
11. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen in zijn conclusie dat eiseres op en na 5 december 2019 ziek was en boven haar krachten en bekwaamheden heeft gewerkt. Kennelijk heeft eiseres jarenlang met klachten gewerkt. Dat maakt nog niet dat zij al die tijd al arbeidsongeschikt was. Uit niets blijkt dat de arbeid boven haar krachten of bekwaamheden uitging. Aangenomen mag worden, gelet op de aangeboden contractverlenging, dat zij langdurig naar volle tevredenheid van de
ex-werkgever haar taken als productiemedewerker heeft uitgeoefend. Dat daarbij in meer of mindere mate sprake was van pijnklachten rechtvaardigt niet de conclusie dat zij ziek was. Niet is gebleken van na 5 december 2019 voortdurende arbeidsongeschiktheid. Uit een door eiseres overgelegd whatsapp-bericht blijkt dat eiseres op 16 december 2019 haar laatste werkdag heeft gehad. Op 14 december en 16 december 2019 heeft zij ook volgens een verklaring van de ex-werkgever daadwerkelijk gewerkt. Met ingang van 17 december 2019 is zij in het kader van de bereikte overeenstemming over de einde van het dienstverband vrijgesteld van arbeid.
12.1
Verweerder heeft met de rapporten van zijn verzekeringsartsen dus onvoldoende gemotiveerd dat eiseres reeds op 5 december 2019 ziek was in de zin van de ZW. Ter zitting heeft verweerder niet meer duidelijkheid kunnen geven over de gestelde arbeidsongeschiktheid op 5 december 2019. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gegeven dat de informatie van de behandelend sector nog niet was binnengekomen op de datum van het rapport niet maakt dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bestreden besluit niet kan dragen. Er is volgens verweerder medische informatie ontvangen die, gelet op de daarin genoemde diagnosen, aannemelijk maakt dat eiseres niet kon werken. In die informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn opvatting dat voor de belastende besluiten alsnog een voldoende feitelijke grondslag is verkregen.
12.2.
Er ligt ter onderbouwing van 5 december 2019 als eerste ziektedag alleen de opgave van eiseres in de in overweging 4 van deze uitspraak genoemde vragenlijsten. Eiseres heeft daarover verklaard dat het haar niet helemaal duidelijk is geweest welke informatie van haar werd verwacht. Zij heeft in haar contacten met de verzekeringsartsen eerlijk verklaard over haar klachten en dat het moeilijk was het werk vol te houden. Omdat vaststaat dat eiseres na 5 december 2019 nog in ieder geval op twee dagen heeft gewerkt en zij heeft verklaard dat zij bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst arbeidsgeschikt was, kan verweerder zijn besluiten ook niet op die verklaring doen steunen.
13. De bestreden besluiten voldoen niet aan de eis dat zij goed zijn gemotiveerd. De bestreden besluiten zullen daarom worden vernietigd.
Conclusie
14.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt.
14.2.
Wat betreft de WW-uitkering kan de rechtbank finaal beslissen door de besluiten van 11 mei 2020, 12 mei 2020 en 13 mei 2020 (de primaire besluiten 2, 3 en 4) te herroepen. Daarmee is de intrekking van de WW-uitkering van de baan, staat het recht op WW-uitkering over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2020 vast en is er geen terugvordering meer.
14.3.
Wat betreft de ZW-uitkering zal er een open eind blijven. De rechtbank zal het besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit 1) herroepen en daarmee ontvalt de basis aan de besluiten van 8 mei 2020, 18 mei 2020 en 20 mei 2020 (de primaire besluiten 2, 6 en 7). Maar daarmee staat niet vast dat eiseres op 6 maart 2020 ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW en evenmin dat aan haar met ingang van 1 april 2020 een ZW-uitkering moet worden betaald. Daarover zal verweerder moeten beslissen.
15. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder zal tevens worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten 1, 3, 4 en 5 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de primaire besluiten 2, 6 en 7 met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.N. Linzey, griffier. De uitspraak wordt uitgesproken in het openbaar.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.