ECLI:NL:RBAMS:2021:6956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/13/703790 / HA RK 21-215
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STATIONSPLEIN DEN HAAG B.V. (hierna: SDH), had verzocht om getuigen te horen, waaronder vertegenwoordigers van FIG NETHERLANDS B.V. (hierna: FIG NL), in verband met een geschil over de verkoop van een bedrijfspand. SDH stelde dat FIG NL onrechtmatig had gehandeld door het bedrijfspand aan een derde te verkopen zonder haar schadeloos te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat SDH in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk had gemaakt welke concrete relevante feiten en omstandigheden zij nog niet bewezen achtte die zouden kunnen leiden tot een beslissing in een eventuele bodemprocedure. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen en wees het af. Tevens werd SDH veroordeeld in de proceskosten van FIG NL, die op € 1.793,00 werden begroot. De rechtbank benadrukte dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet kan worden toegewezen indien de verzoeker onvoldoende belang heeft en dat er meer toelichting vereist is om een vordering te onderbouwen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/703790 / HA RK 21-215
Beschikking van 2 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATIONSPLEIN DEN HAAG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIG NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam,
en de (ambtshalve door de rechtbank aangemerkte belanghebbenden):
2.
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
3.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen.
Partijen worden hierna SDH en FIG NL genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 22 juni 2021, met bijlagen;
  • de tussenbeschikking van 2 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 12 november 2021 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
SDH, voorheen Fortress Stationsplein Den Haag B.V., houdt zich bezig met projectontwikkeling.
2.2.
FIG NL is een dochteronderneming van de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde Fortress Investment Group LLC (hierna: FIG LLC). FIG NL (en FIG LLC) behoort/behoren tot een groep van ondernemingen (hierna: de FIG-groep).
2.3.
FIG NL houdt zich, blijkens de door haar op 23 december 2020 gedeponeerde jaarstukken, bezig met het leveren van beheers- en adviesdiensten ten behoeve van FIG LLC en de aan haar gelieerde ondernemingen. FIG NL levert haar diensten aan FIG LLC tegen kostprijs verhoogd met een 10% opslag.
2.4.
[belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] ) werkt in loondienst bij FIG NL. [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) werkt in loondienst bij de eveneens tot de FIG-groep behorende Britse onderneming Fortress Investment Group Ltd. (hierna: FIG Ltd.).
2.5.
De in Duitsland gevestigde Dutch Company Vermeer A B.V. & Co. KG (hierna: Vermeer) is een projectvennootschap van FIG LLC.
2.6.
Op of omstreeks 21 december 2016 heeft (de rechtsvoorgangster van) SDH met Vermeer een koop- en verkoopovereenkomst (hierna: de Overeenkomst Vermeer-SDH) gesloten met betrekking tot onroerend goed gelegen aan het Stationsplein en de Zuylichemstraat in Den Haag (hierna: het bedrijfspand). Vermeer en SDH hadden met deze overeenkomst de bedoeling om SDH – onder bepaalde voorwaarden en binnen een bepaalde termijn – in de gelegenheid te stellen een koper voor het bedrijfspand te vinden, waarna SDH het bedrijfspand van Vermeer zou overnemen en aan die koper zou doorverkopen. In oktober 2019 is de Overeenkomst Vermeer-SDH ingeschreven in het Kadaster.
2.7.
Eind 2018 had SDH een potentiële koper voor het bedrijfspand gevonden, te weten AXA, welke koper het bedrijfspand
turn keyvoor de tussen SDH en Vermeer overeengekomen prijs zou willen afnemen. SDH heeft vervolgens de benodigde vergunningen voor de ontwikkeling van het bedrijfspand aangevraagd. Deze vergunningen zijn verleend en zijn begin 2019 onherroepelijk geworden.
2.8.
Medio 2019 werd duidelijk dat het financiële plan van SDH en Vermeer, op basis van de met AXA overeengekomen
turn key-prijs, niet haalbaar was vanwege de stijging in de bouwkosten. AXA bleek vervolgens niet bereid akkoord te gaan met een prijsverhoging voor de gestegen bouwkosten.
2.9.
SDH is daarop met Corestate, als nieuwe potentiële koper, in gesprek geraakt. In september 2019 heeft Corestate SDH meegedeeld dat zij enkel bereid was om over te gaan tot het opstellen van een koop- en ontwikkelingsovereenkomst, als SDH de overeenkomst met AXA definitief zou beëindigen. SDH heeft vervolgens een beëindigingsovereenkomst met AXA gesloten. Op grond daarvan heeft SDH een afkoopsom van € 250.000 exclusief btw aan AXA betaald.
2.10.
In februari 2020 was de koop- en ontwikkelingsovereenkomst met Corestate gereed, maar nog niet ondertekend. Nadat er ook een datum voor transport was bepaald, heeft Cortestate zich in verband met de Coronapandemie teruggetrokken.
2.11.
In september 2020 is SDH in onderhandeling getreden met Round Hill Capital over de verkoop van het bedrijfspand.
2.12.
Op 8 oktober 2020 heeft Vermeer de Overeenkomst Vermeer-SDH ontbonden.
2.13.
Omdat SDH had vernomen dat Vermeer het bedrijfspand inmiddels had verkocht aan FVIO Ltd. (hierna: FVIO), een vennootschap opgericht naar het recht van de Kaaimaneilanden, heeft SDH hiernaar bij brief van 13 oktober 2020 navraag gedaan bij Vermeer.
2.14.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft (de advocaat van) Vermeer hierop, voor zover van belang, het volgende aan (de toenmalige advocaat van) SDH bericht:
“In reply to your letter on behalf of Stationsplein Den Haag B.V. dated 13 October ’20, please be informed as follows on behalf of Dutch Company Vermeer A B.V. & Co. KG. (…)
The Property has been transferred to FVIO Ltd. (“FVIO”), (…) To enquire as to whether such transfer is without consequences to your client’s rights is in fact specious, as your client has no rights in connection with the Property as a result of the termination of the Agreement. A right of your client to recover costs incurred in the Redevelopment does not exist either as clearly follows from Clauses 5.3 and 5.4 of the Second Rider.
(…)
Indeed, as recorded in our various correspondence and acknowledged by your client, my client has shown utmost good faith in repeatedly indulging your client with additional time even when this has not been contractually required. Even in the most recent period since the passing of the Extended Long Stop Date, your client had the opportunity to cooperate with the transfer of the Property. It is entirely due to your client that it has not completed the transaction in the time afforded to it. (...)
In this regard I remind you that the initially agreed Long Stop Date was in 2017 and that your client not only was unsuccessful in obtaining the Permit within the envisaged timelines, but also in concluding a transaction with such ultimate investor. (…)
Based on the above, your client will understand that no right to claim any compensation for incurred costs in relation to the Redevelopment exists nor to make any other claim against my client. (…)
Having mentioned all this, my client found FVIO willing to jointly discuss an economic arrangement with your client. Before elaborating on the content of such potential settlement, in order to avoid any doubt, it is emphasized that any discussions in this regard are entered into voluntarily, cannot be construed as acknowledgement of any of your client’s (alleged) claims or rights and reaching agreement is subject to signed written contract following approval by the board of FVIO (…)
An outline setting out the main commercial characteristics of such potential arrangement is attached to this letter as
Annex 1. (…)”
2.15.
In de bij de voornoemde brief opgenomen Annex 1, getiteld
Headline conditions potential settlement, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“SUBJECT TO CONTRACT AND APPROVAL OF FVIO LTD BOARD OF DIRECTORS
(…)
In the event FVIO, RH [
Round Hill Capital; de rb] and FRED [
Fred Real Estate Developers B.V., een kennelijk aan SDH gelieerde projectontwikkelaar; de rb] sign a binding sale and purchase agreement before 31 December 2020 with completion on or before 31 March 2022, then FVIO is willing to split the sale proceeds with FRED as follows:
1. FRED to receive 100% of the final payment from RH at succesful delivery of the project as described in the Current Offer, subject to a cap of €2.50mm
2. FRED to receive 25% of the net price increase (gross price less the early termination payment to HTC) associated with the amendment to the HTC lease. The Current Offer contemplates a €1.5mm gross price increase
3. FRED to receive 25% of the net price increase (gross price increase less the cost to secure the amended permit) associated with amending the permit. The Current Offer contemplates a €2.0mm gross price increase
4. FRED to receive 25% of the net savings on construction costs (and associated VAT savings) compared to RH’s current budget of €30.0mm
5. VAT: Any savings in VAT as a result of an optimized deal structure will be paid 100% to FVIO
6. RETT: Any savings in RETT as a result of an optimized deal structure will be paid 100% to FVIO
7. For the avoidance of doubt, any other purchase / profit participation payments from RH not covered above will be paid 100% to FVIO
In the event FVIO does not enter into a binding unconditional (other than formal conditions) SPA with RH before 31 December 2020, the above arrangements will no longer apply. (…)”
2.16.
Op 3 november 2020 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van Fred Real Estate Developers B.V. (hierna: Fred), kennelijk voor SDH, aan [belanghebbende 1] (FIG NL) en [belanghebbende 2] (FIG Ltd.) per e-mail meegedeeld dat hij het voorstel heeft bekeken en dat hij uitkomt op een vergoeding van € 5.400.000 voor SDH.
2.17.
Op 31 december 2020 is het bedrijfspand door FVIO, voor een bedrag van € 18,1 miljoen, verkocht en geleverd aan Real Estate Chateau Viande B.V.
2.18.
Per e-mail van 11 januari 2021 heeft [naam 1] (Fred) het volgende aan [belanghebbende 1] (FIG NL) bericht:
“We were quite surprised and very disappointed with the announcement that you have sold the Stationsplein building without any prior heads up.
This does not do justice to the way we have been working together the past two and a half years. None the less we want to congratulate you with the deal. The property is finally off your balance sheet.
From the land register we learned that the purchaser is pursuing to develop our plan for the property.
We cannot conclude otherwise than that the plan we have made for the building with the accompanying building permit has created value which is the underlying driver for the fantastic sales price of Eur18m. This is considerable more than our agreed sales price of Eur 14m.
Furthermore, we like to point out that we have worked together in a close partnership since the AXA deal at the end of 2018 up until now and amongst others have set up a data room, had negotiations, site visits and discussed tactics with you on how to approach every lead or interested party and negotiation. From AXA, Corestate up until Round Hill and Whitewood.
Even the current buyer through Whitewood has used our data room.
In line with this we think that it is reasonable that Stationsplein Den Haag BV (SPDH) is compensated for at least part of the incurred costs as you have cashed in the profits of the work that has been done by us. We have always been transparent on the breakdown of the costs and have shared these from mid 2018 up until last December, so there is not much of a surprise what these are. The total exposure is around Eur 5m as you can see from the accompanying updated overview. We think that a fair compensation is Eur 2.5m. That leaves SPDH with plenty of a headache and a debt to settle of nearly Eur 2.5m.
We trust that you acknowledge our role and that you are willing to compensate us for this.”
2.19.
[belanghebbende 1] (FIG NL) heeft hierop op 28 januari 2021 per e-mail het volgende geantwoord:
“First of all, I would like to emphasize that I’m not authorised to agree anything on behalf of the entity/-ies you appear to address this email to. Therefore, sending communications such as the below cannot have any (legal) consequence.
Having said that, in my view, your email ignores some key facts, including the fact that FRED was granted significant extra time (at a cost to the owner) to seek to complete a purchase of the property vs the original terms of the sale agreement and was unable to do so. It is also not clear on what basis you suggest that it would be reasonable that FRED is compensated for (part of) certain costs.”
2.20.
Bij brief van 18 maart 2021 heeft mr. Van Voskuilen, namens SDH, zowel FIG NL als [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door SDH geleden schade en heeft hij hen tot betaling van een bedrag van € 3.000.000 gesommeerd. In de brief heeft mr. Van Voskuilen vermeld dat SDH zich op het standpunt stelt dat FIG NL (en [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] als haar gevolmachtigden) onrechtmatig jegens SDH heeft/hebben gehandeld door het bedrijfspand aan een derde te verkopen zonder SDH schadeloos te stellen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen, waarbij de heren [belanghebbende 2] , [belanghebbende 1] , [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] als getuigen zullen worden gehoord.
3.2.
SDH legt in haar verzoekschrift het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Vermeer is een dochteronderneming van FIG NL. Bij de uitvoering van de Overeenkomst Vermeer-SDH en de in dit kader gestarte onderhandelingen met eventuele kopers van het bedrijfspand, werd Vermeer vertegenwoordigd door de bovenliggende partij, FIG NL, en wel in het bijzonder door [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] . FIG NL heeft zich altijd als de eigenaar van het bedrijfspand gepresenteerd. Tussen SDH en derden kwamen, met betrokkenheid van FIG NL, verschillende overeenkomsten tot stand, die om verschillende redenen steeds niet werden afgerond. Gedurende de zomermaanden in 2020 is er met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] van FIG NL enerzijds en SDH anderzijds dagelijks overleg geweest over de voortgang bij het zoeken naar nieuwe potentiële kopers. Vanaf 20 september 2020 zijn er onderhandelingen gevoerd met Round Hill Capital, als eventuele koper. Tijdens die onderhandelingen heeft FIG NL SDH bij (de onder 2.14 opgenomen) brief van 28 oktober 2020 een voorstel gedaan over een vergoeding voor de door haar tot op dat moment geleverde inspanningen. SDH heeft daarop al haar inmiddels gemaakte plankosten en ontwikkelingskosten en de onderliggende facturen met FIG NL gedeeld. Vervolgens zijn FIG NL en SDH over de te vergoeden kosten in onderhandeling getreden. Op 8 oktober 2020 heeft Vermeer de overeenkomst met SDH evenwel ontbonden met de mededeling dat het pand inmiddels was doorverkocht aan FVIO. Toen SDH om opheldering en een schadeloosstelling verzocht, heeft FIG NL verklaard dat het transport louter een interne aangelegenheid betrof, welke een fiscale achtergrond had. [naam 2] , adviseur en partner van FIG NL, heeft dit bevestigd. SDH en FIG NL zijn vervolgens verder gegaan met het optimaliseren van een op handen zijnde transactie met Round Hill Capital. Partijen waren toen nog steeds in onderhandeling over de vergoeding van gemaakte kosten aan SDH. Eind januari 2021 vernam SDH echter ineens dat FVIO het pand op 31 december 2020 had verkocht en geleverd aan een derde. De onderhandeling over de vergoeding van kosten is toen eveneens plotseling gestaakt.
FIG NL is door het bedrijfspand aan een derde te verkopen, zonder SDH daarbij schadeloos te stellen, tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen met SDH dan wel heeft hiermee onrechtmatig jegens SDH gehandeld. Omdat [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] tezamen als gevolmachtigden van FIG NL hebben opgetreden en ook namens haar bevoegd waren om te contracteren, zijn zij, naast FIG NL, hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van SDH, die thans op € 3.000.000 wordt begroot. Daarnaast is FIG NL door de gang van zaken ongerechtvaardigd verrijkt. De oorspronkelijke koopsom van het pand bedroeg immers € 11.000.000. Nadat SDH met al haar inspanningen (ter hoogte van € 5.000.000) waarde aan het pand had toegevoegd, is het pand voor € 18.000.000 aan een derde verkocht. Aangezien FIG NL, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] niet tot het vergoeden van schade overgaan en stellen dat er geen afspraken tussen partijen zijn gemaakt die zijn geschonden, heeft SDH er recht en belang bij dat genoemde getuigen worden gehoord. SDH wenst hen te horen om de feitelijke gang van zaken vast te stellen, aldus (steeds) SDH.
3.3.
FIG NL verzet zich tegen inwilliging van het verzoek.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het toetsingskader

4.1.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe de verzoeker bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten om hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
4.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor moet op grond van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van zijn vordering vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en over welke feiten hij getuigen wil horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering. Een voorlopig getuigenverhoor dient ertoe degene die daarom verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor.
4.3.
Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor kan, als het verder aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het gebruik van dit middel misbruik wordt gemaakt, volgens artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).
Het verzoek voldoet niet aan de wettelijke eisen
4.4.
Met inachtneming van de hiervoor omschreven maatstaf oordeelt de rechtbank dat
SDH in haar verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke concrete relevante feiten en omstandigheden zij nog niet bewezen acht die zouden kunnen leiden tot een beslissing in een door haar tegen
FIG NLaan te spannen bodemprocedure. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
SDH heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, desgevraagd, nader toegelicht dat zij door middel van het verzochte getuigenverhoor zekerheid wenst te verkrijgen over wie zij uiteindelijk in rechte kan betrekken. Zij heeft er op gewezen dat FIG NL de spin in het web was, dat SDH met de mensen van FIG NL aan tafel heeft gezeten en dat zij er aldus belang bij heeft de mensen van FIG NL te horen. De te bewijzen feiten zijn volgens SDH dat FIG NL als ‘bovenliggende partij’ de onderhandelingen heeft overgenomen, met advocaten de dataroom van SDH heeft bezocht, twee jaar lang met SDH is opgetrokken, dagelijks met SDH overleg heeft gevoerd, samen met SDH de strategie heeft bepaald, en dat FIG NL contracten heeft willen sluiten, en daartoe zelfs een voorstel heeft gedaan.
4.6.
In het licht van het navolgende valt echter - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet in te zien hoe die gestelde feiten, indien bewezen, tot een vordering op
FIG NLkunnen leiden. SDH is bij haar betoog immers uitgegaan van de premisse dat FIG NL de moedermaatschappij van Vermeer is en in die hoedanigheid feitelijk aan de touwtjes trok en kon beschikken/beslissen over het bedrijfspand en daarmee over de uitvoering, nakoming en beëindiging de Overeenkomst Vermeer-SDH. In die hoedanigheid zou FIG NL dan ook de door SDH gestelde en door FIG NL betwiste toezegging hebben gedaan dat de verkoop en levering van het bedrijfspand aan FVIO geen consequenties zou hebben voor de door Vermeer en SDH voorgenomen gezamenlijke verkoop van het bedrijfspand aan een (andere) derde. Dit standpunt is echter reeds op losse schroeven komen te staan toen FIG NL, door overlegging van een uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK), liet zien dat FIG NL een dochtervennootschap is van FIG LLC en zij voorts toelichtte dat Vermeer een projectvennootschap is van FIG LLC, die de portefeuille van Vermeer op enig moment ook heeft overgenomen. FIG NL heeft er verder op gewezen dat zij in relatie tot SDH slechts als adviseur van FIG LLC heeft opgetreden, hetgeen in lijn is met de bedrijfsactiviteiten die in haar jaarstukken worden vermeld (zie 2.3). SDH heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat zij hiermee pas bekend raakte toen FIG NL de genoemde KVK- en jaarstukken in het geding bracht en dat zij er altijd vanuit was gegaan dat FIG NL de “bovenliggende partij” was. Hieruit kan worden afgeleid dat het ook voor SDH (nog voor de zitting of in elk geval gedurende de zitting) duidelijk is geworden dat niet FIG NL (maar FIG LLC) de ‘bovenliggende partij’ was en FIG NL het bedrijfspand nimmer in eigendom heeft gehad en daarover ook niet kon beschikken. Verder was al bekend dat FIG NL geen partij was bij de Overeenkomst SDH-Vermeer. Bij die stand van zaken had van SDH mogen worden verlangd dat zij ter zitting zou toelichten hoe het bewijs van de hiervoor bedoelde (gestelde en door FIG NL betwiste) toezegging en van de gestelde gang van zaken tot een vordering op
FIG NLzou kunnen leiden. Dit heeft zij nagelaten.
4.7.
SDH heeft vervolgens (ter zitting) aanvullend gesteld dat FIG NL (dan wel [belanghebbende 1] en/of [belanghebbende 2] ) wellicht is/zijn tekortgeschoten in enige verbintenis dan wel onrechtmatig jegens SDH heeft/hebben gehandeld door FIG NL richting SDH te presenteren als de eigenaar van het bedrijfspand dan wel als gevolmachtigde. Zij heeft echter nagelaten toe te lichten welke (betwiste) feiten zij in dit kader met het voorlopig getuigenverhoor wenst te bewijzen. Welke getuige(n) zij in dit kader wenst te horen en op welke wijze het grote aantal te horen getuigen kan bijdragen aan het onderzoek (richting een dergelijke vordering op FIG NL), heeft zij evenmin gespecificeerd.
4.8.
SDH had in haar verzoekschrift nog gesteld dat FIG NL de partij is geweest die met haar in onderhandeling is getreden over de vergoeding van haar kosten (en die de onderhandelingen ten onrechte heeft afgebroken). Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder dat Vermeer haar contractspartij was en FIG LLC de “bovenliggende partij”, geldt ook hier dat het op de weg van SDH had gelegen om nader toe te lichten hoe het bewijs van die stelling, althans van de (betwiste) feiten en omstandigheden die die stelling kunnen onderbouwen, tot een vordering op FIG NL zou kunnen leiden, omdat met wat zij stelt nog niet is gezegd dat FIG NL hiermee enige verplichting op zich heeft genomen. Los daarvan valt op dat SDH haar stelling dat FIG NL met haar in onderhandeling is getreden (geheel) baseert op de inhoud van de door haar als productie 1 overgelegde brief van 28 oktober 2020 (zie 2.14), waaruit zou moeten volgen dat FIG NL “
een voorstel[heeft]
gedaan om SDH financieel te compenseren” (spreekaantekeningen van mr. Van Voskuilen). Uit die brief kan echter slechts worden afgeleid dat
Vermeer,de aanvankelijke contractspartij van SDH, SDH een voorstel heeft gedaan, waarna kennelijk geen overeenstemming is bereikt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet vast te stellen welk bewijs (en van welke feiten) SDH hier in relatie tot het afbreken van onderhandelingen precies verlangt te leveren en vooral niet: ten opzichte van welke partij.
4.9.
Tot slot stelt SDH weliswaar nog dat zij getuigen wenst te horen om “de feitelijke gang van zaken vast te stellen”, maar stelt ook daarmee onvoldoende concrete feiten en omstandigheden die zij wenst te bewijzen en die relevant zijn voor de beslissing in een eventuele bodemprocedure tegen FIG NL.
4.10.
Gelet op het voorgaande voldoet het verzoek van SDH niet aan de in de wet gestelde eisen voor toewijzing daarvan. Het verzoek van SDH zal dan ook worden afgewezen. Het overige door SDH aangevoerde behoeft geen verdere bespreking.
Ten overvloede
4.11.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat SDH haar pijlen feitelijk wenst te richten op haar aanvankelijke contractspartij, de in Duitsland gevestigde Vermeer, dan wel op de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde ‘bovenliggende partij’ FIG LLC, maar dat zij uiteindelijk, met het oog op het bepaalde in artikel 187 lid 1 Rv (een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor kan slechts worden gericht tot de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort), een vordering op FIG NL heeft geconstrueerd om hier in Nederland een rechtsingang te creëren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat SDH, in het kader van haar verzoek, FIG NL steeds lijkt (te willen) (te) vereenzelvigen met Vermeer dan wel met FIG LLC en in dit kader dusdanig veel stellingen heeft ingenomen, waarvan op voorhand – op basis van haar eigen stukken – al door haar kon worden vastgesteld dat die niet (kunnen) kloppen, waaronder het hiervoor genoemde voorbeeld van de brief van 28 oktober 2020 (zie 4.8). Het enkele feit dat (de betrokkenen van) FIG NL in het kader van een eventueel in te stellen vordering tegen Vermeer dan wel FIG LLC mogelijk relevante verklaringen zal/zullen kunnen afleggen, betekent nog niet dat het SDH daarmee vrijstaat om FIG NL als verweerder in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor te betrekken. Zoals uit het voorgaande volgt, is daarvoor meer (toelichting) vereist.
Proceskosten
4.12.
Nu het verzoek van SDH wordt afgewezen, zal de rechtbank SDH veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van FIG NL begroot op:
- griffierecht € 667,00
-
salaris gemachtigde € 1.126,00(2,0 punten x tarief II € 563,00)
- totaal € 1.793,00
4.13.
De nakosten worden ambtshalve begroot en toegewezen zoals in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt SDH in de proceskosten, aan de zijde van FIG NL tot op heden begroot op € 1.793,00;
5.3.
veroordeelt SDH in de na deze beschikking ontstane kosten aan de zijde van FIG NL, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SDH niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.