In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [betrokkene], die eerder was veroordeeld voor illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen. De officier van justitie vorderde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [betrokkene] werd vastgesteld op € 55.000,-, gebaseerd op de opbrengsten van de verkoop van D-Carvone, na aftrek van inkoop- en bezorgkosten, huur van de loods en overige kosten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 3 september 2021 en heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering betrekking heeft op de feiten waarvoor [betrokkene] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld, namelijk de overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt vastgesteld: de opbrengst van D-Carvone bedroeg € 83.455,-, met inkoopkosten van € 27.146,- en bezorgkosten van € 550,-. Na aftrek van de huur van de loods en overige kosten, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 55.000,- bedraagt. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de beperkte draagkracht van [betrokkene], maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de draagkracht in de executiefase aan de orde komt.
De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 55.000,- en de duur van de gijzeling die door de officier van justitie kan worden gevorderd op maximaal 3 jaar. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. N.J. Koene als voorzitter, en mrs. A.H.E. van der Pol en M. Smit als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C. Wolswinkel.