ECLI:NL:RBAMS:2021:6985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
81/139014-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen een rechtspersoon wegens overtreding van de REACH-verordening met betrekking tot het gebruik van trichlooretheen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2021, stond een rechtspersoon terecht voor het opzettelijk handelen in strijd met de REACH-verordening door het gebruik van trichlooretheen zonder de vereiste autorisatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.M. Benammar, en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.C.P. van Kollenburg. De verdediging stelde dat er sprake was van een vormverzuim omdat de vertegenwoordiger van de verdachte geen cautie was gegeven voorafgaand aan een telefoongesprek op 29 juni 2017. De rechtbank oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, aangezien er geen sprake was van een vormverzuim.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 16 september 2016 en 5 mei 2017 opzettelijk trichlooretheen heeft gebruikt, terwijl er geen uitzonderingsbepalingen van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de regelgeving omtrent het gebruik van chemische stoffen en dat er geen sprake was van verontschuldigbare onbewustheid. De rechtbank vond het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en dat de opzet aanwezig was, ook al was de verdachte zich niet bewust van de strafbaarheid van het handelen.

Bij de beslissing over de strafmaat oordeelde de rechtbank dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de beperkte hoeveelheid trichlooretheen die was gebruikt, de complexiteit van de regelgeving en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigde de eerder uitgebrachte strafbeschikking en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen waren verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 81/139014-18
Datum uitspraak: 23 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.M. Benammar, en van wat [persoon] (indirect bestuurder) en mr. J.C.P. van Kollenburg (raadsman) namens verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij tussen 16 september 2016 en 5 mei 2017 opzettelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 56, eerste lid, van Verordening (EG) 1907/2006 (hierna: de Verordening) door als downstreamgebruiker trichlooretheen te gebruiken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat voorafgaand aan het telefonisch contact op 29 juni 2017 met de vertegenwoordiger van verdachte al sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en dat aan de vertegenwoordiger van verdachte op dat moment de cautie gegeven had moeten worden. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging verbindt hieraan de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de resultaten van het vormverzuim de grondslag van de hele strafzaak tegen verdachte vormen.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat geen sprake is van een vormverzuim door tijdens de toezichtsfase het geven van de cautie achterwege te laten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Formeel gezien was tijdens het contact op 29 juni 2017 nog sprake van toezicht en hoefde de cautie niet gegeven te worden. Toen verdachte wel als verdachte was aangemerkt, kreeg [persoon] als haar vertegenwoordiger wel de cautie, zodat er geen sprake is geweest van een vormverzuim en bestaat er ook geen aanleiding om het Openbaar Ministerie om die reden nietontvankelijk te verklaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit
opzettelijkheeft begaan en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging stelt daarbij dat – gelet op de zeer complexe regelgeving die op deze zaak van toepassing is – aanleiding bestaat om niet uit te gaan van kleurloos opzet, maar van een meer gekleurde vorm van opzet.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank kan op basis van het dossier en de behandeling op zitting vaststellen dat verdachte in de ten laste gelegde periode trichlooretheen geleverd heeft gekregen en vervolgens heeft opgeslagen en bewaard om het te kunnen gebruiken bij het ontvetten van bijvoorbeeld zwart staal. Uit het dossier blijkt ook dat geen sprake was van een uitzondering op basis waarvan verdachte trichlooretheen legaal mocht gebruiken omdat zij daarvoor geautoriseerd was.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan. Van belang daarvoor is dat voldoende is dat sprake is van kleurloos opzet. Dat betekent dat ook van opzettelijk begaan van een strafbaar feit sprake kan zijn als verdachte zich niet bewust was van de strafbaarheid van het handelen, in dit geval van het gebruiken van trichlooretheen zonder autorisatie. Het opzettelijk handelen is alleen dan niet strafbaar als sprake zou zijn van verontschuldigbare onbewustheid over de ongeoorloofdheid van de gedraging: als verdachte het niet wist én niet hoefde te weten.
Van verontschuldigbare onbewustheid is in deze zaak geen sprake. Van een professioneel bedrijf, zoals dat van verdachte, dat gebruik maakt van chemicaliën, mag verwacht worden dat het zich op de hoogte blijft houden van relevante regelgeving en de verantwoordelijkheid daarvoor niet volledig afschuift op een leverancier die het bedrijf daarover zou moeten informeren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
in de periode van 16 september 2016 tot en met 5 mei 2017, te [plaatsnaam] , gemeente [naam gemeente] ,
opzettelijk, als downstreamgebruiker als bedoeld in artikel 3 onder 13 van de EG-verordening (nummer 1907/2006) inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) heeft gehandeld in strijd met artikel 56 lid 1 van genoemde verordening,
immers heeft zij, verdachte, een in bijlage XIV onder nummer 15 opgenomen stof (te weten trichlooretheen) (CAS nummer 79-01-6) zelf bij industriële activiteiten gebruikt terwijl de uitzonderingsbepalingen genoemd in dit artikel niet van toepassingen waren,
immers heeft zij, verdachte, een hoeveelheid koudontvetter (met daarin trichlooretheen) (CAS nummer 79-01-6) opgeslagen en bewaard.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Geen straf of maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de strafbeschikking wordt vernietigd en dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-. Zonder overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaar zou de officier van justitie een geldboete van € 10.000,- hebben geëist.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder het opleggen van een straf of maatregel, gelet op het financiële nadeel dat verdachte door deze zaak heeft geleden, de beperkte hoeveelheid trichlooretheen die verdachte heeft afgenomen, de complexiteit van de regelgeving en de forse overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte schuldig verklaren zonder het opleggen van een straf of maatregel, omdat met het opleggen daarvan geen redelijk doel meer wordt gediend.
Daarvoor vindt de rechtbank van belang dat binnen de onderneming van verdachte trichlooretheen op zeer beperkte schaal is gebruikt. Uit het gegeven dat de Verordening is gestoeld op het voorzorgsbeginsel om ter bescherming van de gezondheid van mens en milieu de schadelijkheid van chemische stoffen te beperken, leidt de rechtbank af dat de ernst van het feit mede afhankelijk is van de hoeveelheid chemicaliën waarop de overtreding betrekking heeft. Daarnaast is van belang dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vernietigt de eerder uitgebrachte strafbeschikking.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9.3.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2021.
[Bijlage{...}]