ECLI:NL:RBAMS:2021:7146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
13-236093-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor een verdachte van winkeldiefstal met een recidivepatroon en verslavingsproblematiek

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van goederen ter waarde van 122,94 euro uit een Action-winkel in Amsterdam op 31 augustus 2021. Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. I. Barendregt, gepleit voor bewezenverklaring van de diefstal, terwijl de verdediging aanvoerde dat het bewijs onvoldoende was, aangezien het enkel op de verklaring van een beveiliger was gebaseerd.

De rechtbank oordeelde dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van camerabeelden en de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder meerdere keren was veroordeeld voor misdrijven en dat hij een onstabiele leefsituatie had, verergerd door een methadonverslaving. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, maar de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn wens om terug te keren naar zijn land van herkomst.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen, met de mogelijkheid van tussentijdse toetsing na zes maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn recidive en verslavingsproblematiek, niet zonder begeleiding en hulp tot gedragsverandering zou kunnen komen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als voldoende werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van winkeldiefstal en de impact daarvan op de samenleving, evenals de noodzaak van een strikte aanpak van recidivisten met verslavingsproblemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-236093-21 en 13-009970-21 (tul)
Datum uitspraak: 8 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.I. L’Ghdas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere elektronisch(e) appara(a)t(en) en/of verzorgingsproduct(en) en/of wasmiddel(en) en/of een rugtas (totale waarde 122,94 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Action Nederland B.V. (gevestigd aan [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de diefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu het bewijs van de diefstal slechts gebaseerd is op één bron, de beveiliger van de Action. Bovendien is de verklaring van de beveiliger onvoldoende gedetailleerd en bieden de camerabeelden geen steun voor zijn verklaring nu de vermeende diefstal hier niet zichtbaar op is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte op de terechtzitting van 24 november 2021 bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. In de aangifte is beschreven dat de beveiliger van de Action heeft gezien dat verdachte een rugtas uit de winkel pakte, deze vulde met diverse artikelen en vervolgens zonder af te rekenen de kassa’s passeerde en voorbij de alarmpoorten liep. De aangifte wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij in de Action aanwezig was en de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte voordat hij de Action verliet de kassa’s passeerde zonder artikelen ter betaling aan te bieden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlageopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 31 augustus 2021 te Amsterdam, elektronische apparaten, verzorgingsproducten, wasmiddelen en een rugtas, in elk geval enig goed, totale waarde van 122,94 euro, die aan Action Nederland B.V., gevestigd aan [adres] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van het voorarrest. Daarbij vordert de officier van justitie dat één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden getoetst.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, maar de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de hulpverlening van [instelling 1] tot op heden niet van de grond is gekomen waardoor verdachte de eerder door de rechtbank aan hem geboden kans niet heeft kunnen benutten. Volgens de raadsman wordt het recidivegevaar ook met een voorwaardelijke ISD-maatregel ondervangen en is de maatschappij gedurende het lange voorarrest van verdachte al tegen hem beschermd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte wil terugkeren naar [land van herkomst] vanwege gewijzigde familie omstandigheden. Tijdens de zitting heeft de raadsman een e-mail van een medewerker van [instelling 2] , locatie [instelling 1] van 23 november 2021 overgelegd waarin wordt aangegeven dat indien verdachte terug wil naar [land van herkomst] en hierbij hulp nodig heeft, [instelling 1] hem hierbij kan ondersteunen. Het is te regelen dat verdachte binnen 3 tot 4 dagen het land kan verlaten. Verdachte heeft tijdens de zitting aangegeven dat zijn kind ernstig ziek is en hij graag naar [land van herkomst] wil om bij zijn familie te zijn. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen met een tussentijdse toetsing na 6 maanden,
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit dat voor schade en overlast zorgt bij de winkelier en het winkelend publiek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 11 november 2021, opgemaakt door [persoon 1] en [persoon 2] . Dit rapport houdt onder meer in:
Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten. De heer [verdachte] verkeert sinds 2018 in een onstabiele leefsituatie en hij beschikt over onvoldoende financiën om in zijn onderhoud en huisvesting te voorzien. Daarnaast besteedt hij een deel van zijn geld aan zijn methadonverslaving (hij koopt dit op straat). Hij erkent dat zijn delictgedrag voortkomt uit zijn methadonafhankelijkheid. Volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is het EU-recht van betrokkene ingetrokken. De zaak ligt bij de rechter, maar betrokkene mag het proces in Nederland afwachten, aldus de IND. De reclassering heeft contact opgenomen met [instelling 1] en de referent zegt dat het goed zou zijn wanneer betrokkene medische behandeling zou krijgen binnen de ISD-maatregel, daar dit in [land van herkomst] veel moeilijker is. Verder vertelt zij dat wanneer betrokkene terug zou keren naar [land van herkomst] hij eerst een boete zou moeten betalen bij de zorgverzekering, alvorens hij zorg kan krijgen.
Het recidiverisico blijft onverminderd hoog. Betrokkene beschikt over probleembesef, maar mist vaardigheden om zijn problemen op te lossen. Hij heeft reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Binnen het reclasseringstoezicht is het niet gelukt om hem toe te leiden naar zorg. Hij houdt zich deels aan de meldplichtafspraken, maar hij heeft zich niet gemeld bij [instelling 1] . Hiermee heeft betrokkene zijn bijzondere voorwaarden overtreden. Tevens is hij gerecidiveerd, waardoor wij kunnen concluderen dat een reclasseringstoezicht het recidiverisico niet doet verminderen. Betrokkene voldoet hiermee aan de zachte ISD-criteria. Wij adviseren daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De reclassering acht het opstarten van een zorgtraject ten behoeve van zijn verslavingsproblematiek mogelijk binnen het verplichtende kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Binnen de intramurale fase van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan gewerkt worden aan gedragsverandering. Daarna kan worden gewerkt aan terugkeer naar het land van herkomst, indien dit gewenst is. Het ISD-traject is dus niet gericht op resocialisatie in Nederland. Wij achten het zinvol dat er na één jaar getoetst wordt wat de stand van zaken is om te voorkomen dat betrokkene een kale ISD-maatregel uitzit.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 24 november 2021 reclasseringswerker [persoon 3] , verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming & reclassering, als deskundige gehoord. De deskundige heeft het advies van de reclassering bevestigt en toegelicht dat begeleiding via [instelling 1] als alternatief voor de onvoorwaardelijke ISD-maatregel een gepasseerd station is. Verdachte heeft zich op 11 augustus 2021 na het missen van twee meldplichtafspraken bij de reclassering gemeld. De reclassering heeft tweemaal contact opgenomen met [instelling 1] waarbij [instelling 1] beide keren heeft aangegeven dat verdachte zich niet bij hun heeft gemeld. De reclassering is niet op de hoogte gesteld van de familieomstandigheden van de verdachte.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 november 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde datum ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage van de reclassering, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 november 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Met de reclassering en de officier van justitie ziet de rechtbank geen alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In het vonnis van deze rechtbank van 22 april 2021 met parketnummer 13-009970-21 is overwogen dat verdachte een kans wordt geboden om een andere weg in te slaan. Daarbij is overwogen dat verdachte zich dient te realiseren dat wanneer hij opnieuw een strafbaar feit pleegt de ISD-maatregel in zicht komt. Desalniettemin is verdachte al na een aantal maanden gerecidiveerd. Het plegen van strafbare feiten door verdachte lijkt in sterke mate samen te hangen met zijn middelenverslaving. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij met behulp van een arts zijn methadongebruik wil afbouwen en zo snel mogelijk naar [land van herkomst] wil terugkeren, maar de rechtbank heeft er gelet op het langdurige bestaan van zijn verslaving en de moeilijkheden die verdachte bij een eventueel vertrek naar [land van herkomst] mogelijk zal ondervinden bij het verkrijgen van de juiste zorg, onvoldoende vertrouwen in dat verdachte zonder het strakke kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel en de begeleiding en hulp die tijdens de maatregel geboden kan worden, tot gedragsverandering zal komen.
Tijdens de ISD-maatregel kan een start worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte. Omdat verdachte vanwege zijn - vooralsnog - ingetrokken EU-recht geen recht heeft op sociale voorzieningen in Nederland, verdachte zelf aangeeft naar [land van herkomst] te willen terugkeren en er geen sprake zal zijn van resocialisatie in de Nederlandse samenleving, zal de rechtbank met het oog op de eisen van de proportionaliteit de duur van de maatregel beperken tot één jaar. De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu te beslissen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds moet worden getoetst.
Gelet op de wens van verdachte om naar [land van herkomst] terug te keren in verband met zijn zieke kind, merkt de rechtbank op dat het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar niet de mogelijkheid uitsluit dat verdachte al eerder naar [land van herkomst] vertrekt. Daarbij wordt gewezen op artikel 6:2:20 van het Wetboek van Strafvordering. [1]

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen indien de rechtbank de eis tot oplegging van de ISD-maatregel volgt.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 1 november 2021 in de zaak met parketnummer 13-009970-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 april 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twee maanden, niet ten uit uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of zich niet heeft gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt in de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel
tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-009970-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2021.
[.]

Voetnoten

1.Artikel 6:2:20 van het Wetboek van Strafvordering luidt: Onze Minister kan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te allen tijde beëindigen.