ECLI:NL:RBAMS:2021:7218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/13/695683 / HA ZA 21-63
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en ontbinding van de overeenkomst van geldlening

In deze zaak vordert de rechtspersoon naar het recht van Hong Kong, aangeduid als [eiseres], betaling van een bedrag van € 50.000,00 van [gedaagde], die stelt dat dit bedrag een schenking was en geen lening. De rechtbank Amsterdam heeft op 1 december 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vordering van [eiseres] werd afgewezen. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende producties en een tussenvonnis. De kern van het geschil draait om de vraag of er daadwerkelijk een geldleningsovereenkomst is gesloten tussen partijen. [Eiseres] stelt dat er op 21 september 2020 een overeenkomst is gesloten, maar [gedaagde] betwist dit en stelt dat het bedrag een schenking was van de heer [naam]. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een geldleningsovereenkomst bestond. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/695683 / HA ZA 21-63
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Hong Kong
[eiseres] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Eck te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 23 september 2020 een bedrag van € 8.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] met de omschrijving “
loan as per agreement 21 09 2020”. Op 28 september 2020 heeft [eiseres] een bedrag van € 42.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] met de omschrijving “
2nd and last installment off 50k loan”.
2.2.
[gedaagde] had ten tijde van deze overboekingen een relatie met de heer [naam] (hierna: [naam] ), de directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] . [gedaagde] en [naam] hebben elkaar eind 2017 leren kennen via een internetplatform dat zogenaamde sugardaddy’s en sugarbaby’s met elkaar in contact brengt; [naam] had zich daar aangemeld als sugardaddy en [gedaagde] als sugarbaby.
2.3.
[naam] heeft gedurende de relatie, vanuit zijn bedrijven [eiseres] en [naam bedrijf] B.V. (hierna: [naam bedrijf] ), vaker – in de periode 26 januari 2018 tot en met 1 september 2020 in ieder geval 24 keer – geld overgemaakt naar [gedaagde] , waarvan bankafschriften zijn overgelegd. Bij die overboekingen staat als omschrijving “
loan as agreed”, “
loan as per agreement”, “
voorschot onkosten”, “
reis en onkosten”, “
factuur 040” of een vergelijkbare tekst waarbij naar leningen, onkosten of facturen wordt verwezen. Ook heeft [naam] geschenken en contant geld gegeven aan [gedaagde] en heeft hij de kosten van gezamenlijke reizen/vakanties, diners, etc. voor zijn rekening genomen.
2.4.
Eind september 2020 heeft [naam] aan [gedaagde] het volgende bericht gestuurd:
“De man die alles voor je over had en je zonder condities een groot jaar salaris schonk om je te helpen beter te kunnen worden…(…)”
2.5.
Eind september 2020, na de overboekingen, hebben partijen verder – voor zover relevant – de volgende berichten gewisseld:
[naam] :
“Over die lening hoef je geen inkomsten belasting te betalen, check het nog maar weer met je accountant”
[gedaagde] :
“maar wel afbetalen”
“dus moet toch iets van bewijs hebben”
“ja maar me boekhouder zei dat ik beste een overeenkomst kan hebben”
“wil geen gedoe”
2.6.
Op 1 of 2 november 2020, tijdens een vakantie in Griekenland, hebben [gedaagde] en [naam] ruzie gekregen en hun relatie verbroken. Op 2 november 2020 is [gedaagde] terug gevlogen naar Nederland en heeft zij een e-mail gestuurd naar het zakelijke e-mailadres van [naam] met de volgende tekst:
“Beste meneer [naam] ,
Zou u mij de overeenkomst kunnen sturen van de lening?
Groet [gedaagde] ”
2.7.
Op 24 en 27 november 2020 hebben [gedaagde] en [naam] weer contact gehad per e-mail, waarbij [naam] onder meer heeft geschreven:
“Gaf je nu weer 70.000 bij elkaar afgelopen paar maanden, na mijn 150.000 van de afgelopen 1, 5 jaar daarvoor, allemaal alleen om je belangeloos te helpen. En jij denkt, is goed, dus ik blok hem maar weer na je zoveelste onverdiende haat aanval tegen die man die je uit de goot hielp.”
2.8.
Daarna, op 30 november 2020, heeft [eiseres] [gedaagde] per e-mail verzocht om de bij die e-mail gevoegde overeenkomst te ondertekenen. In deze overeenkomst, getiteld “
Loan agreement”, staat dat [eiseres] in september 2020 een geldlening van in totaal € 50.000,00 heeft verstrekt aan [gedaagde] tegen een contractuele rente van 3% per jaar. Verder staat vermeld dat [gedaagde] de lening vanaf december 2020 in maandelijkse termijnen, in een periode van maximaal drie jaar, moet terugbetalen. [gedaagde] is niet akkoord gegaan met deze overeenkomst en deze is niet ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 50.000,00, te vermeerderen met contractuele rente van 3% rente vanaf de datum van betaling. Ook vordert [eiseres] ontbinding van de overeenkomst van geldlening, als die niet al buitengerechtelijk is ontbonden. Ten slotte verzoekt [eiseres] de rechtbank [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan die vordering ten grondslag dat zij op of omstreeks 21 september 2020 met [gedaagde] een geldleningsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan [eiseres] een lening van € 50.000,00 heeft verstrekt tegen een contractuele rente van 3%. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] tot op heden niet aan haar terugbetalingsverplichting voldaan en uit haar weigering om de toegezonden geldleningovereenkomst te ondertekenen moet volgens [eiseres] worden opgemaakt dat zij daar ook niet aan zal voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . [gedaagde] betwist dat zij een geldleningsovereenkomst heeft gesloten met [eiseres] en stelt dat het bedrag van € 50.000,00 aan haar is geschonken door [naam] . [gedaagde] stelt dan ook dat zij niet gehouden is om dit bedrag terug te betalen en/of rente te vergoeden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op de stelling dat zij € 50.000,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van die stelling, rust op haar de verplichting om voldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit volgt dat partijen, op het moment van overboeking van de bedragen van € 8.000,00 op 21 september 2020 en € 42.000,00 op 28 september 2020, ter zake inderdaad een geldleningsovereenkomst hadden gesloten.
4.2.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op de omschrijving van de overboekingen, waarin wordt verwezen naar een (overeengekomen) lening. Gebleken is evenwel dat [naam] , via [eiseres] en [naam bedrijf] , vaker bedragen heeft overgemaakt naar [gedaagde] met een omschrijving die verwijst naar een overeengekomen lening, terwijl nooit aanspraak is gemaakt op terugbetaling van die bedragen. [gedaagde] stelt dat de overboekingen vaak werden voorzien van een omschrijving met verwijzing naar onkosten of leningen, om de fiscale gevolgen van een schenking te vermijden. Dat is door [eiseres] niet betwist en ter zitting is namens [eiseres] verklaard dat het mogelijk is dat een deel van de overboekingen die zijn aangeduid als onkostenvergoeding of verwijzen naar een factuur, in feite schenkingen zijn. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat de omschrijving bij de overboekingen van € 8.000,00 en € 42.000,00 op 23 en 28 september 2020 een juiste weergave is van de achtergrond van/reden voor die overboeking.
4.3.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat bij de overboeking van 23 september 2020 wordt verwezen naar een geldleningsovereenkomst van 21 september 2020, terwijl bij eerdere overboekingen die verwijzen naar een lening geen datum is genoemd. Nu er door [eiseres] en [naam bedrijf] diverse omschrijvingen zijn gehanteerd die niet overeenkwamen met de daadwerkelijke reden voor de overboeking, is het enkele feit dat een datum is genoemd op zichzelf geen reden om er vanuit te gaan dat deze omschrijving wel een juist weergave is van de grondslag van de overboeking.
4.4.
Kortom, dat in de omschrijving van de overboekingen van 23 en 28 september 2020 wordt verwezen naar een lening(sovereenkomst van 21 september 2020), is onvoldoende om aan te nemen dat het inderdaad gaat om betalingen uit hoofde van een geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] .
4.5.
Verder heeft [eiseres] erop gewezen dat zij, noch [naam bedrijf] , eerder een vergelijkbaar bedrag heeft overgemaakt naar [gedaagde] ; eerder zijn aanmerkelijk lagere bedragen overgemaakt. Ook dit is onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een geldleningsovereenkomst.
4.6.
Daarbij is van belang dat [naam] [gedaagde] , naar eigen zeggen, eerder – weliswaar niet ineens, maar wel in totaal – € 150.000,00 heeft geschonken. In zijn e-mail van 27 november 2020 aan [gedaagde] zegt [naam] hierover: “
Gaf je nu weer 70.000 bij elkaar afgelopen paar maanden, na mijn 150.0000 van de afgelopen 1, 5 jaar daarvoor, allemaal alleen om je belangeloos te helpen”. Ter zitting is namens [naam] verklaard dat het hier genoemde bedrag van € 70.000,00 (waarvan het gevorderde bedrag van € 50.000,00 onderdeel zou zijn) geen schenking was, maar het bedrag van € 150.0000,00 wel. [naam] zou ook hebben verwezen naar dit laatstgenoemde bedrag in het bericht aan [gedaagde] , waarin hij zegt: “
De man die alles voor je over had en je zonder condities een groot jaar salaris schonk om je te helpen beter te kunnen worden”. Gelet hierop, is het bedrag van € 50.000,00 niet zodanig hoog dat moet worden aangenomen dat [eiseres] dit niet zou hebben overgemaakt als daar geen geldleningsovereenkomst aan ten grondslag lag en dat onaannemelijk is dat het een schenking betreft.
4.7.
Ook de aard van de relatie tussen [gedaagde] en [naam] , waarin het kennelijk niet ongebruikelijk was dat [naam] forse bedragen schonk aan [gedaagde] en betalingen voor haar deed, brengt met zich dat de schenkingen van € 8.000,00 en € 42.000,00 niet zonder meer als ongewoon kunnen worden beschouwd.
4.8.
Ten slotte heeft [eiseres] ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar e-mails en berichten, waarin partijen het hebben over een geldleningsovereenkomst. Uit deze e-mails en berichten blijkt dat [gedaagde] – na de overboekingen – met [naam] en [eiseres] heeft gesproken over een geldleningsovereenkomst, maar niet dat hun intentie was dat [gedaagde] het bedrag van € 50.000,00 daadwerkelijk zou moeten terugbetalen (met rente). [gedaagde] stelt dat er over een geldleningsovereenkomst is gesproken om boekhoudkundige en/of fiscale redenen en dat [eiseres] pas achteraf – toen de relatie tussen [gedaagde] en [naam] was geëindigd – heeft getracht alsnog een geldleningsovereenkomst met [gedaagde] te sluiten. In dat licht moet volgens [gedaagde] ook het bericht van eind september 2020 worden gezien, waarin zij zegt “
maar wel afbetalen”. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat dit bericht een reactie was op het bericht van [naam] , waarin hij zegt dat [gedaagde] over een lening geen inkomstenbelasting hoeft te betalen, en dat zij hiermee bedoelde dat je een lening in het algemeen wel moet terugbetalen. Later in dit gesprek heeft [naam] volgens [gedaagde] gezegd dat ze niet hoefde terug te betalen. Gezien de datering van de berichten en e-mails en bij gebreke van een gemotiveerde reactie van de zijde van [eiseres] op deze stellingen van [gedaagde] , kan ook op basis van deze e-mails en berichten niet worden geconcludeerd dat er op 23 en/of 28 september 2020 overeenstemming bestond tussen partijen over een geldleningsovereenkomst.
4.9.
De slotsom is dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten op basis waarvan [eiseres] in september 2020 aan [gedaagde] de betalingen van € 8.000,00 en € 42.000,00 heeft gedaan en [gedaagde] verplicht is om deze bedragen terug te betalen, vermeerderd met rente. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 83,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 2.311,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.311,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Speksnijder en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: