ECLI:NL:RBAMS:2021:7223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
13.751764-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Portugese onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 28 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Portugese onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek van de Belgische autoriteiten voor de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende is om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten aan te tonen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering, gezien de garantie van de Belgische autoriteiten dat hij in een geschikte cel zal worden ondergebracht. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en bevolen dat de in beslag genomen mobiele telefoon, een Samsung Galaxy S8, aan de Belgische autoriteiten wordt afgegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751764-21
RK nummer: 21/3989
Datum uitspraak: 28 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juli 2021 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [plaatsnaam] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Namens de opgeëiste persoon hebben zijn gemachtigde raadslieden, mrs. Y. Nieboer en A.M. Timorason, beide advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 8 juli 2021 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, te weten een mobiele telefoon (Samsung Galaxy S8).
3.1
Genoegzaamheid
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd, zakelijk weergegeven dat de feiten niet genoegzaam zijn aangeduid zodat de overlevering dient te worden geweigerd. Uit de feitomschrijving blijkt onvoldoende de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Ook is onduidelijk voor hoeveel feiten de overlevering wordt gevraagd. In het EAB zijn drie feiten aangegeven, terwijl er door de Belgische autoriteiten per e-mail op 3 augustus lijkt te worden gesproken over zes strafbare feiten. Daarnaast staat niet vast dat de opgeëiste persoon gelinkt kan worden aan de gebeurtenissen van 29 april 2021 en 13 mei 2021.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten.
Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het gaat om drie verschillende strafbare feiten gepleegd op drie verschillende data, te weten 29 april 2021, 13 mei 2021 en 20 mei 2021 in Antwerpen. De drie strafbare feiten vallen onder zes kwalificaties naar Belgisch recht.
In Form A is aangegeven dat de opgeëiste persoon wordt aangemerkt als dader en in het EAB wordt aangegeven dat hij lid zou zijn van een criminele organisatie, waarmee zijn rol voldoende is aangegeven.
De omschrijving van de feiten is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
De rechtbank verwerpt de door de verdediging gevoerde verweren.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten, met uitzondering van het feit van de vernieling, waarvoor de overlevering wordt verzocht, dient achterwege te blijven omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het feit van vernieling niet in redelijkheid als lijstfeit is aangekruist aangezien uit de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 augustus volgt dat op vernieling in België een maximale gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is gesteld. De rechtbank zal hierna de dubbele strafbaarheid van dit feit toetsen.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit van vernieling niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, kan overlevering in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
In artikel 7, eerste lid, onder a sub 2, OLW is bepaald dat overlevering ten behoeve van vervolging kan worden toegestaan ten aanzien van een feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Artikel 7, vierde lid, OLW luidt als volgt:
Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die alle naar het recht van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf is gesteld, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b, kan de overlevering eveneens voor de laatste feiten worden toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat het feit ‘vernieling’ in België strafbaar is, maar niet aan de uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, OLW voortvloeiende strafbedreiging van tenminste 12 maanden in de uitvaardigende lidstaat is voldaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 7, vierde lid, OLW kan de rechtbank de overlevering voor een dergelijk feit niettemin toestaan en de rechtbank ziet daartoe aanleiding, omdat een gezamenlijke strafrechtelijke afdoening ook in het belang van de opgeëiste persoon is. De rechtbank zal de overlevering voor dit feit mitsdien toestaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen heeft bij brief van 1 september 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Portugese onderdaan of ingezetene, in casu [de opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft het
Federal Public Service Justiceonder meer het volgende geschreven:
“(...)
[de opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Anvers.
(...)
In this case,[de opgeëiste persoon] will be detained alonein a cell of at least 9m². The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink).
(..) ”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de penitentiaire inrichting in Antwerpen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank in eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, België.
BEVEELTde afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten de mobiele telefoon Samsung Galaxy S8.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.[…]
2.[…]