ECLI:NL:RBAMS:2021:7224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
13/752057-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking op klaagschrift ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv - Beklag ongegrond

Op 28 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een beschikking op een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, tevens beslagene, met betrekking tot de inbeslagname van haar mobiele telefoon. De telefoon was op 30 maart 2021 in beslag genomen tijdens een doorzoeking van haar woning op verzoek van de Duitse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Klaagster verzocht om teruggave van de telefoon, die privé-informatie bevatte, en voerde aan dat de inbeslagname een inbreuk op haar privacy vormde en niet voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsvrouw van klaagster stelde dat de geheimhouding van het onderzoek door de Duitse autoriteiten een effectieve rechtsbescherming van klaagster in de weg stond.

De officier van justitie verweerde zich tegen de teruggave van de telefoon en stelde dat de inbeslagname noodzakelijk was voor de waarheidsvinding in het Duitse onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de telefoon, aangezien deze in beslag was genomen met het doel om bewijsmateriaal te verzamelen. De rechtbank concludeerde dat de inbeslagname en het voorgenomen onderzoek door de Duitse autoriteiten een toegestane beperking vormden van het recht op eerbiediging van het privéleven van klaagster, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de telefoon rechtmatig was en de telefoon niet aan klaagster werd teruggegeven. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en klaagster heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/752057-20
RK-nummer: 21/1879
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van:
[klaagster, tevens beslagene]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983
woonplaats kiezende op kantooradres van haar raadsvrouw:
A.J. Ernststraat 187, 1083 GV te Amsterdam
klaagster, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 4 april 2021 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 14 september 2021 de gemachtigde raadsvrouw mr. J. Kuijper en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord. Klaagster is niet verschenen.

2.Inhoud klaagschrift en standpunt klaagster

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de op 30 maart 2021 op grond van artikel artikel 94 Wetboek van Strafvordering tijdens de doorzoeking van de woning van klaagster inbeslaggenomen aan klaagster in eigendom toebehorende mobiele telefoon, merk Samsung S9, kleur zwart, zoals vermeld in de kennisgeving van inbeslagname van 30 maart 2021.
De raadsvrouw voert aan de hand van haar ter zitting overgelegde pleitnota aan dat artikel 23, zesde lid Sv weliswaar bepaalt dat kennisneming van de stukken buiten toepassing wordt gelaten indien het belang van het onderzoek door kennisname van de stukken door belanghebbende ernstig wordt geschaad, maar dat uit de rolbeschikking van de Hoge Raad van 7 juli 2020 ECLI:Nl:HR:2020:1227 blijkt dat het belang van een effectieve rechtsbescherming van de betrokkene kan meebrengen dat het openbaar ministerie in die situatie eerst aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voorlegt of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door de betrokkene van een bepaald stuk.
De raadsvrouw verzoekt gelet op het voorgaande om aanhouding van de behandeling van de zaak om aan de Duitse autoriteit voor te leggen of zij nog concrete bezwaren heeft tegen kennisneming van het EOB en het proces-verbaal van inbeslagname aangezien klaagster al beschikt over het EAB en dat de daarin aan klaagster verweten feiten waarschijnlijk gelijk zijn aan die van het EOB.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om teruggave van de bij klaagster inbeslaggenomen telefoon. Het betreft een privételefoon die in beslag is genomen en hier staan privéfoto’s op van haar familie en veel kinderfoto’s, waaronder de bevalling van haar kind. Nu de inbeslagname door de Duitse autoriteit is verzocht op grond van de waarheidsvinding en de inbeslaggenomen telefoon is aangeschaft ruim na het plegen van de feiten weegt deze inbeslagname niet op tegen de ingrijpende inbeuk op de privacy van klaagster waardoor niet is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Hierbij speelt een rol dat de rechter-commissaris niet vooraf een onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van de telefoon omdat voorzien kon worden dat een inbreuk zal plaatsvinden conform artikel 8 EVRM, zoals geadviseerd in het arrest van de Hoge Raad in het arrest van 17 april 2017 ECLI:NLHR:2017:584.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat de telefoon van klaagster op grond van een Duits EOB in beslag is genomen voor de waarheidsvinding in het Duitse strafrechtelijke onderzoek.
In het EOB is verzocht om geheimhouding om het strafrechtelijk onderzoek niet te verstoren.
De officier van justitie zal niet opnieuw aan de Duitse autoriteit verzoeken of zij de geheimhouding wenst voort te zetten. De Duitse autoriteit zal zich nog steeds op het standpunt stellen dat de geheimhouding moet worden gehandhaafd omdat het onderzoek nog gaande is. Bovendien is voldaan aan de in voornoemd arrest van de Hoge Raad genoemde effectieve rechtsbescherming van klaagster.
Op grond van het voorgaande verzet zij zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak en zal zij niet overgaan tot het verstrekken van het EAB en het proces-verbaal van inbeslagname aan klaagster.
In het kader van deze klachtprocedure kan slechts een summiere toets plaatsvinden. Uiteraard zijn er privébeelden op de telefoon. De telefoon kan meteen terug als de waarheidsvinding zich hiertegen niet verzet. Duitsland wil zo spoedig mogelijk een beslissing zodat de telefoon aan hen kan worden overgedragen.

4.Het oordeel van de rechtbank.

Verzoek kennisneming stukken/verzoek aanhouding behandeling van de zaak.
De Duitse autoriteiten hebben verzocht om tenuitvoerlegging van het EOB met inachtneming van de geheimhouding van het onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat klaagster de beschikking heeft over het EAB waarin de omschrijving van de verdenking tegen klaagster is opgenomen maar dat daarin geen gegevens van het Duitse strafrechtelijk onderzoek staan vermeld. De rechtbank ziet in het feit dat klaagster al de beschikking heeft over het EAB geen onderbouwing voor het standpunt van de verdediging dat bij de Duitse autoriteit moet worden nagevraagd of er nog concrete bezwaren zijn tegen verstrekking van het EOB en het proces-verbaal tot inbeslagname. Van belang daarbij is dat in een EOB onderzoekshandelingen worden vermeld die niet in een EAB worden vermeld en het verzoek tot geheimhouding ziet juist op het onderzoek.
Daarbij komt dat in de door de raadsvrouw aangehaalde en hiervoor vermelde rolbeschikking van de Hoge Raad is overwogen dat het belang van een effectieve rechtsbescherming van de betrokkene
kanmeebrengen dat het openbaar ministerie in die situatie eerst aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voorlegt of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door de betrokkene van een bepaald stuk. In dat licht bezien ligt het op de weg van klaagster om nader te onderbouwen waarin de potentiële schending van de effectieve rechtsbescherming van de belanghebbende ligt, anders dan dat klaagster vanwege de geheimhouding niet over alle informatie beschikt. Deze onderbouwing wordt door de raadsvrouw niet gegeven.
Voorts brengt het vertrouwensbeginsel mee dat er zonder concrete aanknopingspunten geen navraag kan worden gedaan bij de Duitse autoriteit of er nog concrete bezwaren zijn tegen kennisneming van de genoemde stukken aangezien zij om geheimhouding van het onderzoek hebben verzocht, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:486 waarin onder meer het volgende is overwogen:

In aanmerking genomen dat het hier gaat om de voldoening aan een rechtshulpverzoek, mocht de rechtbank uitgaan van wat de met het onderzoek in de Belgische strafzaak belaste autoriteiten die het rechtshulpverzoek hebben doen uitgaan aan de officier van justitie hebben medegedeeld over hetgeen de belangen van dat onderzoek vergden”.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw en ziet zij geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Verzoek teruggave telefoon
De telefoon is inbeslaggenomen in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen klaagster in Duitsland ter zake van de verdenking dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals omschreven in het Europees aanhoudingsbevel (EAB) en het Europees opsporingsbevel (EOB). Klaagster wordt in het EAB en in het EOB omschreven als verdachte. Bij de uitvoering van het EOB is het Nederlands recht van toepassing. De beoordeling van het klaagschrift dient plaats te vinden op de voet van artikel 552a Sv.
In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag van de mobiele telefoon vordert.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Uit het EOB en de beschikking van het kantongerecht Kleve van 12 maart 2021 volgt dat de uitvaardigende autoriteit zich op het standpunt stelt dat op grond van het tot dusver uitgevoerde onderzoek de inbeslagname van onder meer de mobiele telefoon van klaagster ertoe zal leiden dat er bewijsmiddelen zullen worden gevonden die van belang zijn voor het onderzoek. De rechtbank dient in beginsel uit te gaan van de juistheid van die mededeling. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat van dat beginsel dient te worden afgeweken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat, nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. Immers, het voorwerp is in beslag genomen met het doel om de waarheid aan het licht te brengen en is daartoe ook geschikt.
De rechtbank merkt verder op dat het oordeel over de evenredigheid van het uitvaardigen van een EOB en het oordeel dat de inbeslagname bij kan dragen aan het bewijs proportioneel is, in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit is. Ingevolge artikel 5.4.10, derde lid Sv. doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het onderhavig klaagschrift.
De rechtbank moet verder beoordelen of er weigeringsgronden van toepassing zijn.
LijstfeitIllegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
In het EOB is het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenaangekruist. De rechtbank mag daarom de dubbele strafbaarheid van het feit niet onderzoeken (artikel 5.4.4, tweede lid, aanhef en onder a, Sv).
Weigeringsgrond van artikel 7 Handvest
Voor wat betreft het betoog van de raadsvrouw dat de overdracht van de telefoon van klaagster aan de Duitse autoriteiten en het door die autoriteiten onderzoeken van de telefoon een schending zal opleveren van het privé-leven als bedoeld in artikel 8 EVRM begrijpt de rechtbank dat zij een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 5.4.4, eerste lid, aanhef en onder f, Sv, omdat de schending van het privéleven een grondrecht betreft die is opgenomen onder artikel 7 Handvest.
Onderzoek aan de telefoon van klaagster door de Duitse autoriteit in verband met waarheidsvinding levert een beperking van haar recht op eerbiediging van haar privé-leven op.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen.
Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld, voor zover die noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Europese Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de overlevering gemaakte inbreuk op het recht, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. De inbreuk is gebaseerd op de het Wetboek van Strafvordering en strekt tot tenuitvoerlegging van een in Duitsland noodzakelijk geoordeeld EOB dat geacht moet worden te zijn ingesteld ter bescherming van de rechtsorde en voorkoming van criminaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagname van de telefoon en voorgenomen onderzoek door de Duitse autoriteiten in dit geval een toegestane beperking is in de uitoefening van het recht op eerbiediging van haar privé-leven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 28 september 2021 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.