ECLI:NL:RBAMS:2021:7229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
11 december 2021
Zaaknummer
13/751884-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen in overleveringsdetentie gedeeltelijk gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2021 een beschikking gegeven in het kader van een bezwaarschrift tegen beperkingen opgelegd aan een klager die in overleveringsdetentie verblijft. De klager, geboren in 2001 en momenteel gedetineerd, was op 11 augustus 2021 aangehouden op basis van een Europees Arrestatiebevel (EAB) dat door de Duitse autoriteiten was uitgevaardigd. De klager wordt verdacht van een poging tot het tot ontploffing brengen van een geldautomaat. De officier van justitie had op 12 augustus 2021 beperkingen opgelegd, waaronder een contactverbod met medegedetineerden en beperkingen op bezoek en communicatie met derden.

Het bezwaarschrift, ingediend op 13 september 2021, strekte tot opheffing of gedeeltelijke opheffing van deze beperkingen. De rechtbank heeft de klager, zijn raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, en de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern gehoord. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor de opgelegde beperkingen in het belang van het onderzoek nog steeds bestond, maar dat het contactverbod met medegedetineerden, voor zover deze geen medeverdachten zijn, niet volstrekt noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond voor dit specifieke onderdeel, maar ongegrond voor de overige beperkingen.

De beslissing van de rechtbank benadrukt de afweging tussen de rechten van de klager en de belangen van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft de wettelijke grondslagen voor de opgelegde beperkingen besproken en geconcludeerd dat de beperkingen in het belang van het Duitse strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd zijn, met uitzondering van het contactverbod met niet-medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751884-21
RK nummer: 21/4994
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[Klager]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
thans gedetineerd in de [detentieadres]
hierna te noemen klager,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 12 augustus 2021 tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 12 september 2021, is op 13 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 14 september 2021, klager, zijn raadsman, mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda, en de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 10 augustus 2021 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Arrestatiebevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt verzocht om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van een poging tot het tot ontploffing brengen van een geldautomaat.
Klager is op 11 augustus 2021 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 12 augustus 2021 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact - middellijk noch onmiddellijk - mag hebben met anderen, dat hij geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie en dat hij geen enkel contact mag hebben - mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk - met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman. Verder geldt de beperking met betrekking tot het bezoek evenmin ten aanzien van de politie. De beperkingen met betrekking tot telefonisch en briefcontact gelden evenmin ten aanzien van justitiële autoriteiten.
Op 12 augustus 2021 heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift strekt tot opheffing dan wel gedeeltelijke opheffing van de beperkingen nu er volgens klager geen enkele noodzaak bestaat tot het voortduren van het regime van beperkingen.
De raadsman heeft op zitting alsnog de beschikking van het kantongerecht te Kleve van
10 augustus 2021 ontvangen, waarin detentiebeperkingen ten aanzien van klager zijn vastgesteld, alsmede de brief van 1 september 2021 van de officier van justitie te Kleve, waarin is verzocht de opgelegde beperkingen te handhaven. Op grond hiervan stelt de raadsman het in het bezwaarschrift vermelde standpunt bij, in die zin dat in elk geval het contactverbod met medegedetineerden moet worden opgeheven nu daartoe geen noodzaak bestaat en dit verbod niet wordt verzocht door de Duitse autoriteit.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen nog onverkort bestaat. Desgevraagd stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat zij het contactverbod met medegedetineerden alleen noodzakelijk acht met betrekking tot het contact met medeverdachten maar dat een dergelijk contactverbod door de detentie instelling niet is te handhaven. Op die grond wenst zij ook het contactverbod met medegedetineerden hand te haven.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dus in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1 Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1, tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
De rechtbank beschouwt de eerdergenoemde beschikking van het kantongerecht Kleve en de eerdergenoemde brief van de officier van justitie te Kleve in samenhang bezien als een rechtshulpverzoek in de zin van artikel 5.1.4, derde lid, Sv.
In de brief van 1 september 2021van de Leidinggevende Hoofdofficier van Justitie van Kleve is het verzoek tot het handhaven van de detentie beperkingen als volgt toegelicht:
“Verwijzend naar uw e-mail kan ik nogmaals aanvullend meedelen dat vanuit het oogpunt van de Duitse strafvervolgingsautoriteiten beperkende maatregelen, zoals bepaald in het vonnis van het Kantongerecht (Amtsgericht) van Kleve van 10-08-2021, met betrekking
tot de beklaagden gehandhaafd dienen te worden.
De beklaagden hebben - voor zover duidelijk voor de Duitse strafvervolgingsautoriteiten - tot nu toe geen bekentenissen afgelegd met betrekking tot de beschuldigingen. Het feit dat meerdere daders bij het strafbare feit betrokken waren, vereist reeds dat aan de beklaagden
contactbeperkingen met elkaar moeten worden opgelegd, om ten minste
directe onderlinge afspraken te verhinderen.
Aangezien tenslotte ook niet kan worden uitgesloten dat de beklaagden [Klager] , [beklaagde 1] en [beklaagde 2] niet de enige daders zijn die bij het strafbare feit betrokken zijn, moet ook het contact met derden onderworpen zijn aan een zekere controle, zodanig dat bezoeken en
telefoongesprekken alleen onder toezicht kunnen plaatsvinden en briefpost ook inhoudelijk wordt gecontroleerd.
Anders zouden er talrijke mogelijkheden bestaan voor de beklaagden om met elkaar of met vooralsnog onbekende mededaders via derden te overleggen. Dat er onbekende mededaders zijn, moet gelet op het strafrare feit in kwestie op grond van de inlichtingen van de politie over de organisatie, die is opgebouwd met bende- resp. maffiastructuren, als zekerheid worden beschouwd.
De beperkende maatregelen moet daarom tot aan de overlevering van de beklaagden aan de Bondsrepubliek Duitsland worden gehandhaafd.
Dit is ook gelet op de ernst van het strafbare feit waarover het hier gaat niet onevenredig, vooral omdat contacten alleen worden beperkt, maar niet verboden.”
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking en voornoemde beschikking van 10 augustus 2021 en de brief van 1 september 2021, is de rechtbank van oordeel dat een deel van de beperkingen - waar door het Kantongerecht Kleve niet om is gevraagd - niet volstrekt noodzakelijk is in het kader van het Duitse onderzoek, namelijk voor zover het betreft het contact tussen klager en medegedetineerden, voor zover deze geen medeverdachten betreffen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de beperkingen nog wel volstrekt noodzakelijk zijn.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren voor zover de beperkingen zien op het contact tussen klager en medegedetineerden, voor zover deze geen medeverdachten zijn in het Duitse strafrechtelijk onderzoek. Voor het overige verklaart de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaarthet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
GEGROND,voor zover de beperkingen zien op het contact tussen klager en zijn medegedetineerden, voor zover deze geen medeverdachten in het Duitse strafrechtelijk onderzoek betreffen.
Verklaarthet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie voor het overige
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 14 september 2021 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.