ECLI:NL:RBAMS:2021:7246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13/751398-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Spaans Europees Aanhoudingsbevel met onschuldverweer

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Spaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die volgens Spaans recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft zich verweerd met een onschuldverweer, stellende dat hij de feiten waarvoor hij wordt verdacht niet heeft gepleegd. Hij verbleef in de relevante periode in Nederland voor revalidatie na een ernstige lachgasverslaving.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet overtuigend heeft aangetoond dat hij niet betrokken was bij de strafbare feiten, ondanks zijn claim dat iemand anders zich met zijn identiteitsdocumenten heeft gelegitimeerd. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie in overweging genomen en geconcludeerd dat het onschuldverweer niet slaagde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Spaanse autoriteiten is derhalve toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751398-20
RK nummer: 20/2369
Datum uitspraak: 23 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2020 door de
Juzgado de Instruccion no. 5 de Malaga(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaatsnaam]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 november 2021.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Arrest warrant or judicial decision having the same effect: Type AUTO, dated 20 April, 2020, Diligencias Previas 2187/2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Spaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten op deze lijst vallen onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. Deelneming aan een criminele organisatie.
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Juzgado de Instrucción no 5 de Málagaheeft op 1 februari 2021 de volgende garantie gegeven:
“Regarding the guarantee of return of [de opgeëiste persoon] to the country of origin in case he is found guilty in a final judgment, the accomplishment of the penalty in the country of origin is ensured and supported by the Public Prosecutor's favourable opinion and is in accordance with the provisions of the act Ley 23/2014 of 20 November and of the Framework Decision 2002/584 of 13 June.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd dat:
- het onderzoek in Spanje is aangevangen;
- het bewijsmateriaal zich in Spanje bevindt;
- de medeverdachten in Spanje worden of zijn vervolgd;
- de verdovende middelen in Spanje in beslag zijn genomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Onschuldverweer

Standpunten
De raadsman heeft aan de hand van zijn op voorhand aan de rechtbank verstrekte pleitnota met bijlagen namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij onmogelijk de aan hem in het EAB verweten feiten kan hebben begaan en dat op die grond de overlevering dient te worden geweigerd.
De feiten zoals omschreven in het EAB zouden zijn begaan in de periode van 28 oktober 2019 tot en met 11 november 2021. In die periode was de opgeëiste persoon aan het revalideren van een tijdelijke dwarslaesie als gevolg van een ernstige lachgasverslaving en heeft hij in die periode in Nederland in een revalidatiekliniek verbleven en verschillende behandelingen ondergaan.
De opgeëiste persoon is als gevolg van zijn fysieke toestand als gevolg van zijn lachgas verslaving zijn rijbewijs ergens in de periode van 23 januari 2019 tot en met 28 oktober 2021 kwijtgeraakt. Iemand anders dan de opgeëiste persoon heeft zich op 28 oktober 2019 in Spanje met zijn rijbewijs gelegitimeerd en iemand anders dan de opgeëiste persoon heeft zich met zijn rijbewijs gelegitimeerd en een hotelkamer geboekt voor een hotel overnachting voor de nacht van 29 oktober op 30 oktober 2021 te Harves, Cáceres (Spanje). De handtekeningen die zijn gezet op documenten met betrekking tot het verkeersincident op 28 oktober 2021 komen niet overeen met de handtekening zoals deze is te zien op de overgelegde kopie van het rijbewijs van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onschuldverweer is gebaseerd op de stelling van de verdediging dat iemand anders zich met het rijbewijs van de opgeëiste persoon heeft gelegitimeerd en dat gelet hierop de opgeëiste persoon onmogelijk de feiten zoals omschreven in het EAB kan hebben gepleegd. Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat sprake is van een bewijsverweer en dat het niet onmogelijk is dat de opgeëiste persoon de feiten niet heeft gepleegd, maar dat is niet voldoende, nog daargelaten dat de onschuldbepaling niet kaderbesluitconform is. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat als de rechtbank beslist dat het onschuldverweer slaagt het onderzoek ter zitting wordt heropend om aan de Spaanse autoriteiten voor te leggen of zij op grond van het geslaagde onschuldverweer het EAB wensen in te trekken. Het is immers niet een bevoegdheid van de rechtbank gelet op het Kaderbesluit EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onschuldverweer op grond van het navolgende niet slaagt.
Naar aanleiding van de door de verdediging gestelde identiteitsverwisseling met betrekking tot de opgeëiste persoon zijn door het IRC bij e-mail van 13 mei 2020 aan de Spaanse autoriteiten aanvullende vragen gesteld. De rechtbank vat de antwoorden van de Spaanse autoriteiten voor zover relevant als volgt samen.
De opgeëiste persoon zou bij een verkeersincident op 28 oktober 2019 in de buurt van Malaga (Spanje) zich zowel met een rijbewijs als met een paspoort op zijn naam hebben geïdentificeerd.
Bij de door de Spaanse autoriteiten per e-mail verstrekte ingescande documenten met betrekking tot het verkeersincident staan handtekeningen afgebeeld die afkomstig zouden zijn van de opgeëiste persoon. Eén van de drie verbalisanten die betrokken waren bij het incident heeft de opgeëiste persoon van een foto herkend als diegene die hij bij voornoemd verkeersincident heeft aangehouden.
Bij een hotelboeking voor de nacht van 29 oktober op 30 oktober 2021 te Harves, Cáceres (Spanje) zou de opgeëiste persoon zich hebben geïdentificeerd met een rijbewijs en zou hij zijn handtekening hebben gezet.
Ten slotte blijkt uit de verstrekte informatie dat het niet de opgeëiste persoon zelf is geweest die de geldtranssporten van 8 en 10 november 2019 in Spanje heeft uitgevoerd maar dat de opgeëiste persoon hier leiding aan heeft gegeven.
Op grond van al het voorgaande is niet onomstotelijk vast komen te staan dat iemand anders dan de opgeëiste persoon zich heeft uitgegeven voor de opgeëiste persoon door gebruik te maken van diens paspoort en/of rijbewijs en de strafbare feiten zoals omschreven in het EAB heeft begaan. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat deze procedure zich er niet voor leent om een handtekeningonderzoek te gelasten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon niet tijdens het verhoor door de rechtbank heeft aangetoond dat hij onmogelijk de strafbare feiten, zoals in het EAB omschreven, heeft kunnen begaan.
De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Juzgado de Instruccion no. 5 de Malaga(Spanje).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.