ECLI:NL:RBAMS:2021:7248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
13/751188-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Mönchengladbach in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat zij gedurende minimaal vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit was een belangrijke voorwaarde voor de gelijkstelling met een Nederlander, zoals vereist onder artikel 6a van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een onherroepelijk vonnis van 7 februari 2018, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt haar verblijfsrecht in Nederland te verliezen door de opgelegde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, omdat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft tevens de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De verzoeken van de verdediging om de gevangenhouding te schorsen zijn afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om van haar bevoegdheid af te wijken. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de toepassing van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751188-20
RK nummer: 20/4644
Datum uitspraak: 23 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2020 door het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] [plaatsnaam] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 5 februari 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar advocaat, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met 30 dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 19 februari 2021
Bij tussenuitspraak heeft de rechtbank beslist dat het onderzoek ter zitting wordt heropend en vervolgens voor onbepaalde geschorst om aan de Duitse autoriteiten voor te leggen of de opgeëiste persoon tot een onvoorwaardelijke dan wel tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Zitting 9 november 2021
De behandeling van de vordering is met toestemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie voortgezet in de stand van het onderzoek van 5 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar advocaat, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Amtsgericht Mönchengladbachvan 7 februari 2018, onherroepelijk sinds 23 juli 2018 (referentie: 90 Ls-700 Js 2002/17-108/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Uit de e-mail van de Duitse autoriteiten van 22 februari 2021 blijkt dat de bij vonnis van
7 februari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bij beslissing van 11 oktober 2019 is omgezet in een onvoorwaardelijk gevangenisstraf.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank - gelet op de door de raadsman overgelegde stukken - van oordeel dat de opgeëiste persoon ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank gedurende een periode van minimaal vijf jaren een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Voorts moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 14 januari 2021 blijkt dat de veroordeling voor het feit er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de Nederlandse kwalificatie -
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,onder A gegeven verbod -volgt dat de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met het Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om het hierboven genoemde bevel tot gevangenhouding te schorsen aangezien de opgeëiste persoon tijd nodig heeft om thuis orde op zaken te stellen alvorens zij de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf in Nederland kan uitzitten. Het gaat namelijk niet goed met de echtgenoot van de opgeëiste persoon en zij is momenteel nog aan het werk.
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het verzoek tot schorsing van het bevel tot gevangenhouding. De opgeëiste persoon heeft hiervoor alle tijd gehad om orde op zaken te stellen en bovendien bestaat bij schorsing van de gevangenhouding het risico dat dit leidt tot straffeloosheid.
De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen aanleiding om bedoeld bevel tot gevangenhouding te schorsen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 48 en 49 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 Opiumwet en artikel 6a OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland)
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland;
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon] ;
BEVEELT op grond van artikel 27 lid 4 OLWde gevangenhouding van
[de opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.