2.2.Naar aanleiding van een klacht over geluidshinder heeft een bouwinspecteur op
31 januari 2019 een bezoek aan het pand gebracht. Naar aanleiding van dat bezoek heeft verweerder op 16 april 2019 een vooraankondiging tot handhaven verstuurd aan verzoeker. Daarin staat dat verzoeker handhavend optreden kan voorkomen door binnen vier weken de warmtepompen te verwijderen en verwijderd te houden. Hierop heeft verzoeker een zienswijze ingediend.
3. Verweerder heeft in het primaire en bestreden besluit het volgende overwogen. De warmtepompen zijn geplaatst zonder omgevingsvergunning. De warmtepompen zijn bouwwerken. Ze zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan, het Bestemmingsplan Westelijke Binnenstad, omdat ze zich bevinden op grond met bestemming ‘Tuin-3’. De warmtepompen voldoen niet aan de vereisten van artikel 2, aanhef en onder 21, van Bijlage II bij het Boren zijn dus niet vergunningvrij. Voor het plaatsen van de warmtepompen was dus op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Waboeen omgevingsvergunning nodig. Legalisering is niet aan de orde, omdat verzoeker geen aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Verweerder heeft daarom verzoeker opgedragen de geplaatste warmtepompen aan de achtergevel binnen zes weken na dagtekening van het besluit te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,-.
4. Verzoeker voert tegen het bestreden besluit aan dat voor de warmtepompen geen vergunning nodig is. Er is daarom ook geen sprake van een overtreding. Als al sprake is van een overtreding had verweerder moeten afzien van handhaving, omdat concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast meent verzoeker dat handhaving onevenredig is. Het zal verzoeker veel tijd, moeite en geld kosten om de warmtepompen te verwijderen en een alternatieve verwarmingsbron voor de huurders te installeren, terwijl de geluidsoverlast reeds is weggenomen. Bovendien strookt de opdracht om de warmtepompen te verwijderen niet met de ambities van verweerder om alle woningen in de stad van het gas af te halen en aan te sluiten op duurzame energie.
5. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aanbrengen van de warmtepompen aan de achtergevel van de woning in strijd is met het bestemmingsplan. Uit de plankaart die verweerder heeft overgelegd blijkt dat de bestemming ‘Tuin-3’ begint ter hoogte van de achtergevel van het pand. Alleen het pand zelf staat op grond met de bestemming ‘gemengd’ en alles wat daarachter ligt valt onder de bestemming ‘Tuin-3’. De aan de achtergevel bevestigde warmtepompen bevinden zich daarom op grond met de bestemming ‘Tuin-3’. Uit artikel 9 van het bestemmingsplan blijkt dat er geen nieuwe bouwwerken zijn toegestaan op grond met de bestemming ‘Tuin-3’. Alleen bouwwerken die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dus vóór 2013, al bestonden zijn toegestaan. Het is tussen partijen niet in geschil dat de warmtepompen van verzoeker toen nog niet waren geplaatst. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij de warmtepompen ongeveer drie of vier jaar geleden heeft geïnstalleerd. Hieruit volgt dat verzoeker op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo in beginsel een omgevingsvergunning nodig heeft voor de warmtepompen.