ECLI:NL:RBAMS:2021:7296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/13/706419 / KG ZA 21-717
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in rabbinaal echtscheidingsgeschil tussen ex-echtelieden woonachtig in Frankrijk

In deze zaak vorderde de vrouw, woonachtig in Frankrijk, de medewerking van haar ex-man aan een rabbinale echtscheiding die in Amsterdam zou moeten plaatsvinden. De man voerde aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat het onrechtmatig handelen niet in Amsterdam plaatsvond. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam oordeelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De hoofdregel van de Brussel I bis-Verordening bepaalt dat een verweerder moet worden opgeroepen voor het gerecht van zijn eigen lidstaat, in dit geval Frankrijk. De vrouw stelde dat de onrechtmatige gedraging van de man, het niet meewerken aan de rabbinale echtscheiding, zich in Amsterdam voordeed, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de onrechtmatige gedraging in Nederland plaatsvond. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/706419 / KG ZA 21-717 HH/MV
Vonnis in kort geding van 4 november 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] (Frankrijk),
eiseres bij dagvaarding van 2 september 2021,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Frankrijk),
gedaagde,
advocaat mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van dit kort geding op 28 oktober 2021 heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord in het geding gebracht waarin het preliminaire verweer is gevoerd dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank onbevoegd is om van de vordering van [eiseres] kennis te nemen. Na een debat hierover op de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op 4 november 2021, waarbij aan partijen is medegedeeld dat, indien de voorzieningenrechter zich bevoegd acht, een voortgezette mondelinge behandeling zal worden bepaald, waaraan [gedaagde] digitaal kan deelnemen.
Bij de mondelinge behandeling op 28 oktober 2021 waren mr. Loonstein en
mr. De Jong aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Op 14 november 2018 zijn zij te Frankrijk gescheiden.
2.2.
Bij brief van 4 februari 2021 heeft het rabbinaat te Amsterdam (Beth Din) [gedaagde] verzocht zijn medewerking te verlenen aan een rabbinale echtscheiding (aan het verlenen van een zogenoemde Get). [gedaagde] is verzocht vóór 15 februari 2021 te berichten of hij bereid is een hoorzitting bij te wonen, die mogelijk – vanwege de corona-lockdown – kan plaatsvinden via internet. [gedaagde] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.3.
Bij brief van 9 augustus 2021 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] wederom verzocht om het rabbinaat te Amsterdam te berichten dat hij bereid is daar een hoorzitting bij te wonen zodat de rabbinale echtscheiding kan worden afgerond. Ook op deze brief heeft [gedaagde] niet gereageerd. De brief is eveneens per e-mail naar [gedaagde] verzonden.
2.4.
Bij brief van 14 september 2021 heeft het rabbinaat te Amsterdam [gedaagde] onder meer medegedeeld dat hij ervoor heeft gekozen de oproep van 4 februari 2021 (zie 2.2) te negeren en dat in het licht van een
Judicial Decision of the Tel Aviv District Courtde beslissing is genomen dat hij op een op 30 september 2021 te houden hoorzitting aan [eiseres] een Get dient te verlenen. In de brief is verder opgenomen dat [gedaagde] op de hoorzitting in persoon kan verschijnen of daaraan kan deelnemen via het internet (Zoom, Facetime etc.). [gedaagde] heeft op deze brief evenmin gereageerd.
2.5.
[eiseres] heeft e-mails van haar advocaat in het geding gebracht van 3 en 20 september 2021, gericht aan [gedaagde] , met daarbij gevoegd een kopie van de dagvaarding die heeft geleid tot dit kort geding.
2.6.
Als productie 5 heeft [eiseres] een (vertaalde) beslissing in het geding gebracht van het Regionaal Rabbinaal Gerecht Tel-Aviv Jaffa van 1 augustus 2021. Hierin is – kort gezegd – opgenomen dat [gedaagde] meteen moet worden verplicht te scheiden van zijn vrouw, [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – kort gezegd – [gedaagde] te bevelen te verschijnen voor het rabbinaat te Amsterdam teneinde alles te doen dat naar het oordeel van het rabbinaat nodig is om tot een rabbinale echtscheiding (afgifte van een Get aan [eiseres] ) te komen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per uur, en toe te staan dit vonnis na vier weken na betekening ervan ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang, kosten rechtens.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Het niet-meewerken aan een rabbinale echtscheiding is op grond van een arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1982 (NJ 1982/48) onrechtmatig. Europese rabbijnen laten sinds jaar en dag complexe rabbinale echtscheidingen behandelen door het rabbinaat te Amsterdam (Beth Din). Ook in dit geval is de rabbinale echtscheiding verwezen naar het rabbinaat te Amsterdam. Op verschillende brieven om daar te verschijnen heeft [gedaagde] nooit gereageerd. Nu zijn medewerking in Amsterdam wordt verlangd, vindt de onrechtmatige gedraging (het niet-meewerken) plaats in Amsterdam. Op grond van artikel 6 onder e Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of kan voordoen.
3.3.
[gedaagde] heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat niet duidelijk is door wie en op grond waarvan de rabbinale echtscheiding is verwezen naar het rabbinaat te Amsterdam. De bijzondere status van dit rabbinaat is [gedaagde] niet bekend. Volgens [gedaagde] is de Nederlandse rechter in dit geval onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. Beide partijen zijn Frans staatsburger en woonachtig in Frankrijk. De hoofdregel van artikel 4 Brussel I bis Verordening bepaalt dan dat [gedaagde] als gedaagde moet worden opgeroepen voor het gerecht van zijn eigen lidstaat, dus in Frankrijk. Artikel 7 lid 2 van de genoemde verordening schept weliswaar een alternatieve bevoegdheid, maar Amsterdam is in dit geval niet de plaats waar de onrechtmatige handeling en/of de schade zich (mede) voordoet. Het nalaten door [gedaagde] en de vermeend schadelijk gevolgen daarvan doen zich immers niet voor in Amsterdam. Het leven van partijen speelt zich af in Frankrijk en [gedaagde] heeft zelfs nog nooit een voet op Nederlandse bodem gezet. Tot slot maakt [gedaagde] aanspraak op een reële proceskostenveroordeling van € 1.500,-. Hij heeft nodeloos advocaatkosten moeten maken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beide partijen zijn officieel woonachtig in Frankrijk. Ter zitting heeft mr. Loonstein verklaard dat [eiseres] thans feitelijk in Israël verblijft. Uit het vonnis van het Regionaal Rabbinaal Gerecht Tel-Aviv Jaffa van 1 augustus 2021 (zie 2.6) blijkt dat [eiseres] in 2014 naar Israël is geëmigreerd en het Israëlische staatsburgerschap heeft ontvangen.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Hoofdregel is artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening. Daarin is bepaald dat een verweerder (in dit geval [gedaagde] ) moet worden opgeroepen voor het gerecht van zijn eigen lidstaat (in dit geval Frankrijk).
4.3.
Artikel 7 lid 2 van de Brussel I bis-Verordening schept een bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Volgens dit artikel kan een verweerder in dat geval worden opgeroepen voor het gerecht van een andere lidstaat, te weten “voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”. [eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] weigert mee te werken aan een rabbinale echtscheiding voor het “Beth Din”, gevestigd te Amsterdam. Amsterdam is de plaats waar de onrechtmatige handeling zich (mede) voordoet, zodat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is, aldus [eiseres] . Dit is door [gedaagde] betwist, onder meer met de stelling dat niet duidelijk is dat de rabbinale echtscheiding is verwezen naar het rabbinaat te Amsterdam en dat de bijzondere status van dit rabbinaat hem niet bekend is.
4.4.
Overwogen wordt als volgt. Het niet meewerken aan het verlenen van een “Get” kan (in elk geval naar Nederlands recht) onrechtmatig zijn. De vraag die thans centraal staat is echter of dit onrechtmatig handelen (in dit geval het nalaten om iets te doen) in Nederland plaatsvindt. Uitganspunt bij beantwoording van die vraag is dat partijen geen enkele band hebben met Nederland. Uit de brieven van het rabbinaat te Amsterdam van 4 februari 2021 en 14 september 2021 en uit de brief van 9 augustus 2021 van mr. Loonstein (zie 2.2, 2.3 en 2.4) blijkt niet door wie en op grond waarvan de rabbinale echtscheiding tussen partijen is verwezen naar het rabbinaat te Amsterdam. Dit blijkt evenmin uit het vonnis van de het Regionaal Rabbinaal Gerecht Tel-Aviv Jaffa van 1 augustus 2021 (zie 2.6). Ook op andere wijze is niet gebleken van regelgeving of afspraken op grond waarvan de rabbinale echtscheiding in dit geval door het rabbinaat te Amsterdam moet of kan worden behandeld. De bijzondere status van dit rabbinaat is niet aangetoond. Het enkel verwijzen naar het Joods kerkelijk recht is in dit geval onvoldoende, nu [gedaagde] dit betwist. Op grond van dit alles kan niet worden geoordeeld dat de onrechtmatige gedraging van [gedaagde] die bestaat uit een nalaten (“het schadebrengende feit”), zich voordoet in Amsterdam. Indien overigens wel zou kunnen worden uitgegaan van de bijzondere bevoegdheid van het rabbinaat te Amsterdam, is ook dan de vraag of het niet verschijnen door [gedaagde] bij dit rabbinaat een schadebrengend feit oplevert te Amsterdam, te meer nu [gedaagde] blijkens de oproepingsbrieven ook “digitaal” kan verschijnen (dus vanachter zijn computer in Frankrijk). De conclusie tot zover is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. In beginsel dient [gedaagde] dus, conform de hoofdregel, te worden gedagvaard voor een gerecht van de lidstaat waar hij woont. Desgevraagd heeft mr. Loonstein ter zitting verklaard niet te hebben onderzocht of dit mogelijk is.
4.5.
Het beroep van [eiseres] op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019: 2700) en dan met name op r.o 3.8 van dat arrest, kan haar niet baten. In dat arrest is geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. Hiertoe is het volgende overwogen.
In het licht van de betwisting door de man dat hij oproepen heeft ontvangen om voor de Amsterdamse Beth Din te verschijnen, is bij gebreke van bedoelde oproepen reeds om die reden voorshands onvoldoende gebleken dat de man is opgeroepen te verschijnen voor de Amsterdamse Beth Din om aan de vrouw een “Get” af te geven. Daarmee is tevens voorshands onvoldoende gebleken dat het schadebrengende feit, te weten het nalaten van de man mee te werken aan afgifte van de “Get” aan de vrouw, in Nederland heeft plaats gevonden dan wel plaats zal vinden.
[eiseres] heeft bij monde van mr. Loonstein aangevoerd dat in dit geval de oproepen aan [gedaagde] in het geding zijn gebracht, dat haar zaak dus anders is dan de zaak waarover het gerechtshof diende te oordelen, en dat de Nederlandse rechter om die reden in haar zaak dus wel bevoegd is. Die redenering gaat niet op. Uit het arrest van het gerechtshof volgt immers door de woorden “
reeds om die reden” dat niet wordt uitgesloten dat er andere reden kunnen zijn op grond waarvan de Nederlandse rechter onbevoegd is. Die redenen zijn in dit geval aanwezig, zoals hiervoor onder 4.4 overwogen.
4.6.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Er is geen aanleiding, zoals door [gedaagde] verzocht, een reële proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MV