ECLI:NL:RBAMS:2021:7315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/13/710196 / KG ZA 21-952
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan levering van woning in kort geding met betrekking tot hypotheek en geldlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden]. [Eiser] vorderde dat de gedaagden zouden meewerken aan de levering van een woning, die in het kader van een echtscheiding aan een derde was verkocht. De gedaagden, waaronder [gedaagde 1], voerden verweer en stelden dat zij recht hadden op een bedrag van € 233.769,16 dat in depot bij de notaris zou blijven totdat duidelijk was of [gedaagde 1] recht had op dit bedrag. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat de bank had aangegeven dat de woning uiterlijk op 15 december 2021 geleverd moest worden. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor de vordering van [eiser] om de gedaagden te veroordelen tot het ondertekenen van een royementsverklaring, omdat [gedaagde 1] een vordering had die onder de hypotheek viel. De vordering van [gedaagde 2] om [eiser] te veroordelen tot medewerking aan de verkoop werd toegewezen, met de bepaling dat het bedrag van € 233.769,16 in depot bleef bij de notaris totdat [gedaagde 1] aan de notaris een vonnis kon tonen of een overeenkomst kon overleggen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/710196 / KG ZA 21-952 DvH/MAH
Vonnis in kort geding van 10 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie bij dagvaarding op verkorte termijn van 25 november 2021,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.J. Soriano te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R. Teitler te Amsterdam,
en

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E. van Es te Hilversum
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagde sub 1 [gedaagde 1] . Gedaagden sub 2 en 3 zullen gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid en afzonderlijk als [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 1 december 2021 waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Soriano en mr. E.M. Rengelink,
- [gedaagde 1] met mr. Teitler,
- [gedaagden] met mr. Van Es.
1.2.
[eiser] heeft de dagvaarding en de eiswijziging toegelicht en [gedaagden] de eis in reconventie (tegenvordering). [eiser] en [gedaagden] hebben over en weer verweer gevoerd, [gedaagden] mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Ook [gedaagde 1] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen in conventie. De advocaten van alle partijen hebben een pleitnota ingediend en de advocaten van [eiser] en [gedaagde 1] ook producties. [gedaagde 1] zelf heeft ter zitting ook spreekaantekeningen overgelegd. Aan het slot van de zitting is afgesproken de zaak tot 6 december 2021 aan te houden voor overleg tussen partijen. Bij e-mail van die dag, met kopie aan de advocaten van beide andere partijen, heeft de advocaat van [gedaagden] laten weten dat partijen geen regeling hebben bereikt en dat vonnis wordt gevraagd.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Het huwelijk is op 22 september 2021 ontbonden.
2.2.
Tijdens het huwelijk was [gedaagde 2] werkzaam als tandarts middels een werkmaatschappij ( [naam werkmij.] B.V.; inmiddels gefailleerd), en
[gedaagde 3] .
2.3.
[gedaagde 1] is in de loop van 2018 als belastingadviseur aangetrokken door [gedaagde 2] omdat haar onderneming en het echtpaar in privé financiële problemen hadden.
2.4.
Bij notariële akte van 12 november 2018 hebben [eiser] en [gedaagde 2] tezamen als hypotheekgever aan [gedaagde 1] als schuldeiser en hypotheeknemer “Ter zake de vordering van de schuldeiser” een tweede hypotheek verleend op hun echtelijke woning aan de [adres] met stallingplaatsen, bestaande uit drie appartementsrechten zoals omschreven in de akte (hierna tezamen: de woning) tot zekerheid van de betaling van € 260.000,00 (hoofdsom € 200.000,00 plus € 60.000,00 rente en kosten). Als schuldenaar is vermeld: [gedaagde 3] . De “vordering” is in de akte gedefinieerd als: “al hetgeen de schuldeiser nu of te eniger tijd van de schuldenaar te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van een op heden ondertekende overeenkomst, welke schriftelijke overeenkomst aan deze akte is gehecht”.
2.5.
Aan de akte is gehecht een “Overeenkomst van geldlening” van 12 november 2018 tussen [eiser] en [gedaagde 2] als “Schuldenaar” enerzijds en [gedaagde 1] als “Schuldeiser” anderzijds.
Volgens artikel 1 van de overeenkomst van geldlening wordt een lening van in hoofdsom € 200.000,00 verstrekt “in verband met de aankoop door Schuldenaar van na te melden registergoed (de woning, vzr)” en is de hoofdsom “heden” door Schuldeiser” overgeboekt op de rekening van “Schuldenaar”.
2.6.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben bij overeenkomst van 17 augustus 2021 (hierna: de koopovereenkomst) de woning verkocht aan een derde (hierna: de koper). Dit ter uitvoering van hun echtscheidingsconvenant.
2.7.
In de koopovereenkomst is afgesproken dat levering in beginsel op 30 september 2021 zou plaatsvinden. De levering is vervolgens uitgesteld op verzoek van de koper, die de financiering nog niet rond had. De bank als eerste hypotheekhouder heeft [eiser] en [gedaagde 2] , vanwege een forse betaalachterstand van de hypotheek, in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 15 december 2021 te leveren, bij gebreke waarvan executie wegens achterstanden zal volgen. De notaris en de koper zijn akkoord met deze termijn.
2.8.
De koper heeft notaris M. Privé opdracht gegeven om de levering voor te bereiden. De notaris is gebleken dat er twee hypotheekhouders en een aantal beslagleggers zijn. De notaris heeft in concept een nota van afrekening en een leveringsakte opgesteld en deze aan de koper en [eiser] en [gedaagde 2] gestuurd.
2.9.
[gedaagde 1] heeft bij de notaris een vordering ingediend, waarvoor op de nota van afrekening van de notaris van 30 september 2021 een bedrag van € 260.000,00 (later verminderd tot € 233.769,16) is vermeld onder de kop “Aflossing hypotheek t.b.v. De heer [gedaagde 1] (restant) hoofdsom, volgens bijgesloten specificatie”. De bijgevoegde specificatie vermeldt een totaalbedrag van € 278.971,61 in verband met een geldlening van € 200.000,00 op 13 november 2018 met 10% rente op jaarbasis plus 1% vertragingsrente.
2.10.
Bij e-mail van 18 november 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde 1] gesommeerd om binnen 24 uur te bevestigen dat [gedaagde 1] op eerste verzoek zal meewerken aan royement van de hypotheek en daarbij te verklaren dat er geen restschuld bestaat.
2.11.
[gedaagde 1] heeft niet aan de sommatie voldaan.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging en samengevat – elk van de gedaagden te veroordelen om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis:
over te gaan tot het verlenen van alle medewerking aan het opstellen en ondertekenen van een royementsverklaring met betrekking tot de hypotheekakte tussen partijen getekend op 12 november 2018, verleden ten overstaan van notaris mr. J.J.C.M. Kuin te Amsterdam, van welke royementsverklaring in elk geval onderdeel uitmaakt de verklaring dat er onder de hypotheekstelling niets te vorderen is, waaronder begrepen het geven van opdracht aan een daartoe bevoegde notaris, gevestigd in Nederland, om de royementsakte op te stellen, alsmede om al hetgeen te doen dat nodig is voor de inschrijving van deze royementsverklaring in de openbare registers van het kadaster, en
om alle benodigde medewerking te verlenen aan de verkoop, levering en overdracht van de woning aan de koper,
een en ander op straffe van dwangsommen en met recht van reële executie met daarbij de bepaling dat de uitspraak binnen 24 uur na betekening daarvan in de openbare registers zal kunnen worden ingeschreven.
Verder vordert [eiser] gedaagden te veroordelen in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan. Er bestaat geen vordering van [gedaagde 1] die onder de hypotheekstelling van de hypotheekakte van 12 november 2018 valt. [eiser] heeft aan [gedaagde 1] en [gedaagden] tevergeefs verzocht te specificeren en aan te tonen dat er enig geld is uitgeleend onder de hypotheekakte en naar welk rekeningnummer de € 200.000,00 op 12 november 2021 dan is overgemaakt. Omdat de woning op grond van de koopovereenkomst wel moet worden geleverd, zal de notaris ten onrechte een bedrag van € 233.769,16 aan [gedaagde 1] overmaken, waardoor [gedaagde 1] zichzelf onrechtmatig met dit bedrag verrijkt. [eiser] heeft ernstige redenen om te vermoeden dat het geld buiten het zicht van enig verhaal zal worden gebracht omdat [gedaagde 1] in het verleden heeft laten zien een groot aantal schuldeisers buiten het verhaal van hun vorderingen te houden.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Dat komt erop neer dat hij erkent dat hij in november 2018 niet € 200.000,00 ineens heeft betaald, maar daarvoor en daarna wel verschillende betalingen ten behoeve van [eiser] en/of [gedaagden] heeft gedaan ten bedrage van ten minste € 180.006,00 en $ 18.791,23. Voor royement van de hypotheekakte bestaat geen grond en de levering moet doorgaan met afrekening volgens de door de notaris opgestelde nota van afrekening.
3.4.
Ook [gedaagden] voert verweer. Zij bevestigt dat [gedaagde 1] flinke bedragen voor haar, haar onderneming en [eiser] heeft betaald en sluit zich in grote lijnen aan bij het verweer van [gedaagde 1] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert – samengevat:
1. [eiser] te veroordelen om binnen twee werkdagen na vonnisdatum alle benodigde medewerking te verlenen aan de verkoop, levering en overdracht van de woning, daaronder begrepen, maar niet uitsluitend, het tekenen van alle benodigde akten, overeenkomsten en andere documenten die noodzakelijk zijn tot verkoop, levering en overdracht van de woning, en
2. indien [eiser] niet uiterlijk 8 december 2021 (volledig) zijn medewerking verleent aan verkoop, levering of overdracht van de woning aan de koper, te bepalen dat het in deze zaak te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming of de handtekening die benodigd is om tot verkoop, levering en/of overdracht van de woning over te gaan.
4.2.
[eiser] voert verweer in lijn met zijn stellingen in conventie.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, omdat de bank heeft gemeld dat de woning uiterlijk 15 december 2021 moet zijn geleverd aan de koper en dat zij anders tot executieverkoop overgaat.
5.2.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de overeenkomst van geldlening van 12 november 2018 een eigenaardige overeenkomst is die de feitelijke situatie niet juist weergeeft. Er is op 12 november 2018 immers – daar zijn alle partijen het over eens – geen bedrag door [gedaagde 1] betaald aan [eiser] en [gedaagde 2] . Ook de hypotheekakte van die datum is een vreemd document (zeker in samenhang met de overeenkomst van geldlening): als schuldenaar staat in de akte [gedaagde 3] vermeld en op die datum kochten [eiser] en [gedaagde 2] immers helemaal geen registergoed; zij waren al eigenaar van de woning.
5.3.
Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting is echter aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] een flink bedrag aan betalingen voor [eiser] en [gedaagden] heeft voldaan. Allereerst erkent ook [eiser] zelf dat erover gesproken is dat [gedaagde 1] [eiser] en [gedaagden] financieel zou gaan helpen (tot een bedrag van € 200.000,00, en erkent hij dat [gedaagde 1] voor hen de volgende bedragen heeft betaald:
- € 10.200,00 aan de Belastingdienst;
- € 14.942,63 achterstallige erfpacht;
- € 15.490,84 hypotheekachterstand;
- € 2.000,00 achterstand erfpacht;
- € 4.500,00 hypotheekachterstand.
Reeds hieruit volgt dat [eiser] en [gedaagde 2] geld aan [gedaagde 1] zijn verschuldigd.
5.4.
[gedaagde 1] heeft verder toegelicht dat hij ten behoeve van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [eiser] in januari 2019 de inventaris van [naam werkmij.] B.V. heeft ‘gered’ door deze te kopen op het moment dat deze door de fiscus executoriaal werd verkocht en dat daarna de tandartsenpraktijk werd voortgezet via een bestaande vennootschap van [gedaagde 1] (die de naam [naam vennootschap] kreeg). Hij heeft verder nog vele andere betalingen gedaan ten behoeve van [eiser] en [gedaagde 2] in privé en ten behoeve van de tandartsenpraktijk. Hij heeft in de korte tijd die hem was gegund na de aankondiging van het kort geding zoveel mogelijk bewijsstukken proberen te verzamelen, maar is niet in staat het volledige bedrag van onderbouwing te voorzien. [gedaagde 2] heeft ter zitting het verhaal van [gedaagde 1] bevestigd en [gedaagde 1] heeft inderdaad een groot aantal bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij allerlei betalingen ten behoeve van [eiser] en [gedaagde 2] in privé en de tandartsenpraktijk heeft voldaan.
5.5.
De conclusie is dan ook dat het zeer aannemelijk is dat [gedaagde 1] nog een groot bedrag van [eiser] en [gedaagde 2] heeft te vorderen. Hij heeft recht op betaling van dat bedrag en hij heeft een recht van hypotheek. Van [gedaagde 1] (en [gedaagden] ) kan dan ook niet worden verlangd dat zij meewerken aan het opstellen en ondertekenen van een royementsverklaring waarvan onderdeel uitmaakt de verklaring dat er onder de hypotheekstelling niets te vorderen is. Daartoe strekkende vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
[eiser] vordert ook [gedaagde 2] te veroordelen alle benodigde medewerking te verlenen aan de verkoop, levering en overdracht van de woning aan de koper. Uit de vordering in reconventie volgt dat [gedaagde 2] juist wenst dat de levering doorgaat zodat deze vordering zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
5.7.
De voorzieningenrechter ziet in de aard van het geschil en de verhouding tussen partijen aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Zoals in conventie is overwogen, heeft [gedaagde 2] een spoedeisend belang dat de woning op 15 december 2021 kan worden overgedragen. Nu [eiser] weigert de vordering van [gedaagde 1] te erkennen, heeft zij dus belang bij haar vordering. Zoals [gedaagde 2] ter zitting ook als oplossing heeft aangedragen, zal worden bepaald dat het bedrag dat [gedaagde 1] te vorderen meent te hebben en waarvoor op de nota van afrekening van de notaris van 30 september 2021 een bedrag van € 233.769,16) is vermeld, op de derdenrekening van de notaris zal blijven staan, totdat [gedaagde 1] aan de notaris een vonnis kan tonen of een door [eiser] , [gedaagden] en hemzelf ondertekende overeenkomst, waaruit blijkt dat hij dit bedrag (of enig ander bedrag) van [eiser] en [gedaagden] heeft te vorderen, waarna de notaris het bedrag dat aan hem toekomt zal kunnen uitbetalen (en een eventueel resterend bedrag gelijkelijk onder [eiser] en [gedaagde 2] kan verdelen). [gedaagde 1] zal wel binnen twee maanden na heden een procedure aanhangig moeten maken (of een regeling moeten hebben bereikt). Indien hij hieraan niet voldoet, zal de notaris het bedrag in gelijke delen aan [eiser] en [gedaagde 2] mogen uitbetalen.
6.2.
Dit betekent dat de gevorderde medewerking aan de levering van de woning zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet in de aard van het geschil en de verhouding tussen partijen aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
veroordeelt [eiser] om alle benodigde medewerking te verlenen aan de levering en overdracht van de woning aan de koper overeenkomstig de koopovereenkomst van 17 augustus 2021, met dien verstande dat bij de overdracht een bedrag van € 233.769,16 in depot blijft bij de transporterende notaris totdat [gedaagde 1] aan de notaris een vonnis kan tonen of een door [eiser] , [gedaagden] en hemzelf ondertekende overeenkomst, waaruit blijkt dat hij dit bedrag (of enig ander bedrag) van [eiser] en [gedaagden] heeft te vorderen,
7.4.
bepaalt dat [gedaagde 1] aan de veroordeling onder 7.3 geen rechten kan ontlenen als hij niet binnen twee maanden na heden een procedure aanhangig heeft gemaakt waarin hij het bedrag van € 233.769,16 van [eiser] en [gedaagden] vordert (tenzij partijen binnen die termijn en regeling zijn overeengekomen),
7.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking (volmacht) van [eiser] (als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW) voor het verlijden van de notariële akte van levering, indien [eiser] niet voldoet aan de veroordeling onder 7.3,
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH