ECLI:NL:RBAMS:2021:7329
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak na gebrek aan bewijs van opzet
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 11,36 kilo cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de drugs in de auto. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 22 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, de verdachte beschuldigde van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.C. Sneep, voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim bij de staande houding van de verdachte, omdat de politie de auto zonder voldoende reden had gevolgd en doorzocht.
De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte te volgen op basis van informatie uit het ANPR-systeem, dat een vermoeden van een verborgen ruimte in de auto aangaf. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden voldoende aanleiding gaven voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, waardoor de staandehouding en de daaropvolgende doorzoeking rechtmatig waren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat er geen bewijsuitsluiting aan de orde was.
Bij de beoordeling van de vrijspraak stelde de rechtbank vast dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte wist dat zijn medeverdachte drugs bij zich had. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was dat de verdachte zicht had op de tas van de medeverdachte en dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om het opzet van de verdachte te bewijzen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.