ECLI:NL:RBAMS:2021:7329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13-122572-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak na gebrek aan bewijs van opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 11,36 kilo cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de drugs in de auto. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 22 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, de verdachte beschuldigde van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.C. Sneep, voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim bij de staande houding van de verdachte, omdat de politie de auto zonder voldoende reden had gevolgd en doorzocht.

De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte te volgen op basis van informatie uit het ANPR-systeem, dat een vermoeden van een verborgen ruimte in de auto aangaf. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden voldoende aanleiding gaven voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, waardoor de staandehouding en de daaropvolgende doorzoeking rechtmatig waren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat er geen bewijsuitsluiting aan de orde was.

Bij de beoordeling van de vrijspraak stelde de rechtbank vast dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte wist dat zijn medeverdachte drugs bij zich had. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was dat de verdachte zicht had op de tas van de medeverdachte en dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om het opzet van de verdachte te bewijzen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13-122572-21 (Promis)
Datum uitspraak: 5 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [dentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Sneep naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het (al dan niet samen met anderen) opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 11,36 kilo cocaïne op 7 mei 2021 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling

3.1
Sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)?
3.1.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vormverzuim. De verbalisanten mochten op basis van artikel 3 Politiewet, de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en de Opiumwet de auto van verdachte volgen, zolang er geen compleet beeld wordt gemaakt van iemands leven. Daar was in dit geval geen sprake van. Vervolgens is verdachte door de verbalisanten staande gehouden op basis van de WVW nu er enige verdenking tegen hem was gerezen. Op grond van de WVW wordt de deur van het voertuig geopend en ziet verbalisant [naam verbalisant] (hierna: [naam verbalisant] ) dat er mogelijk verdovende middelen in de auto liggen. Op basis van deze verdenking op grond van de Opiumwet, is de auto vervolgens doorzocht.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een vormverzuim. Het kenteken van de auto van verdachte is eerder opgenomen in de registratie van de Automatic Numberplate Recognition (hierna: ANPR). Wanneer deze auto dan wordt herkend vindt er nogal wat inzet van de politie plaats. Twee tot drie uur nadat de auto is gesignaleerd in Nederland is de observatie nog bezig. Er waren geen aanvullende redenen om het voertuig en verdachte op dat moment als verdachte aan te merken. De politie heeft de auto van verdachte stelselmatig geobserveerd zonder reden. Verbalisanten hebben vervolgens de auto van verdachte gestopt maar hier was op dat moment geen aanleiding toe. Er is vervolgens niet gevraagd of de auto doorzocht mocht worden. Er zitten geen stukken in het dossier waaruit blijkt dat de verdenking was dat er drugs in de auto zou liggen en de auto dus doorzocht mocht worden. Gelet op de onrechtmatige doorzoeking dient alles wat voortkomt uit deze doorzoeking van het bewijs worden uitgesloten.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het procesdossier volgt dat de auto van verdachte, met het (Duitse) [kenteken] , opgenomen was in het ANPR-bestand omdat de auto mogelijk was voorzien van een verborgen ruimte. Dat vermoeden was gebaseerd een eerdere melding dat degene die in een auto met het Duitse [kenteken] reed, de auto had geparkeerd en toen iets onder de motorkap had verstopt.
Op 7 mei 2021 komt er een melding bij het interventieteam van de politie binnen dat de desbetreffende auto bij Deventer Nederland binnen rijdt. Verbalisanten volgen de auto vervolgens tot in Amsterdam en daarna Amstelveen. Zij zien dat de auto meermalen stopt en de verbalisanten krijgen op enig moment het vermoeden dat de bestuurder ‘schutrondjes’ aan het rijden is om te kijken of hij wordt gevolgd. Vervolgens zien de verbalisanten dat het voertuig stopt en de bestuurder de motorkap van de auto opent en onder de motorkap rommelt. De bestuurder rijdt daarna weg en niet veel later stapt de medeverdachte met een ‘big shopper tas’ in de auto van verdachte. Hierop volgend geven de verbalisanten op grond van artikel 8 van de Politiewet het voertuig een stopteken. Verbalisant [naam verbalisant] opent het portier van de bijrijder en ziet tussen de benen van de bijrijder een tas staan met daarin zichtbaar de hem, ambtshalve bekende, blokken met vermoedelijk verdovende middelen. Vervolgens worden verdachte en zijn medeverdachte aangehouden.
De rechtbank merkt op dat de verbalisanten bevoegd waren om verdachte te volgen op grond van de informatie die zij verkregen uit het ANPR-systeem, namelijk het vermoeden dat er een verborgen ruimte in de auto aanwezig was. Vervolgens zijn er door de verbalisanten waarnemingen gedaan die dit vermoeden versterkten. De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten naar aanleiding hiervan conform de aan hen op grond van artikel 160 WVW toekomende controlebevoegdheid hebben gehandeld.
De door verbalisanten genoemde omstandigheden –onder meer de ANPR-hit betreffende een auto waar vermoedelijk een verborgen ruimte onder de motorkap aanwezig was, de bezigheden van de bestuurder onder de motorkap, het rijden van vermoedelijk schutrondjes door de bestuurder en het instappen van de medeverdachte met een gevulde ‘big shopper’– gaven vervolgens naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staandehouding was daarom niet onrechtmatig.
De rechtbank is van oordeel dat ook de daaropvolgende doorzoeking van de auto rechtmatig is geweest nu verbalisant [naam verbalisant] heeft gezien dat tussen de benen van de bijrijder een tas stond met daarin, voor hem duidelijk zichtbaar, de hem ambtshalve bekende blokken met vermoedelijke verdovende middelen. Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar bevoegd om ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken in geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. Gelet op het vermoeden dat er sprake was van overtreding van de Opiumwet en de overige voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat dit een verdenking oplevert van een misdrijf als bedoeld en het voertuig doorzocht mocht worden.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen sprake was van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.2
Vrijspraak
3.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Verdachte was, gelet op de afspraak die hij had gemaakt om de medeverdachte te chauffeuren voor € 1.000,-, gehouden om te onderzoeken wat er in de tas van de medeverdachte zat omdat verdachte wist, dan wel kon weten, dat hij met louche zaken bezig was.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte was de chauffeur van de auto en had de opdracht gekregen om de medeverdachte te rijden. Verdachte was niet op de hoogte van de drugs in de tas van de medeverdachte. Hij had vanaf de bestuurderskant geen zicht op wat er in de tas zat en kon en hoefde niet te weten dat er drugs in de tas zaten.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de medeverdachte harddrugs bij zich had. Verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte moest ophalen om hem rond te rijden. Op het moment dat de medeverdachte in de auto van verdachte stapte, zag verdachte dat hij een tas met zich mee droeg. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wat er in de tas zat. De rechtbank is van oordeel dat, nu onder meer foto’s van de tas en het interieur van de auto ontbreken, niet kan worden vastgesteld of vanaf de bestuurderskant in de tas van de medeverdachte kon worden gekeken, waarbij verdachte de drugs zou hebben kunnen zien. Getuige [naam verbalisant] heeft verklaard dat hij, staand schuin achter de bijrijder nadat hij het portier had geopend, de drugs direct in de tas zag liggen maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden of dit vanaf de bestuurdersstoel ook het geval was. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook niet in haar standpunt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de drugs. Hoewel de gang van zaken opmerkelijk is en het voor de rechtbank moeilijk voor te stellen is dat verdachte geen enkele bewuste betrokkenheid bij het feit heeft gehad, kan op basis van het thans voorliggende dossier niet worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten weten dat zijn medeverdachte cocaïne voorhanden had.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het vorenstaande – niet is bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

4.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
- 2.310,- EURO (omschrijving: G6057226);
- 1 STK GSM (omschrijving: g6054136, zwart, merk: Apple);
- 1 STK Personenauto met [kenteken] .
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om het inbeslaggenomen geld aan verdachte terug te geven, de telefoon te onttrekken aan het verkeer en de auto verbeurd te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, te weten: 2.310 EURO, de telefoon van verdachte en de auto van verdachte retour moeten worden gegeven aan verdachte nu aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
- 2.310,- EURO (omschrijving: G6057226);
- 1 STK GSM (omschrijving: g6054136, zwart, merk: Apple);
- 1 STK Personenauto met [kenteken] .
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mr. J. Thomas en mr. J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2021.
Bijlage […]