ECLI:NL:RBAMS:2021:737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
7712630 CV EXPL 19-9051
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bonusvorderingen van werknemers tegen ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ABN AMRO Bank N.V. aangeklaagd wegens een onterecht gegeven ontslag op staande voet en het niet uitbetalen van bonussen over de jaren 2011 en 2012. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de ernstige beschuldigingen aan het adres van de werknemers niet zijn komen vast te staan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever zich niet kan beroepen op haar discretionaire bevoegdheid om de bonussen niet uit te betalen, aangezien de prestaties van de werknemers uitstekend waren en zij recht hadden op de bonussen. De kantonrechter heeft ABN AMRO veroordeeld tot betaling van de bonussen, inclusief wettelijke rente, en heeft de vordering tot rectificatie afgewezen, omdat de uitlatingen van ABN AMRO als voldoende neutraal werden beschouwd. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7712630 CV EXPL 19-9051
vonnis van: 23 februari 2021
fno.: 904

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser sub 1]

2. [eiser sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
gemachtigde: mr. K.J. Hillebrandt
t e g e n

de naamloze vennootscha ABN AMRO Bank N.V.

gevestigd te 's-Gravenhage
gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen: ABN AMRO
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- dagvaarding van 10 april 2019, met producties;
- antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
- instructievonnis van 14 januari 2020, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- dagbepaling mondelinge behandeling;
- bericht partijen dat de mondelinge behandeling geen doorgang vindt in verband met de uitbraak van het coronavirus en dat er schriftelijk zal worden doorgeprocedeerd;
- conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- rolbeslissing van 13 oktober 2020, waarbij de kantonrechter meedeelt alsnog een comparitie te zullen gelasten;
- dagbepaling mondelinge behandeling;
- brief van 11 december 2020 mr. Hillebrandt, met producties;
- brief van 28 december 2020 mr. Hillebrandt waarbij de brief van 11 december wordt ingetrokken en alsnog een aantal producties zijn ingediend;
- brief van 30 december 2020 van [eiser sub 1] , met een aantal aanvullende producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens ABN AMRO verschenen mevrouw [naam 1] en de heren [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] ,
[naam 5] , vergezeld door mr. Keulaerds voornoemd en mr. F.M. Dekker. Partijen zijn gehoord aan de hand van spreekaantekeningen en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
ABN AMRO heeft een vestiging in Dubai, waar de voormalige business line Energy, Commodities & Transportation (hierna: ECT) gevestigd was.
1.2.
[eiser sub 1] is van 1 april 2003 tot 1 oktober 2013 in dienst geweest van ABN AMRO in de functie van Global Head of Energy Commodities. [eiser sub 1] was werkzaam in Amsterdam en rapporteerde aan de heer [naam 6] (hierna: [naam 6] ), Head of ECT ABN AMRO. Vanaf 2011 was [eiser sub 1] onderdeel van de ID Staff van ABN AMRO.
1.3.
[eiser sub 2] is van 1 februari 2007 tot 1 september 2013 in dienst geweest van ABN AMRO als Head of Energy Commodities Dubai. [eiser sub 2] werkte in Dubai en zijn direct leidinggevende was [eiser sub 1] .
1.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben in de jaren 2009 t/m 2011 de volgende bonussen toegekend gekregen van ABN AMRO:
2009 2010 2011
[eiser sub 2] : € 75.000 € 114.000 € 170.000
[eiser sub 1] : € 120.000 € 180.000 € 240.000
1.5.
Voor de ID Staff - in dit geval alleen [eiser sub 1] - gold destijds een Variable Compensation Plan (hierna: VCP). Daarin is onder meer het volgende bepaald:
5.3
Any Award is at the sole discretion of the Supervisory Board and does not entitle the Participant to any future Awards.
6 (…) Any amendments, cancellation whatsoever of any Award, Vesting or other rights under this Plan shall not in any way whatsoever entitle any Participant to any damages or compensation whatsoever unless otherwise decided by the Company.
9.2 (…)
The ex post risk assessment is therefore an explicit risk alignment mechanism through which the Company is able to adjust any Variable Compensation to a Participant downwards by means of an ex post risk adjustment (e.g. a
Malus) when necessary. Ex post adjustments are to be considered as performance adjustments as they are a response to the acual risk outcome of the Participant’s actions. The Company will perform an assessment on an individual basis for each Participant. (…)
9.3
As part of the entire ex post risk assessment process, prior to the Vesting Date, and/or whenever deemed necessary by the Company for any reason whatsoever, the Supervisory Board shall have the discretionary power to adjust any Variable Compensation downwards if payment of any elements of Variable Compensation would be considered unacceptable under the principle of reasonableness and fairness. (…) A Malus may in particular be applied in the following circumstances:
 Misbehaviour or serious error by the Participant (e.g. breach of code of conduct and other internal rules, especially governing risks);
 A significant downturn in financial performance of the Company, a Group Company or the relevant business unit (…)
 A significant failure of risk management of the Company, a Group Company or the relevant business unit (…)
 A significant reduction in the economic or regulatory capital base of the Company or a Group Company.
 Any other circumstances, to be determined at the Supervisory Board’s sole discretion.
10 The Company has discretionary power to adjust any Variable Compensation (either Upfront of Deferred Payments) downwards to a suitable amount if, in its opinion, payment of the Variable Compensation would be unacceptable under the principle of reasonableness and fairness.
16.2
If the Participant does not qualify as a Good Leaver as referred to in Clause 16.3 of this Plan, the Participant qualifies as a Bad Leaver for purposes of this Plan and any entitlement to any parts of Variable Compensation under the Plan whatsoever, no matter whether any parts of Variable Compensation are still subject to any period of Vesting, a Performance Period, a Deferral Period and/or Retention Period, or not, shall lapse and cease to exist with immediate effect on the date of notice of termination, without any entitlement to any compensation or claim for damages for the Participant for any reason whatsoever.
16.3
The Participant will only be qualified as a Good Leaver in one of the following circumstances:
(a) Redundancy;
(b) Disability has lasted two years;
(c) Retirement;
(d) Death;
(e) Any other reason, if the Supervisory Board so decides at its sole discretion in any particular case.
1.6.
In de relevante periode was de handel, financiering en het faciliteren van olie van Iraanse afkomst verboden in verband met tegen Iran geldende (Amerikaanse en Europese) sancties.
1.7.
Het bedrijf Oil Marketing & Trading International (hierna: OMTI) is sinds 2008 een klant van ABN AMRO, meer specifiek van de voormalige afdeling ECT. OMTI opereert vanuit Dubai en houdt zich voornamelijk bezig met zogenaamde bunkerhandel in olie. Directeuren en aandeelhouders van OMTI zijn de heren
[directeur 1] (hierna: [directeur 1] ) en [directeur 2] (hierna: [directeur 2] ).
1.8.
In notulen van de kredietcommissie van ABN AMRO van 25 januari 2008 en 14 februari 2008 is over OMTI als klant onder meer vermeld:
We must be sole bank and in case such status changes, committee decision should be reconsidered.
En:
(…) request for compliance reasons to be sole bank to see all money / physical flows of OMTI.
1.9.
In 2010 is OMTI in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een
Enhanced Due Diligence(hierna: EDD) opgelegd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben ABN AMRO daarvan niet vooraf in kennis gesteld. Aansluitend is de kredietfaciliteit van OMTI bij ABN AMRO door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stopgezet. Een aantal maanden later is deze op verzoek van OMTI weer hervat.
1.10.
Eind 2010 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] besloten te stoppen met de financiering van Fal Oil, een toenmalige klant van ABN AMRO.
1.11.
In de zomer van 2012 zijn de internationale sancties tegen Iran aangescherpt. Voor banken was vanaf dat moment niet alleen de directe financiering maar ook het faciliteren van olie van Iraanse oorsprong strikt verboden.
1.12.
Op 30 augustus 2012 heeft OMTI [eiser sub 2] een e-mail verstuurd met de volgende inhoud en als subject ‘Sale Recap 25KT FO +/-10% DES Fujairah / KFN => OMTI’:
Hi [eiser sub 2] / [eiser sub 2] ,
Please see below mail from [directeur 2] ( [directeur 2] , ktr) which is self explanatory.
Best regards [naam 7]
En dan een e-mail van eerder die dag van [directeur 2] aan [naam 7] (CFO OMTI, ktr) met de volgende tekst:
[naam 7] send it abnamro [eiser sub 2] please
Het doorgezonden bericht is afkomstig van Horizon Energy Co LLC (hierna: Horizon) en luidt als volgt:
Ref our discussion today morning, we are pleased to confirm below sale recap for 25kt +/-10% DES Fujairah subject to confirmation from your bankers to transact with Horizon Energy Co LLC
(…)
Thanking you for the deal concluded
(…
As discussed, pls find below for the specs for the cargo available prompt
Let me your interest pls. kindly revert at the earliest possible.”
1.13.
Op 12 september 2012 heeft [eiser sub 1] per mail aan [eiser sub 2] gevraagd: “Do you know horizon? Seems that the guys from FAL go out in the market under that name now”, waarop [eiser sub 2] reageerde met: ‘Yes, [directeur 2] ( [directeur 2] , ktr) told me so”.
1.14.
Op 13 september 2012 heeft [eiser sub 2] per mail de winstcijfers van OMTI aan [eiser sub 1] gestuurd, zonder verdere toelichting.
1.15.
Op 19 september 2012 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gedineerd met [directeur 1] en [directeur 2] bij [directeur 2] thuis. De echtgenote van [directeur 2] , mevrouw [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), was bij delen van het diner en de gevoerde gesprekken aanwezig.
1.16.
Op 1 oktober 2012 heeft [eiser sub 2] een
periodic reviewover OMTI uitgebracht. Daarin werden geen veranderingen genoemd en heeft [eiser sub 2] de vraag “Does the client has an Iran nexus?” negatief beantwoord.
1.17.
Op 24 oktober 2012 heeft [eiser sub 2] zijn team gewaarschuwd voor Horizon. Hij schreef onder meer:
As mentioned to some of you, according to several market sources Fal (Fal Oil, ktr) owners are using a company called Horizon to sell Iranian fuel oil. Please pay extra attention. Make sure that our clients are not buying from this entity.
1.18.
Op 31 oktober 2012 heeft [eiser sub 2] zijn e-mail van 24 oktober 2012 aan zijn team doorgestuurd naar [naam 8] (hierna: [naam 8] ), hoofd van Energy Commodities bij ABN AMRO in Singapore (tevens rapporterend aan [eiser sub 1] ), met de volgende opmerking:
Might be also relevant for you as I have heard that they are offering cargoes to Asian buyers.
1.19.
[eiser sub 1] heeft [eiser sub 2] op 31 oktober 2012 onder meer het volgende gemaild:
Is it ok I fly back at 1.50 am on the 16th after dinner or you think I better fly back on Saturday? I want to finalise with [directeur 1] ( [directeur 1] , ktr) and do not want to give him the feeling that I am in a hurry so he can play time.
1.20.
Op 1 november 2012 is er een artikel in het tijdschrift Platt’s (hierna: het Platt’s artikel) verschenen, waarin onder meer een verband is gelegd tussen Horizon en de handel in Iraanse olie. Het Platt’s artikel is op 9 november 2012 ingetrokken.
1.21.
Op 1 november 2012 is [eiser sub 2] - met andere collega’s - aanwezig geweest op de verjaardag van [directeur 2] .
1.22.
Op 4 november 2012 zijn [eiser sub 2] en [directeur 2] samen naar een Formule 1 race in Dubai geweest. Het betrof een ABN AMRO event, waarbij ook collega’s van [eiser sub 2] aanwezig waren.
1.23.
Op 15 november 2012 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met [directeur 1] en [directeur 2] gedineerd.
1.24.
Op 16 november 2012 is in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een EDD bij OMTI gestart.
1.25.
Op 21 november 2012 heeft [eiser sub 2] de accountmanager in Dubai een e-mail gestuurd waarin hij verwijst naar marktgeruchten voor het verschijnen van het Platt’s artikel over aankopen van Gulf Petrochem bij Horizon en gesprekken met [eiser sub 1] hierover.
1.26.
In de week van 26 november 2012 zijn in opdracht van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de betalingen voor OMTI stopgezet. Daarnaast hebben zij OMTI verzocht van accountant te wisselen naar een van de ‘
big four’ en hebben zij een
Collateral Management Agreement(hierna: CMA) geëist, inhoudende dat de herkomst van de olie en de verdeling daarvan aan boord wordt gecontroleerd.
1.27.
Op 29 november 2012 heeft [eiser sub 2] OMTI om
certificats of origingevraagd met betrekking tot USD 66 miljoen buiten ABN AMRO om gerouteerde olietransacties.
1.28.
Op 30 november 2012 heeft [directeur 1] telefonisch een klacht over [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij ABN AMRO ingediend. [directeur 1] heeft deze klacht op 7 december 2012 toegelicht tijdens een gesprek in Amsterdam met [naam 6] en de heer [naam 9] , destijds Hoofd Risk & Portfolio Management ECT (hierna: [naam 9] ). De klacht hield in dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI tweemaal om een personal fee van ongeveer USD 3,5 miljoen zouden hebben gevraagd, op 29 september 2012 en 15 november 2012 en dat zij, toen OMTI weigerde, belastende maatregelen tegen haar hebben genomen.
1.29.
Naar aanleiding van de klacht heeft de afdeling Security & Intelligence Management van ABN AMRO (hierna: SIM) een onderzoek ingesteld naar het handelen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Tijdens het onderzoek heeft SIM onder meer [directeur 1] , [directeur 2] , [echtgenote] en de heer [naam 10] , accountmanager van OMTI bij ABN AMRO en direct ondergeschikte van [eiser sub 2] (hierna: [naam 10] ), gehoord.
1.30.
Op 7 december 2012 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - zonder eerst Compliance te informeren - besloten de financiering van klant ENOC stop te zetten en een EDD uit te voeren. Compliance schrijft daar later - refererend aan na de uitvoering van de EDD bij haar opgekomen vragen - over:
My compliments that you discussed my questions with the client!
1.31.
In een e-mail van 10 december 2012 heeft [eiser sub 1] [eiser sub 2] onder meer geschreven:
Quel con. Il n’a visiblement pas compris. Laissons pisser et arretons de financer leur business jusqua ce qu’ils comprennent.
1.32.
Op 18 december 2012 heeft [directeur 1] [eiser sub 2] per e-mail geschreven:
As for the points you have raised of changing our auditors to one of the big four ant the Collateral Management Agreement (which we did not touch upon), these are new conditions that ABN AMRO would seek to introduce and which we are willing to discuss.
1.33.
Op 19 december 2012 is de EDD bij OMTI afgerond. Er is geen bewijs gevonden van betrokkenheid van OMTI bij de handel in Iraanse olie.
1.34.
Bij e-mail van 21 december 2012 heeft [directeur 1] [eiser sub 2] geschreven, in reactie op een e-mail van [eiser sub 2] waarin hij de te nemen maatregelen nogmaals opsomde:
Your below message noted with thanks. We can have a meeting in January to discuss the rest of the points.
1.35.
Bij e-mail van 21 december 2012 heeft [eiser sub 2] het
Client Acceptance Comittee(hierna: CAP Committee) van ABN AMRO door middel van een memo geïnformeerd over de bij OMTI gehouden EDD. [eiser sub 2] schreef onder meer:
The company has been cooperative and fully transparent, and the management has a clear understanding of the sanctions and regulations in place.
1.36.
Bij e-mail van 3 januari 2013 schrijft het CAP Committee [eiser sub 2] onder meer over zijn OMTI memo:
CAP cie would like to thank you for your efforts (…).
1.37.
Bij e-mail van 22 januari 2013 heeft [naam 10] [directeur 1] een e-mail gestuurd waarin de maatregelen (CMA, verandering auditor en voorleggen informatie lokale banken) zijn herbevestigd na een gesprek daarover op 21 januari 2013.
1.38.
SIM heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] drie keer geïnterviewd, voor het eerst op 31 januari 2013.
1.39.
Na het eerste interview op 31 januari 2013 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - die op voorhand niet van de klacht van OMTI en het onderzoek van SIM op de hoogte waren - voor de duur van het onderzoek door ABN AMRO op non-actief gesteld.
1.40.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn in kort geding bij de kantonrechter van deze rechtbank opgekomen tegen deze non-actiefstelling. Bij vonnis van 5 maart 2013 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen omdat hij de non-actiefstelling gedurende het onderzoek gerechtvaardigd achtte. In het vonnis is onder meer vermeld:
In de tweede plaats heeft gedaagde gemotiveerd aangevoerd dat een EDD en de verplichting om een Big Four-accountant in te schakelen zware maatregelen zijn, die in haar gebruiksvoering ongebruikelijk zijn. [eiser sub 1] heeft aanvankelijk gesteld die middelen vaker te hebben ingezet, maar ter zitting heeft hij erkend dat daarvan de laatste 3 jaar geen sprake was.
1.41.
Bij brief van 12 maart 2013 heeft ABN AMRO [eiser sub 1] onder meer het volgende geschreven over de bonus over 2011:
With respect to the Vesting, the Supervisory Board had followed the Managing Board’s basic point of departure that in general no malus will be applied with respect to the first Deferred Payment Tranche of in total EUR 96.040 (and to be split in two equal parts of cash and Performance Certificats) would become unconditional. (…) Considering the current investigation and the potential impact of the outcome hereof on the continuation of your employment with ABN AMRO Bank N.V., we herewith confirm that the Vesting of your 2011 bonus will be put on hold until more clarity is reached in this process. Under the current circumstances, it is vital that a prudent and careful assessment is made, subject to the final outcome of the investigation.
1.42.
Op 24 maart 2013 zijn binnen ABN AMRO de bonussen over 2012 uitbetaald.
1.43.
SIM heeft op 25 maart 2013 een onderzoeksrapport uitgebracht. De conclusie van dat rapport luidt dat het onderzoek feiten naar voren heeft gebracht die de beschuldigingen van OMTI aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevestigen, dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tijdens de interviews met SIM hun handelwijze met betrekking tot OMTI onvoldoende hebben weten te onderbouwen en dat zij eisen aan OMTI hebben opgelegd die niet door de feiten worden ondersteund en evenmin noodzakelijk werden geacht door Risk Management en Compliance.
1.44.
Op 26 maart 2013 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op staande voet ontslagen wegens (i) het vragen van een ‘personal fee’ aan OMTI op 19 september 2012 en 15 november 2012 en (ii) het nemen van vijf maatregelen tegen OMTI op 15 november 2012 of kort daarna. Een en ander is aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevestigd per brief van 26 maart 2013.
1.45.
Op 28 maart 2013 verscheen op Bloomberg de volgende verklaring van ABN AMRO met betrekking tot het ontslag van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] :
An official for Amsterdam-based, state-owned ABN AMRO said the nation’s third-biggest bank acted appropriately and declined further comment.
1.46.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben buitengerechtelijk de vernietiging van het ontslag op staande voet ingeroepen.
1.47.
In mei 2013 - na het onder 1.40 genoemde kort geding - hebben er bij verschillende kantonrechters in deze rechtbank nog twee procedures plaats gevonden tussen partijen: (i) een kort geding over het hen gegeven ontslag op staande voet, waarbij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tevens een rectificatie eisten; en (ii) een ontbindingsprocedure, waarbij ABN AMRO - onder het voorbehoud dat deze nog zouden bestaan - ontbinding van de arbeidsovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] had gevraagd wegens primair een dringende reden en subsidiair gewijzigde omstandigheden bestaande uit een onherstelbare vertrouwensbreuk. In die procedure hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tevens een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van hun arbeidsovereenkomst ingediend.
1.48.
Beide kantonrechters hebben op 10 juni 2013 uitspraak gedaan. In het kort geding oordeelde de kantonrechter (voorlopig) dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet en werd de vordering tot loondoorbetaling toegewezen. De gevorderde rectificatie werd afgewezen. In de ontbindingsprocedure werd het verzoek van ABN AMRO op beide gronden afgewezen, maar het zelfstandige tegenverzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] toegewezen. De arbeidsovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] werden - onder het voorbehoud dat die toen nog bestonden - ontbonden per 1 oktober 2013 respectievelijk 1 september 2013. Daarbij werd [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vergoeding toegekend volgens de toen geldende kantonrechtersformule met toepassing van correctiefactor C=2 van € 770.000,00 bruto respectievelijk € 294.000,00 bruto.
1.49.
In het kortgeding vonnis van 10 juni 2013 is onder meer overwogen:
9. Eisers hebben (…) zeer uitvoerig en gedocumenteerd de verwijten die ABN hen maakt weersproken.
10. ABN beroept zich met betrekking tot het bedingen van de fee op de verklaringen van [directeur 1] , [directeur 2] en de echtgenote van laatstgenoemde die zij hebben afgelegd in het door SIM op verzoek van ABN uitgevoerde onderzoek. Ook beroept ABN zich op een bandopname die zou zijn gemaakt tijdens het gesprek op 15 november 2012 tussen eisers en [directeur 1] en [directeur 2] .
11. Zowel de verklaringen als de bandopname geven de kantonrechter echter weinig grond om aan te nemen dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet op basis van deze gegevens zal worden geacht met goede reden te zijn gegeven.
12. De verklaringen van [directeur 1] en [directeur 2] spreken duidelijke taal. Onduidelijk is echter of zij ook naar waarheid weergegeven wat precies tijdens de dinermeetings van 19 september en 15 november is voorgevallen en besproken. De geloofwaardigheid van deze verklaringen wordt immers aangetast door het feit dat [directeur 1] toen hij mondeling melding deed van die klacht op 7 december 2012 kennelijk niet over het bestaan van een bandopname heeft gesproken en bovendien in het eerste verhoor door SIM op 17 december 2012 positief verklaarde
“There is no direct proof it is only the sequence of events. It’s our words against theirs.”. Op deze verklaring is hij daags na het eerste verhoor teruggekomen en heeft hij SIM de bandopname laten beluisteren. ABN heeft niets aangevoerd waaruit deze verklaring in de positie van [directeur 1] kan worden verklaar en evenmin aannemelijk kunnen maken waarom [directeur 1] zijn collega en tafelgenoot [directeur 2] over het bestaan van die bandopname geen mededeling heeft gedaan.
13. De enkele stelling van [directeur 1] dat hij heeft geschroomd met de opname voor de dag te komen omdat op het maken van dergelijke opnames in Dubai een forse strafrechtelijke sanctie staat, overtuigt niet. Het is namelijk onduidelijk gebleven waarom [directeur 1] die schroom en angst voor sancties van de ene dag op de andere heeft overwonnen.
14. Ook de bandopname zelf maakt niet aannemelijk dat op 15 november 2012 door eisers om een “personal fee” is gevraagd. Allereerst heeft te gelden dat niet met zekerheid is kunnen worden vastgesteld wat precies op de geluidsband staat. Het rapport van TMFI meldt terecht dat de band zelf onduidelijk is en dat de transcriptie voor een belangrijk gedeelte kan bepalen wat men meent te horen. Er zijn thans twee transcripties overgelegd die ieder een andere inhoud voorstaan. Het is de kantonrechter opgevallen dat de transcriptie die door SIM is gebruikt meer (de mogelijkheid tot) voor eisers belastende verklaringen bevat dan de transcriptie van TMFI. Vaststaat dat deze door SIM gebruikte versie is opgesteld door OMTI, wat reden kan zijn voor twijfel over de juistheid van de transcriptie.
15. ABN is er verder niet in geslaagd een bevredigend antwoord te geven op de vragen die eisers hebben gesteld over de wijze waarop de betreffende verklaring tot stand zou zijn gekomen. Wat met name opvalt is dat niet duidelijk is geworden waarom de opname na een korte twee minuten is gestopt, terwijl vaststaat dat het gesprek waar de opname betrekking op heeft daarna nog geruime tijd is voorgezet en er ook van moet worden uitgegaan dat het er [directeur 1] om te doen was bewijs te verkrijgen tegen eisers. ABN was al geruime tijd van deze en andere vragen rond het ontstaan en bestaan en ook over de waarde van de opname op de hoogte, maar heeft ervan afgezien op dit punt verder duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door [directeur 1] en/of [directeur 2] op deze stellingen van eisers verder commentaar te laten leveren.
16. Aan het ontslag op staande voet heeft ABN verder ten grondslag gelegd dat eisers na 15 november 2012 jegens OMTI verzwaarde voorwaarden hebben gesteld waaraan moet worden voldaan zou er sprake kunnen blijven zijn van een kredietfaciliteit voor OMTI bij ABN. (…) ABN heeft er daarbij nog op gewezen dat eisers het stellen van deze voorwaarden niet vooraf met de afdeling Risk van de bank heeft besproken.
17. Uit wat hierboven als vaststaand is aangenomen volgt dat de handel in olie waarvoor eisers namens ABN de faciliteiten moesten verschaffen onderhevig was en is aan scherp toezicht met de betrekking tot de herkomst van de olie. Onweersproken is dat eisers al jaren lang een belangrijke rol speelden bij beoordeling of aan de eisen van de jegens Iran ingestelde olieboycot werd voldaan. Zij werkten in “the first line of defence”. Onweersproken is ook dat eisers in het verleden maatregelen hebben genomen jegens relaties van ABN, waaronder ook OMTI, wanneer bij hen twijfel bestond of de betreffende relatie zich wel aan alle voorwaarden van die boycot hield. Tegen deze achtergrond is voor de kantonrechter onvoldoende aannemelijk dat de maatregelen die eisers thans worden verweten kunnen worden gekwalificeerd als een poging OMTI onder druk te zetten tot het betalen van een fee. Dit wordt bevestigd door het feit dat OMTI op 21 december 2012 en dus twee weken na melding van de klacht bij ABN heeft laten weten met die aangescherpte voorwaarden akkoord te gaan. Voor dit akkoord zou geen enkele reden zijn als de voorwaarden slechts waren bedoeld om eisers een fee te doen verschaffen. OMTI had zich immers al beklaagd bij ABN over de pogingen van eisers een personal fee te krijgen.
(…)
20. Ook voor rectificatie zoals door eisers gevorderd is geen plaats. ABN kan niet worden gedwongen aan - zoals eisers hebben gevorderd - door hen nog nader aan te wijzen personen/klanten en/of relaties mededeling te doen dat - samengevat - de klacht van OMTI ongegrond is. Een dergelijke vordering is te breed om toe te wijzen. Het geschil tussen partijen gaat bovendien over de vraag of die klacht van OMTI al dan niet gegrond is. Op zo’n vraag kan in een procedure als deze geen antwoord worden gegeven. (…)
1.50.
De ontbindingsbeschikking van 10 juni 2013 kent soortgelijke overwegingen. Voorts is daarin onder meer het volgende overwogen:
21. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daartegenover steeds de verwijten van ABN zeer uitvoerig en gedocumenteerd weersproken. Zij hebben door de jegens OMTI genomen maatregelen verklaringen gegeven, deze in een historische context geplaatst en verduidelijkt. Die verklaringen komen de kantonrechter aannemelijk voor.
22. Bij de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat in deze procedure door partijen reeds bewijs kan worden geleverd. ABN heeft gesteld in deze procedure geen bewijs te willen leveren, maar dat in een bodemprocedure te willen doen. De kantonrechter zal die wens van ABN honoreren. (…)
28. De opdracht aan SIM was een onderzoek te doen naar de feiten. Aan die opdracht heeft SIM zich niet gehouden. Er heeft - voor zover nu valt te overzien - geen open, onafhankelijk onderzoek naar de feiten plaatsgevonden. SIM heeft voornamelijk gezocht naar bevestiging van de klacht en heeft onvoldoende oog gehad voor de mogelijkheid dat de klacht onterecht zou zijn gedaan. Illustratief is in dit verband dat SIM in haar rapport niet slechts objectieve feitelijke bevindingen presenteert, maar conclusies over de schuldvraag trekt. SIM heeft als vertrekpunt de juistheid van de verklaringen van [directeur 1] en [directeur 2] , terwijl (te) weinig oog is voor de mogelijkheid dat de verklaringen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op waarheid berusten.
29. Het valt ABN te verwijten dat zij het oordeel van SIM klakkeloos overneemt. ABN had zelf uit het rapport objectieve feiten moeten destilleren, die met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dienen te bespreken en haar eigen afweging moeten maken, waarbij de belangen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] behoren te worden betrokken. Dat zulks is gebeurd, is niet aannemelijk geworden.
30. De gevolgen van de beschuldigingen zijn voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanzienlijk. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn besmet geraakt in de markt waar zij opereerden, terwijl beiden nog een mooie carrière voor zich hadden. Aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zal derhalve een vergoeding worden toegekend. Daarbij zal - anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betogen - wel de kantonrechtersformule tot uitgangspunt worden genomen en zal toegekende bonussen - anders dan ABN betoogt - wel in de B-factor worden meegenomen. De bonus is een substantieel onderdeel van de beloning en wordt jaarlijks toegekend. Het gemiddelde oer de jaren 2009-2011 zal worden aangehouden. Het jaar 2012 geeft geen reëel beeld meer en wordt dus niet meegerekend. De C-factor zal - gelet op de verwijten die ABN kunnen worden gemaakt en de aanzienlijke gevolgen voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - op 2 worden geplaatst.
1.51.
Kort na de uitspraken van 10 juni 2013 citeerde Bloomberg ABN AMRO als volgt:
ABN AMRO said in an e-mailed response it will only have to pay if subsequent proceedings confirm the dismissals were improper. The dissolution ruling gives a conditional judgement on the matter as the proceedings chosen don’t offer room for a full test of the evidence, [woordvoerder] , a spokesman for Amsterdam-based ABN AMRO, said by email. Compensation has only been awarded in case immediate dismissal doesn’t hold up and that remains to be seen. Our view remains unchanged.
1.52.
Op 2 augustus 2013 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij ABN AMRO aanspraak gemaakt op hun bonussen over 2011 ( [eiser sub 1] ) en 2012 ( [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ).
1.53.
Bij e-mail van 15 augustus 2013 heeft ABN AMRO in reactie hierop onder meer geschreven:
Een en ander heeft tot gevolg dat ABN AMRO thans nog geen uitspraken kan doen over de vraag of de heren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over 2012 aanspraak kunnen maken op een bonus, dan wel of het uitgestelde deel (…) van de 2011 variabele beloning, in het geval er sprake zou zijn van een zogeheten “good leaver” situatie voor de heer [eiser sub 1] , onvoorwaardelijk zal worden.
1.54.
In september 2013, toen [eiser sub 2] verzocht om uitbetaling van zijn vergoeding, heeft ABN AMRO zich op het standpunt gesteld dat de door de kantonrechter berekende vergoedingen niet juist en niet opeisbaar waren.
1.55.
ABN AMRO heeft de kantonrechter verzocht de vergoedingen aan te passen omdat volgens haar sprake was van een kennelijke rekenfout, maar dit verzoek is afgewezen. Een door ABN AMRO tegen die beslissing ingesteld hoger beroep is verworpen.
1.56.
ABN AMRO heeft de toegekende vergoedingen uitbetaald, die van [eiser sub 2] op 30 september 2013 nadat [eiser sub 2] beslag had gelegd.
1.57.
Bij brief van 12 februari 2014 heeft ABN AMRO [eiser sub 1] onder meer het volgende geschreven:
On 12 March 2013, we informed you that the Vesting of your 2011 bonus had been put on hold in light of the investigation that was in process at that time. After the investigation was completed, you were dismissed for urgent cause on 26 March 2013, and the employment agreement was subsequently terminated conditionally by the Court of Amsterdam as per 1 October 2013.
We also inform you that the outcome of the SIM-investigation and the fact that you have breached several internal regulations and procedure in your dealings with OMTI (such as the Compliance Guidelines ECT), constitute autonomous reasons that your entitlement to any and all remaining parts of the 2011 bonus is forfeited.
1.58.
Bij brief van 6 maart 2018 heeft de huidige gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ABN AMRO aanspraak gemaakt op de bonussen.
1.59.
Partijen hebben daar nog over gecorrespondeerd, maar ABN AMRO is niet tot betaling overgegaan.

Vordering en verweer in conventie

2. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen - na wijziging van eis bij repliek - dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
ABN AMRO wordt veroordeeld tot betaling binnen twee dagen na het vonnis van
€ 193.201,40 bruto aan [eiser sub 1] aan bonus over 2011;
ABN AMRO wordt veroordeeld tot betaling binnen twee dagen na het vonnis van
€ 352.900,80 bruto aan [eiser sub 1] aan bonus over 2012;
ABN AMRO wordt veroordeeld tot betaling binnen twee dagen na het vonnis van
€ 226.000,00 bruto aan [eiser sub 2] aan bonus over 2012;
ABN AMRO wordt veroordeeld tot betaling binnen twee dagen na het vonnis van de wettelijke verhoging van 50% over de onder 2a t/m 2c genoemde bedragen;
ABN AMRO wordt veroordeeld tot betaling binnen twee dagen na het vonnis van de wettelijke rente over de onder 2a t/m 2d genoemde bedragen vanaf 1 april 2013;
wordt bepaald dat de onder 2a t/m 2e genoemde betalingen bruto worden verricht, zonder inhouding van belasting, met dien verstande dat indien toch belasting wordt ingehouden conform het Nederlandse belastingrecht, de uitbetaling dient te worden verricht met toepassing van de 30% regeling althans als ware de 30% regeling van toepassing, in het geval van [eiser sub 1] voor zover de bedragen voor 1 april 2013 verschuldigd waren;
ABN AMRO wordt veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot publicatie van de volgende tekst op de pagina press releases van de website van ABN AMRO:
Reference is made to public statements by ABN AMRO on or around 28 March 2013 and 14 June 2-13 published by Bloomberg, according to which ABN AMRO stated that it acted appropriately. On 26 March 2013, ABN AMRO instantly dismissed [eiser sub 1] and [eiser sub 2] . At the time, [eiser sub 1] and [eiser sub 2] contested their dismissals, which triggered two court cases. From the court decisions published on 10 June 2013, it appears that ABN AMRO wrongfully dismissed [eiser sub 1] and [eiser sub 2] on 26 arch 2013 and that ABN AMRO is to blame for the manner in which they have handled the matter.
ABN AMRO wordt veroordeeld in de proceskosten.
Bonusclaim
3. Aan hun bonusvorderingen leggen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - kort gezegd - ten grondslag dat zij ieder jaar aanzienlijke bonussen kregen die hun uitstekende prestaties reflecteerden en jaarlijks stegen (zie 1.4). Dat zijn volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verworven rechten. [eiser sub 1] heeft over 2011 een gedeeltelijk uitgestelde bonus gekregen van € 168.070,00 bruto, die ABN AMRO weigert uit te betalen. Over 2012 had ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] beiden een bonus moeten toekennen omdat de prestaties van de business line uitstekend waren (8,9% boven target totale inkomsten en 8,7% boven het target nettoresultaat en 22,5% respectievelijk 16,8% boven de prestaties van 2011). Op 12 februari 2014 (zie 1.57) heeft ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] laten weten dat zij geen recht hebben op een bonus (over 2012 en [eiser sub 1] evenmin op het uitgestelde deel van de bonus over 2011). [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen zich op het standpunt dat de argumenten om de bonus niet toe te kennen, zoals genoemd in de brief van 12 februari 2014, onjuist zijn bevonden door de twee rechters die de uitspraken van 10 juni 2013 (zie 1.48 t/m 1.50) hebben gewezen en dat zij daar wel degelijk aanspraak op hebben. Voor wat betreft de hoogte van de bonussen over 2012 stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanknoping te hebben gezocht bij de jaarlijkse stijging van de bonus van € 60.000,00 voor [eiser sub 1] en € 56.000,00 voor [eiser sub 2] . Uitgaande van een toegekende bonus over 2011 van € 240.000,00 bruto voor [eiser sub 1] en van € 170.000,00 bruto voor [eiser sub 2] , dient de bonus over 2012 voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] € 300.000,00 bruto respectievelijk € 226.000,00 te bedragen. Bij [eiser sub 1] dient nog rekening te worden gehouden met het feit dat een deel van de bonus via prestatiecertificaten zou zijn uitgekeerd, die - grosso modo - het eigen vermogen van ABN AMRO volgen, zodat de bonus van € 300.000,00 bruto een waarde van € 352.900,80 bruto zou hebben gehad. Hetzelfde geldt voor [eiser sub 1] met betrekking tot het uitgestelde deel van de bonus over 2011. Het aan hem toegekende bedrag van € 168.070,00 bruto dat nog openstaat, zou via de gedeeltelijke uitbetaling in prestatiecertificaten een waarde van € 193.201,40 bruto hebben gehad. Vandaar dat [eiser sub 1] € 352.900,80 bruto vordert over 2012 en € 193.201,40 bruto over 2011.
Rectificatie
4. Ter onderbouwing van de door hen gevorderde rectificatie stellen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat ABN AMRO zich negatief over hen heeft uitgelaten in de media (zie 1.45 en 1.51) en zo heeft bijgedragen aan de beeldvorming van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als corrupte bankiers. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben daar sterk onder geleden en doen dat nog steeds. De negatieve berichten zijn bij een google-zoekopdracht nog steeds zichtbaar en verhinderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verder te kunnen in hun professionele leven.

Verweer bonusvordering

Bonus 2011
5. Tegen de bonusvordering van [eiser sub 1] over 2011 voert ABN AMRO - samengevat - aan dat 40% van de bonus over 2011 een
deferred paymentbetreft, dat voorwaardelijk is toegekend en overeenkomstig artikel 9.2 van het VCP (zie steeds 1.5) kan worden aangepast. Bovendien gaat het om een niet-uitbetaalde bonus die ABN AMRO op grond van artikel 9.3 VCP (discretionaire bevoegdheid) naar beneden kan bijstellen indien dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nodig wordt geacht. Ook geeft artikel 10 VCP ABN AMRO de discretionaire bevoegdheid
any variable compensationin te trekken. Daar komt bij dat [eiser sub 1] een
bad leaveris in de zin van artikel 16 VCP, nu zich niet een van de limitatief in dat artikel genoemde situaties voordoet. Gevolg hiervan is dat het niet uitbetaalde deel van de bonus over 2011 per 26 maart 2013 (datum ontslag op staande voet) althans per 10 juni 2013 (datum ontbindingsbeschikking), als zijnde de datum van
notice of terminationals bedoeld in artikel 16.2 VCP is komen te vervallen. Tot slot wijst ABN AMRO op artikel 6 van het VCP waarin is bepaald dat er in geval van een wijziging of annulering van de bonus geen recht op compensatie bestaat.
Bonus 2012
6. Met betrekking tot de bonus over 2012 voert ABN AMRO jegens [eiser sub 1] aan dat - als aangenomen zou moeten worden dat hij deze zou hebben toegekend gekregen - al zijn rechten op een bonus op grond van artikel 16 VCP (zie steeds 1.5) zijn komen te vervallen omdat hij als
bad leaverkwalificeert. Voor [eiser sub 1] en ook [eiser sub 2] geldt dat zij geen bonus over 2012 toegekend hebben gekregen en daar ook geen recht op hebben. Overeenkomstig onder meer artikel 5.3 VCP betreft de bonustoekenning immers een discretionaire bevoegdheid. Van een verworven recht is geen sprake omdat dit in strijd zou zijn met artikel 13 Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011 (hierna: RBB), dat een gegarandeerde bonus verbiedt, aldus ABN AMRO. Anders dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] lijken te veronderstellen, is het volgens ABN AMRO niet zo dat zij recht zouden hebben op een bonus, indien de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen niet zijn komen vast te staan. De vernietiging van het ontslag op staande voet doet geen recht op bonusuitkering ontstaan omdat het kortgeding vonnis en de beschikkingen uit 2013 geen gezag van gewijsde hebben. De bodemrechter dient zelf over het ontslag te oordelen. Bovendien geldt in de onderhavige procedure een andere toets en bewijslastverdeling. Thans dienen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te bewijzen dat ABN AMRO gehouden was hen een bonus toe te kennen.
7. ABN AMRO voert verder aan dat zij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op goede grond geen bonus over 2012 heeft toegekend. Op grond van artikel 20 RBB mag alleen een variabele beloning worden toegekend wanneer de prestaties van de werknemer dat rechtvaardigen. Daarvan was geen sprake en indien ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wel een bonus over 2012 zou hebben toegekend, zou er sprake zijn van
reward for failure, hetgeen niet toegestaan is. De reden waarom ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen bonus over 2012 toegekend is tweeledig: (i) [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben OMTI om een personal fee gevraagd en belastende maatregelen tegen haar hebben genomen toen zij dat weigerde, maar ook
- en dat is niet aan het ontslag ten grondslag gelegd - (ii) [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben bij het nemen van die maatregelen interne voorschriften van ABN AMRO niet nageleefd.
Ad (ii) Niet-naleven interne voorschriften
8. Samengevat stelt ABN AMRO ter onderbouwing van reden (ii) dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het
three lines of defense-model hebben miskend door zonder overleg met andere afdelingen van ABN AMRO, zoals Risk of Compliance, of [eiser sub 1] met zijn leidinggevende [naam 6] , zeer vergaande maatregelen tegen OMTI door te voeren. Ingevolge hoofdstuk 3 van de
ABN AMRO Group Sanctions Policy(hierna: Sanctions Policy) dienen werknemers ingeval van zorgen over
sanctions issuesde afdeling Compliance
promptlyte informeren. Ook hadden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - ingevolge paragraaf 6.5.2 van de
Compliance Guidelines ECT- een
event driven reviewmoeten schrijven en - op grond van de
Client Acceptance and Anti-Money Laundering Policy(hierna: CAAML Policy) - Compliance bij de kwestie moeten betrekken en een door Compliance goed te keuren voorstel voor de EDD moeten schrijven. Tot slot verplichtte paragraaf 4.1.1 van de Compliance Guidelines ECT [eiser sub 1] en [eiser sub 2] advies in te winnen bij Compliance, nu er sprake was van een
increased risk. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dit alles nagelaten, zij hebben op eigen houtje geopereerd.
Ad (i) Vragen personal fee en nemen belastende maatregelen
9. Ter onderbouwing van reden (i) - de reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd - beroept ABN AMRO zich op verklaringen van [directeur 1] , [directeur 2] en [echtgenote] , alsmede op een geluidsopname die door [directeur 1] zou zijn gemaakt op 15 november 2012, een transcriptie daarvan door TMFI en een rapport van Fox-it, waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de opname zou zijn gefabriceerd. Volgens ABN AMRO hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden geen deugdelijke verklaring gegeven voor de vergaande maatregelen die zij vlak na het diner op 15 november 2012 (zie 1.23) jegens OMTI hebben genomen (zie onder meer 1.24). Daarbij zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ongeloofwaardig omdat zij in eerste instantie hebben verklaard dat het Platt’s artikel (zie 1.20) aanleiding was voor de maatregelen, terwijl de afspraak voor het diner reeds daarvoor was gemaakt (zie 1.19). Verder hebben experts binnen ABN AMRO verklaard dat er geen aanleiding was voor een EDD bij OMTI en is het onjuist dat OMTI op 30 augustus 2012 een financieringsaanvraag zou hebben gedaan voor de handel in Iraanse olie (zie 1.12). OMTI stuurde de e-mail van die datum juist aan [eiser sub 2] door om hem te informeren over de mogelijke betrokkenheid van Horizon in Iraanse olie. Eerder had OMTI [eiser sub 2] al op de hoogte gesteld van het feit dat Horizon mogelijk in verband kon worden gebracht met het bedrijf Fal Oil (zie 1.13), waarvan het vermoeden bestond dat dat in Iraanse olie handelde, hetgeen ook is bevestigd in het Platt’s artikel (zie 1.20). Als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] werkelijk vermoedden dat OMTI in verband kon worden gebracht met de handel in Iraanse olie, zouden zij veel eerder aan de bel hebben getrokken of moeten trekken. Dit klemt te meer nu [eiser sub 2] op 1 oktober 2012 in een
periodic reviewheeft vermeld dat OMTI geen link heeft met Iran handel (zie 1.16). Volgens ABN AMRO kan het niet anders dan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de maatregelen tegen OMTI hebben genomen omdat OMTI weigerde hen een persoonlijke fee toe te kennen. Er is ook uiteindelijk geen link gevonden tussen OMTI en de handel in Iraanse olie (zie 1.33).
10. Subsidiair, voor zover [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wel aanspraak zouden kunnen maken op een bonus over 2012, voert ABN AMRO aan dat er eind 2012 binnen ABN AMRO is besproken dat de bonus over 2012 voor [eiser sub 1] zou worden vastgesteld op € 180.000,00 bruto en voor [eiser sub 2] op € 150.000,00. Omdat volgens het VCP (zie 1.5) van de bonus van [eiser sub 1] slechts 30% contant zou zijn uitbetaald in maart 2013 en de rest als gevolg van de
bad leaver-regeling zou zijn vervallen vanaf 26 maart 2013 althans 10 juni 2013, komt hem derhalve hooguit een bonus van € 54.000,00 bruto toe. De bonus over 2012 kan voor [eiser sub 2] niet meer bedragen dan € 150.000,00 bruto, aldus steeds ABN AMRO.

Verweer rectificatie

11. Ten aanzien van de gevorderde rectificatie voert ABN AMRO - samengevat - als verweer dat deze dient te worden afgewezen op grond van de zogeheten Baijings-leer. De vergoedingen die de kantonrechter aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft toegekend bij de ontbinding van hun arbeidsovereenkomsten zijn exclusief. Blijkens de overwegingen van de kantonrechter is de reputatie- en carrièreschade van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarin verdisconteerd (zie 1.50 onder 30). Daarom is voor een verdere voorziening op dit punt geen plaats. Dit geldt ook in het onderhavige geval, waarin geen geldelijke vergoeding wordt gevraagd. Daar komt bij dat de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangehaalde artikelen (zie 1.45 en 1.51) niet negatief zijn, laat staan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben onderbouwd dat zij tot op de dag van vandaag nog met de gevolgen van die negatieve publiciteit geconfronteerd zouden worden.

Vordering en verweer in voorwaardelijke reconventie

12. Voor het geval enige vordering in conventie van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wordt toegewezen, vordert ABN AMRO bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet van 26 maart 2013 rechtsgeldig is gegeven;
b. veroordeling van [eiser sub 1] tot betaling aan ABN AMRO van € 842.546,66 bruto aan onverschuldigd betaalde ontbindingsvergoeding en salaris tussen datum ontslag op staande voet en datum ontbinding;
c. veroordeling van [eiser sub 2] tot betaling aan ABN AMRO van € 348.244,86 bruto aan onverschuldigd betaalde ontbindingsvergoeding en salaris tussen datum ontslag op staande voet en datum ontbinding;
d. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
13. ABN AMRO legt aan haar vordering ten grondslag dat het ontslag op staande voet van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 26 maart 2013 (zie 1.44) terecht was. Zij stelt daartoe - samengevat - dat zij OMTI twee keer om een personal fee hebben gevraagd en belastende maatregelen tegen haar hebben genomen toen zij dat weigerde. Voor het overige is haar standpunt hiervoor onder 9 weergegeven. Doordat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, sorteert noch de buitengerechtelijke vernietiging (zie 1.46) noch de ontbindingsbeschikking van 10 juni 2013 (zie 1.50) effect. Dit brengt met zich dat ABN AMRO het salaris van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tussen 26 maart 2013 en 1 oktober 2013 respectievelijk 1 september 2013 alsmede de ontbindingsvergoedingen onverschuldigd heeft betaald en dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] deze bedragen terug moeten betalen. In het geval van [eiser sub 1] gaat het om (€ 72.546,66 + € 770.000,00 =) € 842.546,66 bruto. Voor [eiser sub 2] bedraagt het terug te betalen bedrag (€ 54.244,86 + € 294.000,00 =) € 348.244,86 bruto.
14. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren gemotiveerd verweer. Zij voeren - zeer kort samengevat - tegen de vorderingen aan dat de beschuldigingen van ABN AMRO onjuist zijn en dat deze geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben (i) geen personal fee aan OMTI gevraagd, (ii) geen belastende maatregelen tegen haar genomen toen zij dat weigerde en (iii) alle voorschriften in interne richtlijnen en procedures nauwkeurig nageleefd. Verder beroepen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich op rechtsverwerking. ABN AMRO heeft zeven jaar lang de buitengerechtelijke vernietiging van het ontslag op staande voet gelaten voor wat het is. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is het in strijd met de redelijkheid om zoveel tijd later terugbetaling te vorderen en zouden zij door toewijzing van die vordering zeer onredelijk worden benadeeld.
15. De stellingen van partijen komen hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader aan de orde.

Beoordeling

Inleiding
16. Het onderhavige geschil vindt zijn oorsprong in het aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 26 maart 2013 gegeven ontslag op staande voet (zie 1.44). Het betreft een ontslag naar oud recht, waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] buitengerechtelijk de vernietiging van hebben ingeroepen (zie 1.46). In kort geding heeft de kantonrechter geoordeeld dat het waarschijnlijk is dat de bodemrechter het ontslag niet rechtsgeldig zal achten en in de ontbindingsprocedure heeft een andere kantonrechter de arbeidsovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] - onder het voorbehoud dat die toen nog bestonden - op hun verzoek ontbonden (zie 1.48 t/m 1.50). Het verzoek tot ontbinding van ABN AMRO is afgewezen omdat de dringende reden noch de onherstelbare vertrouwensbreuk was komen vast te staan. ABN AMRO heeft in de ontbindingsprocedure kennelijk aangegeven geen bewijs te willen leveren in die procedure maar in een bodemprocedure (zie 1.50). Die bodemprocedure is door ABN AMRO nooit gestart. Dat doet zij thans voorwaardelijk in reconventie en dit staat haar op zich vrij. De redenen waarom ABN AMRO dat niet eerder heeft gedaan zijn niet relevant. De kantonrechter laat de speculaties van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op dit vlak buiten beschouwing en zal zich beperken tot bespreking van de gevoerde verweren.
17. Ook anderszins zal de kantonrechter slechts stellingen bespreken, voor zover daaraan door partijen rechtsgevolgen zijn verbonden. De uitspraken van 10 juni 2013 (zie 1.48 t/m 1.50) noch het eerdere kort geding vonnis van de kantonrechter (zie 1.40) hebben gezag van gewijsde omdat in die procedures geen nader onderzoek naar de feiten heeft kunnen plaatsvinden. Dat kan in de onderhavige bodemzaak wel.

In conventie

Bonusclaim
18. In conventie ligt allereerst de vraag voor of ABN AMRO gehouden is het reeds aan [eiser sub 1] toegekende
deferred paymentdeel van de bonus over 2011 uit te keren en of zij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over 2012 een bonus diende toe te kennen.
18. De kantonrechter zal eerst de beschuldigingen van ABN AMRO aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bespreken, nu dit is wat partijen het meest verdeeld houdt en deze ook voor de beoordeling van de bonusclaim relevant zijn. De beschuldigingen hebben ook uiteindelijk tot het vertrek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij ABN AMRO geleid. Alhoewel op zich juist is dat het schenden van de interne regels niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd omdat daarvoor, zoals ABN AMRO terecht heeft betoogd, de ontslagbrief bepalend is en dit niet als reden voor het ontslag is genoemd (zie 1.44), is dit argument zijdelings wel in de eerdere procedures aan de orde geweest. De kantonrechter in het kort geding over het ontslag op staande voet (zie 1.49) overwoog onder 17 dat onweersproken is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] eerder maatregelen tegen klanten, waaronder OMTI, hebben genomen. Wat daar verder ook van zij, dit onderwerp dient thans ten gronde besproken te worden. Vanwege de vele feiten en de chronologie, zal de kantonrechter eerst het eerste verwijt bespreken, te weten dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI om een personal fee hebben gevraagd en vanwege haar weigering die te betalen, belastende maatregelen tegen OMTI hebben genomen. Daarna zal worden beoordeeld of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij het nemen van die maatregelen interne regels of voorschriften hebben geschonden.
De personal fee en de maatregelen tegen OMTI
20. De kantonrechter stelt vast dat ABN AMRO ten opzichte van het kort geding (zie 1.48 en 1.49) niet met nadere bewijsstukken is gekomen van haar stelling dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI om een vergoeding hebben gevraagd en belastende maatregelen tegen OMTI hebben genomen toen zij die weigerde te betalen. Evenmin heeft ABN AMRO (concreet) bewijs aangeboden van die stelling. Dat betekent dat de beoordeling dient plaats te vinden op basis van de stukken waarover ook de eerdere kantonrechters hebben geoordeeld.
21. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI tijdens de diners van 19 september 2012 en/of 15 november 2012 (zie 1.15 en 1.23) om een personal fee hebben gevraagd en evenmin dat de weigering van OMTI daartoe over te gaan de reden is geweest voor het opleggen aan haar van de belastende maatregelen. Dit blijkt niet uit het SIM rapport of de onderliggende stukken. Alleen uit de verklaringen van [directeur 1] , [directeur 2] en zijn echtgenote [echtgenote] kan worden afgeleid dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI om geld hebben gevraagd maar dit wordt niet ondersteund door verder bewijsmateriaal. Het geluidsfragment zelf is uiterst onduidelijk en geen van de transcripties (ook niet die van OMTI zelf - de enige die SIM opvallend genoeg in haar rapport heeft verwerkt) kan de verdachtmaking jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dragen. Daar komt bij dat het opvallend is dat OMTI tijdens het gesprek op 7 december 2012 (zie 1.28) niets over de opname heeft vermeld, dat zij daarover nota bene op 17 december 2012 tegenover SIM heeft verklaard dat er geen direct bewijs was, om daar vervolgens op 18 december 2012 op terug te komen en dan twee maanden te wachten alvorens de opname aan SIM ter hand te stellen. Ook de duur van de opname is opmerkelijk. Waar men zou verwachten dat OMTI - juíst omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] volgens OMTI tijdens het diner op 19 september 2012 al om een fee hadden gevraagd - het hele gesprek op 15 november 2012 zou hebben opgenomen, duurt de opname nog geen 2 minuten, terwijl het diner meerdere uren duurde. ABN AMRO heeft hier geen verklaring voor gegeven. De enkele opmerking dat [directeur 1] de opname niet zou hebben durven te vermelden omdat dergelijke opnames in Dubai verboden zijn, volstaat daartoe niet. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit een dag later geen probleem meer zou zijn en waarom het dan nog twee maanden zou moeten duren voordat de opname kon worden verstrekt. Ook is het zachts gezegd opmerkelijk dat OMTI tussen de diners van 19 september 2012 en 15 november 2012 deed alsof er niets aan de hand was. Waar [directeur 2] eerst aan SIM had verklaard dat er in de tussenliggende periode geen contact was geweest, heeft hij die verklaring later aangepast omdat [eiser sub 2] op 1 november 2012 nog op zijn verjaardag bleek te zijn geweest (zie 1.21) en [directeur 2] en [eiser sub 2] op 4 november 2012 samen bij een Formule 1 race in Dubai aanwezig zijn geweest (zie 1.22). Dit vraagt om een verklaring en die is door ABN AMRO niet gegeven. ABN AMRO heeft nog aangevoerd dat het verdacht zou zijn dat [eiser sub 2] een aantal dagen voor het eerste diner de winstcijfers van OMTI aan [eiser sub 1] heeft toegestuurd (zie 1.14) maar heeft de met stukken onderbouwde stelling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat zij dit vaker deden wanneer zij met een klant gingen praten onbesproken gelaten. Hoe dan ook, uit het enkele toezenden van de cijfers, volgt niet dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] OMTI om een fee hebben gevraagd, ook al zou die fee volgens OMTI hebben bestaan uit een deel van de winst van OMTI.
22. In de stukken valt veeleer steun te vinden voor het standpunt van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] namelijk dat zij zich vanaf 24 oktober 2012, toen hen vanuit de markt geruchten over Horizon bereikten, in combinatie met de door OMTI doorgezonden e-mail van 30 augustus 2012 van Horizon (zie 1.12), zijn gaan afvragen of OMTI als bunkering handelaar niet op enige wijze bij de handel in Iraanse olie betrokken was, hetgeen - mede gelet op de in de zomer van 2012 aangescherpte sancties tegen Iran (zie 1.11) - streng verboden was. Een en ander blijkt onder meer uit de waarschuwing die [eiser sub 2] op 24 oktober 2012 per e-mail zond aan zijn team (zie 1.17), het doorsturen daarvan op 31 oktober 2012 aan [naam 8] in Singapore (zie 1.18), en de e-mail van 21 november 2012 aan de accountmanager in Dubai (zie 1.25). In het Platt’s artikel van 1 november 2012 (zie 1.20) werd de link tussen Horizon en de handel in Iraanse olie bevestigd. Dat de e-mail van 30 augustus 2012 (zie 1.12) een financieringsaanvraag was, waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onvoldoende weersproken hebben betoogd dat deze door [naam 10] is afgewezen, blijkt uit de tekst van die e-mail zelf. Het betreft een olietransactie onder voorbehoud van goedkeuring door de bank. Dat OMTI de e-mail doorstuurde als waarschuwing voor Horizon, zoals ABN AMRO aan de hand van een verklaring van [directeur 2] heeft aangevoerd, blijkt daar in het geheel niet uit en acht de kantonrechter ongeloofwaardig. Als [directeur 2] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] had willen waarschuwen voor Horizon had het voor de hand gelegen dat hij dit er expliciet bij zou hebben vermeld. Dat heeft hij niet gedaan. Ook blijkt nergens uit dat [directeur 2] [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al eerder had gewaarschuwd voor de handel van Horizon in Iraanse olie. Zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] terecht hebben opgemerkt, volgt uit de e-mailuitwisseling van 12 september 2012 (zie 1.13) tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet meer dan dat [directeur 2] [eiser sub 2] had verteld dat Fal Oil, een voormalige klant van ABN AMRO waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de financiering eind 2010 hebben stopgezet (zie 1.10), voortaan onder de naam Horizon zaken deed. Dat is iets anders dan de betrokkenheid van Horizon bij de handel in Iraanse olie. Overigens stelt ABN AMRO op pagina 24 van haar conclusie van antwoord zelf ook dat er slechts een vermoeden bestond dat Fal Oil (nog steeds) handelde in Iraanse olie.
23. Met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is de kantonrechter van oordeel dat ook de tijdvolgorde hun lezing van de feiten ondersteunt. Uit de e-mail van 31 oktober 2012 (zie 1.19) van [eiser sub 1] aan [eiser sub 2] valt, zoals door hen betoogd, af te leiden dat zij de tijd wilden nemen voor een lastig gesprek met een klant. Vervolgens zijn zij op 16 november 2012 (zie 1.24), daags na het tweede diner (zie 1.23), de EDD bij OMTI gestart. OMTI weigerde aanvankelijk mee te werken (dit is door ABN AMRO niet betwist), waarna in de week van 26 november 2012 de extra maatregelen zijn aangekondigd (zie 1.26). Omdat inmiddels was gebleken dat OMTI - anders dan voorgeschreven door de kredietcommissie van ABN AMRO (zie 1.8) - voor USD 66 miljoen aan transacties via lokale banken liet lopen, heeft [eiser sub 2] OMTI op 29 november 2012 om
certificats of origingevraagd (zie 1.27). In die context moet ook de e-mail van 10 december 2012 van [eiser sub 1] aan [eiser sub 2] (zie 1.31) worden gelezen. Ruim een week later heeft [directeur 1] vervolgens per e-mail laten weten dat OMTI bereid is te praten over een CMA (zie 1.32) en uit de e-mails van 21 december 2012 (zie 1.34) en 22 januari 2013 (zie 1.37) blijkt dat OMTI de maatregelen vervolgens ook aanvaardde. Het handelen van OMTI daarentegen is qua timing een stuk minder logisch. De gedragingen die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden verweten zouden hebben plaatsgevonden op 19 september 2012 en 15 november 2012, terwijl de klacht pas op 30 november 2012 (zie 1.28) - zoals gezegd daags na het opvragen door [eiser sub 2] van de
certificats of origin(zie 1.27) - is ingediend. Vervolgens is - na een eerdere ontkenning dat er direct bewijs zou zijn - eerst op 18 januari 2013 gemeld dat er een geluidsopname was, die pas weer twee maanden later aan SIM is overhandigd.
24. De kantonrechter betrekt bij haar oordeel dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in diezelfde periode niet alleen tegen OMTI maatregelen hebben genomen, maar ook tegen andere soortgelijke klanten in de markt. Als onweersproken staat immers vast dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] eind oktober 2012 de financiering van Gulf Petrochem hebben stopgezet omdat zij volgens de geruchten van 24 oktober 2012 rechtstreeks met Horizon te maken had. Ook van klant ENOC hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de financiering eind 2012 stopgezet alvorens een EDD uit te voeren (zie 1.30). Dit zijn nog verdergaande maatregelen dan eind 2012 tegen OMTI genomen.
25. Ook weegt de kantonrechter mee dat The Eren Law Firm uit Washington een
legal opinionheeft afgegeven waarin staat dat de maatregelen in de gegeven omstandigheden noodzakelijk waren. De door ABN AMRO overgelegde verklaringen van experts die verklaren dat de maatregelen niet nodig waren wegen daar niet tegen op. Overigens is de verklaring van [naam 9] , zoals [eiser sub 1] en [eiser sub 2] terecht hebben opgemerkt, dubbel. Hij verklaart enerzijds dat er geen aanleiding was voor de maatregelen maar anderzijds dat ABN AMRO in de regio vlakbij Iran diende te weten wat zich afspeelt via de lokale banken, dat het een signaal is wanneer een klant geen informatie wil delen en dat het memo van [eiser sub 2] aan het CAP Committee (zie 1.35) nuttig was. Daarmee geeft hij impliciet aan dat de EDD nuttig was.
26. ABN AMRO heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] nog tegengeworpen dat zij hebben verklaard dat het Platt’s artikel (zie 1.20) de reden was voor het nemen van de maatregelen, terwijl het tweede diner nog voor het verschijnen daarvan was gepland (zie 1.19) en concludeert daar vervolgens uit dat zij de waarheid niet spraken. De kantonrechter volgt haar daarin niet. Zoals hiervoor onder 22 is overwogen, ondersteunt de e-mail van 31 oktober 2012 juist het standpunt van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tijdens het eerste interview door SIM, terwijl zij nog niet wisten waarvan zij werden beschuldigd, het Platt’s artikel als korte samenvatting van de reden voor de maatregelen tegen OMTI noemden is, mede gelet op de ophef die het artikel in de markt heeft veroorzaakt, niet ongeloofwaardig. Zij zijn daar in de vervolg interviews door ABN AMRO ook nooit meer mee geconfronteerd.
27. Anders dan ABN AMRO naar voren heeft gebracht, is het niet zo dat het
periodic reviewvan 1 oktober 2012 (zie 1.16) onjuiste informatie bevatte omdat er op dat moment nog geen reden was voor twijfel. Die ontstond pas op 24 oktober 2012. Dat er uiteindelijk geen bewijs van betrokkenheid van OMTI bij de handel in Iraanse olie is gevonden doet aan het voorgaande niet af. De vraag die voorligt is of de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegen OMTI genomen maatregelen terecht waren of zijn ingegeven door de weigering van OMTI hen een personal fee te verstrekken. De opmerking in het memo aan de CAP Committee, dat OMTI heeft meegewerkt en een goed begrip heeft van de sancties en regels (zie 1.35), moet ook in dit licht worden bezien en bevreemdt niet. De EDD was toen afgerond en er was geen bewijs gevonden (zie 1.33). Dat maakt de maatregelen nog niet onterecht.
28. Onjuist is dan ook de gevolgtrekking van ABN AMRO dat het niet anders kán zijn dan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de maatregelen tegen OMTI hebben genomen omdat zij hen de tot tweemaal toe gevraagde fee had geweigerd. Het een noch het ander is door ABN AMRO aangetoond. En nu zij geen concreet bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, wordt aan nadere bewijsvoering niet toegekomen. Daarmee staat vast dat deze beschuldiging onterecht is.
Het schenden van interne regelgeving
29. Voor wat betreft het verwijt van ABN AMRO dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] interne regels en richtlijnen hebben geschonden bij het nemen van de maatregelen tegen OMTI, merkt de kantonrechter allereerst op dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat zij in het verleden dergelijke - en zelfs verdergaande - maatregelen ook buiten Compliance om hebben genomen. Niet alleen voerden [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in 2010 zelfstandig een EDD uit bij OMTI, waarna zij de financiering stopzetten totdat OMTI aan de door hen gestelde voorwaarden voldeed (zie 1.9), ook hebben zij in 2010 de financiering van Fal Oil stopgezet (zie 1.10). Verder is onweersproken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] eind 2012 zowel de kredietfaciliteit van Gulf Petrochem als die van ENOC beëindigden (zie 1.30 voor ENOC). Vaststaat ook (dit is ter zitting nog gevraagd) dat ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daar nooit op aan heeft gesproken. Integendeel, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kregen steeds hogere bonussen (zie 1.4) en uit de e-mail van 7 december 2012 van Compliance aan [eiser sub 2] over ENOC blijkt dat zij tevreden waren over hun inspanningen (zie 1.30). Ook in het geval van OMTI heeft het CAP Committee [eiser sub 2] op 3 januari 2013 ( [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wisten toen nog niet van het SIM-onderzoek af) bedankt voor zijn inzet (zie 1.36).
30. Feit is dus dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als
first line of defencezelfstandig opereerden en een hoge mate van vertrouwen genoten. Dit verbaast ook niet op het niveau waarop zij zich binnen ABN AMRO bevonden, hetgeen te meer geldt in een specifieke markt als die van de bunkering. Deze beschuldiging van ABN AMRO aan het adres van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] lijkt er dan ook wat ‘met de haren bijgesleept’. Hoe dan ook, nu ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in het verleden nooit op vergelijkbaar handelen heeft aangesproken (zij zijn daar juist om geprezen en voor beloond), kan zij hen daar nu niet op afrekenen.
30. Bij het voorgaande komt dat ABN AMRO ook niet over het voetlicht heeft weten te brengen dát [eiser sub 1] en [eiser sub 2] interne regels hebben geschonden. Zoals hiervoor onder 22 e.v. is uitgelegd, kregen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op 24 oktober 2012 twijfel over OMTI. Dit was aanleiding voor hen om OMTI aan een EDD te onderwerpen, hetgeen zij tijdens een gesprek met [directeur 1] en [directeur 2] op 15 november 2012 hebben toegelicht en waar zij de dag erna mee zijn gestart. Die twijfel werd versterkt toen OMTI aanvankelijk weigerachtig was om mee te werken. Ongeacht wiens initiatief dit was, vanaf die periode heeft Compliance in de e-mailuitwisselingen tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en OMTI in de cc gestaan, dat staat tussen partijen vast. Bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] was er op dat moment nog steeds slechts sprake van een vermoeden en om te zien of dat vermoeden klopte moesten zij eerst de EDD uitvoeren. Dat hebben zij gedaan en daarvan hebben zij meteen Compliance op de hoogte gesteld met het memo van 21 december 2012 (zie 1.35). [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben Compliance dus
promptlyop de hoogte gebracht als bedoeld in het Sanctions Policy. Vóór afronding van de EDD was er nog geen sprake van
sanction issuesin de zin van die regeling. Van de door ABN AMRO gestelde schending van het Sanctions Policy is dus niet gebleken. Hetzelfde geldt voor de vermeende schending van het CAAML policy en de Compliance Guidelines ECT, waarvan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gemotiveerd naar voren hebben gebracht dat die laatste een specifieke uitwerking van het eerste (een bankbreed beleid) is. Zelfs als beide regelingen van toepassing zouden zijn, dan prevaleert de speciaal op ECT toegespitste regeling. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de Compliance Guidelines ECT niet in acht hebben genomen, is niet komen vast te staan. ABN AMRO verwijst naar bepalingen die volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet van toepassing zijn op de uitgevoerde EDD en dit lijkt ook aannemelijk omdat in de bewuste situatie - waarin haast geboden was - niet van de betrokken werknemers kan worden verlangd dat zij eerst een schriftelijk voorstel aan Compliance doen en het antwoord daarop afwachten. Volgens de wel van de Compliance Guidelines ECT toepasselijke artikelen 4.1.5 en 4.1.6 was een EDD juist voorgeschreven en kán Compliance daarvan op de hoogte worden gesteld, maar dit hoeft dus niet.
32. De conclusie luidt dat ook het tweede verwijt in de gegeven omstandigheden onterecht is.
Deferred payment bonus 2011 [eiser sub 1]
33. Ten aanzien van de bonus 2011 van [eiser sub 1] is tussen partijen in geschil of het VCP aan toewijzing in de weg staat. Met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is de kantonrechter van oordeel dat dit niet het geval is. Dat wordt als volgt toegelicht.
34. Op zich is juist dat ABN AMRO in artikel 9.2 en 9.3 van het VCP (zie 1.5) tools heeft om een reeds toegekende bonus naar beneden bij te stellen. Dit is in lijn met het principe dat een bonus niet gegarandeerd en geen
reward for failuremag zijn, waar partijen het over eens zijn. Artikel 9 van het VCP regelt het ‘ex ante and ex post risk assesment process’, waarbij artikel 9.1 op het ex ante risk assesment process ziet en artikel 9.2
- waarvan 9.3 een nadere uitwerking is – op het post risk assesment. Uit de tekst van deze artikelen, in samenhang gelezen, kan worden afgeleid dat ABN AMRO elke variabele beloning naar beneden kan bijstellen als achteraf bezien het functioneren van de werknemer daartoe aanleiding geeft. In artikel 9.2 wordt als voorbeeld een Malus genoemd. Artikel 9.3 voegt daaraan toe dat het een discretionaire bevoegdheid van de bank betreft en dat ABN AMRO de bonus kan verlagen wanneer betaling daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onacceptabel zou zijn. Ook worden in artikel 9.3 voorbeelden genoemd van situaties waarin een Malus kan worden toegepast. Uit die voorbeelden volgt duidelijk dat het moet gaan om een ernstige situatie. Het eerste bulletpoint (wangedrag of een serieuze tekortkoming van de deelnemer, zoals een schending van de gedragscode of interne richtlijnen vooral op het gebied van risk) sluit het meest aan bij de reden die ABN AMRO uiteindelijk - na de kwestie in haar brief van 12 maart 2013 (zie 1.41) eerst open te hebben gelaten en afhankelijk te hebben gesteld van het lopende onderzoek - in haar brief van 12 februari 2014 aan [eiser sub 1] (zie 1.57) noemt als reden voor het niet uitkeren van de bonus. ABN AMRO zegt daarin niet tot uitbetaling over te gaan vanwege de uitkomst van het SIM-onderzoek en het feit dat [eiser sub 1] diverse interne regels heeft geschonden in haar optreden tegenover OMTI. Onder punt 20 t/m 32 is uitgelegd dat beide verwijten niet zijn komen vast te staan en daarmee zijn ze onterecht. Het ís dus niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de toegekende bonus 2011 aan [eiser sub 1] wordt uitgekeerd. Integendeel, die had - net als voor de overige werknemers - in maart 2011 aan [eiser sub 1] betaald dienen te worden of in ieder geval toen duidelijk werd dat het ontslag op staande voet geen stand hield in kort geding. Als ABN AMRO zich niet bij die uitkomst neer kon leggen had het op haar weg gelegen om tegen de uitspraak van 10 juni 2013 (zie 1.49) in hoger beroep te gaan of de bodemprocedure toen in gang te zetten, zoals zij in de voorwaardelijke ontbindingsprocedure had aangekondigd (zie 1.50, onder 22). Dat heeft zij nagelaten.
35. Ook de
bad leaverbepaling van artikel 16 van het VCP (zie 1.5) ontslaat ABN AMRO niet van haar verplichting het restant van de bonus 2011 aan [eiser sub 1] uit te keren. Alhoewel het naar de letter genomen juist is dat [eiser sub 1] een
bad leaverin de zin van die bepaling is en ABN AMRO ter zitting voldoende heeft onderbouwd dat de bepaling strikt wordt toegepast (mevrouw [naam 1] heeft verklaard dat het zeer uitzonderlijk is dat naast de in artikel 16 lid 3 genoemde gevallen iemand als
good leaverwordt aangemerkt), is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [eiser sub 1] redelijkerwijs niet op deze bepaling kan afstuiten. De gevallen waarin een werknemer als
good leaverkwalificeert zijn overduidelijk gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waar de werknemer in het geheel niets aan kan doen: reorganisatie, twee jaar durende arbeidsongeschiktheid, pensioen en overlijden. In dit geval kán [eiser sub 1] niets aan de beëindiging van het dienstverband doen. ABN AMRO heeft de beschuldigingen tegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet kunnen hardmaken en deze zijn - zoals hiervoor overwogen - onterecht. Zoals hierna in reconventie zal worden geoordeeld, houdt het ontslag op staande voet geen stand en is dat vernietigd door de buitengerechtelijke verklaring van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (zie 1.46). De arbeidsovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn uiteindelijk weliswaar op hun eigen verzoek ontbonden, maar alleen omdat zij niet anders kónden dan daar bij wijze van tegenverzoek zelf om te verzoeken. In dit verband is van belang dat vaststaat dat ABN AMRO tijdens de zitting in de ontbindingsprocedure heel duidelijk heeft gesteld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onder geen beding bij de bank konden terugkeren (onder 3 van de ontbindingsbeschikking van 10 juni 2013 is vermeld dat dit wat ABN AMRO betreft ondenkbaar was). Hen werd aldus een voortzetting van het dienstverband ontnomen. Dit terwijl als de reden voor dat ontslag wordt weggedacht, er geen vuiltje aan de lucht was en er alle aanleiding was om te veronderstellen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] nog lang bij ABN AMRO zouden zijn blijven werken en de bonussen gewoon zouden zijn uitgekeerd. De business line behaalde erg goede resultaten en niet weersproken is - dit blijkt ook uit de steeds hogere bonussen die werden toegekend (zie 1.4) - dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] uitstekend functioneerden.
36. Onder deze omstandigheden gaat het niet aan om [eiser sub 1] de toegekende bonus over 2011 niet uit te betalen. Artikel 16 lid 3 sub e VCP biedt (de Raad van Commissarissen van) ABN AMRO ook de ruimte om iemand om een andere dan de onder a t/m d genoemde redenen tot
good leaverte bestempelen. In het onderhavige geval diende ABN AMRO dat als goed werkgever te doen en zoals hiervoor onder 34 overwogen heeft ABN AMRO die mogelijkheid in de correspondentie met [eiser sub 1] ook uitdrukkelijk opengehouden.
37. Het voorgaande betekent dat de gevorderde bonus van [eiser sub 1] over 2011 toewijsbaar is. Nu ABN AMRO geen verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser sub 1] gestelde hoogte daarvan, zal een bedrag van € 193.201,40 bruto worden toegewezen. Het beroep op rechtsverwerking door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] behoeft geen bespreking.
Bonus 2012 [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
38. Tussen partijen staat vast dat ABN AMRO [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over 2012 nog geen bonus heeft toegekend, althans niet officieel. Wel heeft ABN AMRO erkend dat er eind 2012 over die bonussen is gesproken. Volgens ABN AMRO zou de bonus van [eiser sub 1] zijn vastgesteld op € 180.000,00 bruto en die van [eiser sub 2] op € 150.000,00 bruto. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dit op hun beurt weersproken. Zij hebben gewezen op de sprongen die hun bonus jaarlijks maakte van € 60.000,00 bruto voor [eiser sub 1] en € 56.000,00 bruto (laatstelijk) voor [eiser sub 2] (zie 1.4). Ter zitting heeft [eiser sub 1] toegelicht dat hij altijd in overleg met [naam 6] de bonussen van de leden van zijn team (waaronder [eiser sub 2] ) bepaalde en dat de bonussen over 2012 eind november 2012 door hen zijn vastgesteld conform die stijgende lijn, dus voor [eiser sub 2] op € 226.000,00 bruto en voor de overige leden overeenkomstig hun stijgingspercentage. De overige werknemers hebben de aldus vastgestelde bonus ook ontvangen volgens [eiser sub 1] . ABN AMRO heeft deze nadere toelichting niet weersproken. Evenmin heeft ABN AMRO betwist dat de bonus jaarlijks werd bepaald aan de hand van vooraf gestelde targets voor de resultaten van de business line en dat die targets voor 2012 ruimschoots zijn gehaald (8,9 % boven target totale inkomsten en 8,7% boven target nettoresultaat). Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de bonussen voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dus inderdaad op € 350.000,00 bruto respectievelijk € 226.000,00 zijn bepaald.
39. Anders dan ABN AMRO heeft aangevoerd, had zij in de gegeven omstandigheden geen grond om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de bonus over 2012 te onthouden. Hiervoor is reeds geoordeeld (onder 20 t/m 32) dat de redenen die zij daarvoor heeft aangedragen niet zijn komen vast te staan. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dus recht op die bonussen, er is sprake van verworven rechten. ABN AMRO heeft hiertegen aangevoerd dat dat niet zo is omdat er dan sprake zou zijn van een gegarandeerde bonus, maar dat is naar het oordeel van de kantonrechter iets anders. De bonus is niet gegarandeerd maar ‘verdiend’ vanwege de goede resultaten. Ook is geen sprake van
reward for failureomdat er nu juist geen
failurevan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is komen vast te staan. Mede gelet hierop, gaat ook hier het beroep van ABN AMRO ten aanzien van [eiser sub 1] op de
bad leaverbepaling van artikel 16 VCP (zie 1.5) en op haar discretionaire bevoegdheid niet op. De kantonrechter verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 34 t/m 36 heeft overwogen. Een discretionaire bevoegdheid is geen vrijbrief voor een werkgever om een bonus - die volgens de afspraken verschuldigd zou zijn - in te trekken wanneer het haar niet zint. Dit is in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap en uit de tekst van het VCP blijkt ook niet dat dit de bedoeling is.
40. Dit betekent dat de bonus 2012 vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] toewijsbaar zijn. Nu ABN AMRO geen verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser sub 1] gestelde uiteindelijke hoogte van zijn 2012 bonus, worden de bonussen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] toegewezen als gevorderd.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
41. Mede in de omstandigheid dat de bonus geen primaire arbeidsvoorwaarde is, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging op nihil te bepalen. De wettelijke rente wordt toegekend per de datum van de dagvaarding, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onvoldoende hebben toegelicht waarom ABN AMRO vanaf 1 april 2013 in verzuim zou zijn.
30% regeling
42. Partijen zijn het erover eens dat de bonussen in Dubai betaald moeten worden en dat daarover volgens het daar geldende regime geen belasting verschuldigd is. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zekerheidshalve toch de onder 2f genoemde vordering ingesteld (na wijziging eis). Aangezien zij onvoldoende toegelicht hebben dat zij daarbij nog belang hebben, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Rectificatie
43. De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde rectificatie wordt eveneens afgewezen, nu de uitlatingen van ABN AMRO naar het oordeel van de kantonrechter voldoende neutraal zijn geweest. Ook al begrijpt de kantonrechter dat de hele situatie voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] grievend en vervelend is geweest en mogelijk nog steeds is, in het Bloomberg bericht van 28 maart 2013 (zie 1.45) staat niet meer dan dat ABN AMRO heeft gezegd adequaat te hebben gehandeld wat betreft het ontslag op staande voet. Dat is niet onnodig grievend of negatief. Ook het bericht van Bloomberg van kort na de uitspraken (zie 1.51) is dat niet. Dat houdt niet meer in dan dat de ontbindingsvergoedingen voorwaardelijk zijn toegekend en alleen verschuldigd zijn als het ontslag op staande voet geen stand houdt, hetgeen volgens haar nog moest worden bezien (in een bodemprocedure). Het bericht is ook niet onjuist. Ook al zou het ABN AMRO hebben gesierd als zij zou hebben toegegeven dat zij in het ongelijk was gesteld, zij is daartoe niet verplicht en hoeft het ook niet eens te zijn met de rechterlijke uitspraken. In het verlengde daarvan mag zij ook nog steeds haar eigen visie aanhangen en verdedigen tegenover de pers. De woorden ‘our view remains unchanged’, of die nu verwijzen naar het bericht van 28 maart 2013 of niet, zijn derhalve ook niet onacceptabel.
44. Gezien dit oordeel kan het beroep van ABN AMRO op de Baijings-leer onbesproken blijven.
Proceskosten
45. ABN AMRO zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie

46. Nu in conventie de bonusvorderingen worden toegewezen is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld vervuld en wordt daaraan toegekomen.
47. Hiervoor is onder 20 t/m 31 geoordeeld dat de redenen die ABN AMRO aan het ontslag op staande voet van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ten grondslag heeft gelegd (zie 1.44) niet zijn komen vast te staan. Dat maakt dat geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en terecht door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is vernietigd (zie 1.46). De vorderingen van ABN AMRO zullen daarom worden afgewezen.
48. AMRO wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie wordt uitgegaan van ½ punt per proceshandeling en wordt de zitting alleen bij de vordering in conventie gerekend.

BESLISSING

De kantonrechter:

In conventie

veroordeelt ABN AMRO om tegen bewijs van kwijting te betalen:
a. € 193.201,40 bruto aan [eiser sub 1] aan bonus over 2011;
b. € 352.900,80 bruto aan [eiser sub 1] aan bonus over 2012;
c. € 226.000,00 bruto aan [eiser sub 2] aan bonus over 2012;
d. de wettelijke rente over de onder a t/m c genoemde bedragen vanaf 10 april 2019 tot aan de voldoening;
II. veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] begroot op:
explootkosten € 99,01
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 3.603,00
-----------
€ 4.188,01 in totaal
één en ander, voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. wijst het meer of anders gevorderde af;

In reconventie

IV. wijst de vorderingen af;
V. veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] begroot op
€ 1.201,00, inclusief eventuele btw;

In conventie en reconventie

VI. veroordeelt ABN AMRO in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat ABN AMRO niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
VII. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 23 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.