ECLI:NL:RBAMS:2021:7400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/13/710085 / KG ZA 21-943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kort geding vordering tot plaatsing in 2 gymnasium ondanks niet-bevordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de moeder van een minderjarige leerling, die vorderde dat haar dochter, ondanks het niet behalen van de bevorderingsnormen, toch in 2 gymnasium zou worden geplaatst. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.P.M. Boelens, stelde dat de school, de stichting [gedaagde], tekort was geschoten in haar zorgplicht en de gemaakte afspraken. De school had de leerling, die eerder was toegelaten tot het gymnasium, niet bevorderd naar 2 gymnasium, maar had haar in plaats daarvan in 2 havo geplaatst. De moeder voerde aan dat haar dochter speciale begeleiding nodig had en dat de school niet had voldaan aan de afspraken die waren gemaakt in een overeenkomst van augustus 2020.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2021 heeft de school verweer gevoerd en aangegeven dat de leerling niet voldeed aan de normen voor bevordering naar 2 gymnasium. De school had wel alternatieven geboden, waaronder plaatsing in 2 havo met ondersteuning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de school in redelijkheid tot haar beslissing was gekomen en dat er geen grond was voor rechterlijk ingrijpen. De vorderingen van de moeder werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de school, die op € 1.175,00 werden begroot.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het niet aan de rechter is om te toetsen of een leerling al dan niet bevorderd moet worden, en dat alleen in geval van een apert onjuiste beslissing van de school aanleiding bestaat voor ingrijpen. De rechter concludeerde dat de school haar zorgplicht niet had geschonden en dat de gemaakte afspraken niet als een resultaatsverbintenis konden worden aangemerkt. De uitspraak bevestigt de autonomie van scholen in het nemen van beslissingen over de bevordering van leerlingen, mits deze beslissingen redelijk zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/710085 / KG ZA 21-943 HH/MV
Vonnis in kort geding van 20 december 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 26 november 2021,
advocaat mr. I.P.M. Boelens te Zeist,
tegen
de stichting
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verschenen bij [naam 1] ,
rechtshelper mr. S.A. Geerdink,
Partijen zullen hierna [eiseres] en het [gedaagde] of de school worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 6 december 2021 heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. Het [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren – voor zover van belang – aanwezig:
[eiseres] met mr. Boelens;
aan de zijde van het [gedaagde] : [naam 1] (rector-bestuurder) en [naam 2] (teamleider) met mr. Geerdink.
Na verder debat is vonnis bepaald op 20 december 2021.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2008. Zij is met ingang van het schooljaar 2020/2021 toegelaten tot een gymnasiumklas van het [gedaagde] . Hieraan voorafgaand, op 14 augustus 2020, is door [eiseres] en het [gedaagde] een overeenkomst ondertekend. Die overeenkomst luidt als volgt:
Bij wijze van hoge uitzondering plaatsen wij [minderjarige] (…) in het eerste leerjaar van het vwo. Dit ondanks het officiële basisschooladvies van vmbo-t/havo, afkomstig van haar basisschool [naam school] .Wij denken dat zij met de juiste werkhouding en begeleiding van school en extern een goed kans van slagen heeft om de didactische achterstand in te lopen. Voorwaarde voor succes is dat er afspraken gemaakt en nageleefd moeten worden.Wij zullen een plan van aanpak ontwikkelen in samenwerking met [minderjarige] , moeder en alle betrokken externe hulpverleners. In dat plan van aanpak leggen wij evaluatiemomenten vast waarbij het mogelijk is dat de geplande koers wordt gewijzigd teneinde [minderjarige] de juiste begeleiding aan te bieden. Een van de afspraken is in elk geval dat [minderjarige] ondersteuning krijgt van onze BPO’er (begeleider passend onderwijs).Wij verwachten dat [minderjarige] zich 100% inzet om de gemaakte afspraken na te komen. Mocht het noodzakelijk zijn om [minderjarige] te verplaatsen naar een ander niveau dan verwachten wij hierbij alle medewerking van moeder. (…)
2.2.
Aan het einde van het schooljaar heeft het [gedaagde] vastgesteld dat de behaalde resultaten van [minderjarige] niet voldoen aan de normen die de school stelt voor bevordering naar 2 gymnasium. Het [gedaagde] was wel bereid [minderjarige] in 2 havo te plaatsen, nu doubleren niet is toegestaan op deze school.
2.3.
Bij brief van 5 augustus 2021 van DAS Rechtsbijstand is het [gedaagde] namens [eiseres] onder meer medegedeeld dat de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, ondanks dat de school wist dat [minderjarige] speciale begeleiding nodig had en dat [minderjarige] hiervan de dupe is geworden. Ook is in de brief opgenomen dat [eiseres] en [minderjarige] het volstrekt niet eens zijn met het besluit [minderjarige] in 2 havo te plaatsen. De school is verzocht en voor zover nodig gesommeerd om [minderjarige] in 2 gymnasium te plaatsen.
2.4.
Op 25 augustus 2021, de eerste schooldag van het schooljaar 2021/2022, heeft [minderjarige] zich gemeld in 2 gymnasium. Haar is de toegang tot die klas geweigerd door het [gedaagde] .
2.5.
Bij brief van 18 oktober 2021 heeft de advocaat van [eiseres] zich tot het [gedaagde] gewend. In die brief is onder meer opgenomen dat 2 havo voor [minderjarige] geen passend onderwijs is en dat [minderjarige] sinds 25 augustus 2021 thuis zit. Het [gedaagde] is op basis van de zorgplicht en op basis van de overeenkomst van 14 augustus 2020 verzocht te berichten dat de school bereid is een specifiek programma voor [minderjarige] op te stellen dat erop gericht is [minderjarige] direct na de kerstvakantie te laten instromen in 2 gymnasium.
2.6.
Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft het [gedaagde] gereageerd op de hiervoor genoemde brief. In de e-mail is onder meer opgenomen dat in de overgangsvergadering aan het eind van het schooljaar wordt bepaald of een leerling bevorderd is of moet doubleren. In het geval van [minderjarige] hebben al haar docenten unaniem aangegeven dat 2 havo het meest passende onderwijs voor haar is. Wel kan [minderjarige] in latere jaren mogelijk “opstromen” naar het vwo.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – kort gezegd – het volgende:
primair
[minderjarige] toe te laten tot de lessen van 2 gymnasium, althans van het vwo;
subsidiair
in overleg met [eiseres] en de deskundige ondersteuners die bij [minderjarige] zijn betrokken een alternatief onderwijsprogramma op te stellen dat erop is gericht dat zij zo snel mogelijk kan instromen in 2 gymnasium;
meer subsidiaireen voorziening te treffen die erop gericht is om [minderjarige] een individueel onderwijsprogramma te bieden, onder begeleiding en verantwoordelijkheid van het [gedaagde] , dat [minderjarige] in staat stelt haar vwo-diploma te halen;
met veroordeling van het [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. Nadat [minderjarige] het advies van de basisschool had gekregen heeft zij deskundig advies gezocht. Onderdeel hiervan was een intelligentieonderzoek. Daaruit bleek dat [minderjarige] een IQ heeft van 130, hetgeen ligt binnen het hoogbegaafde gebied. Nadien bleek dat [minderjarige] een lesprogramma nodig heeft waarin zij extra ondersteuning krijgt (vanwege hiaten in haar basisschoolperiode) én dat een verrijkingsaanbod bevat wat haar creatieve denkvermogen aanspreekt. Het [gedaagde] gaf vervolgens aan te willen onderzoeken of [minderjarige] , ondanks het vmbo-t/havo advies op het gymnasium kon worden geplaatst. Dit is gebeurd en daarbij zijn afspraken gemaakt (zie 2.1). In september 2020 heeft de school een concept ontwikkelingsperspectief (OPP) opgesteld. Dit was globaal en is nooit geëvalueerd of bijgesteld. Mede vanwege corona heeft [minderjarige] veel lessen gemist. Zij heeft vanuit de school geen extra ondersteuning gehad, ook niet toen bleek dat haar prestaties achterbleven. Aan het einde van het schooljaar heeft de school [minderjarige] niet bevorderd. Een aanvraag van de school bij het Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs Amsterdam-Diemen voor een toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs is afgewezen.
[eiseres] heeft te kennen gegeven dat 2 havo geen passend onderwijs is. Toen is door de school aangegeven dat 2 gymnasium misschien toch mogelijk zou zijn, indien een financiële bijdrage geregeld zou kunnen worden voor extra ondersteuning. Dit heeft kennelijk tot niets geleid want [minderjarige] is op de eerste schooldag van het nieuwe jaar op botte wijze naar huis gestuurd. Nadien is geen andere school gevonden.
De grondslag van de vorderingen van [eiseres] is artikel 17b lid 1 van de wet op het voortgezet onderwijs. De school heeft een zorgplicht voor [minderjarige] . Er is geen andere school voor [minderjarige] , dus het [gedaagde] blijft verantwoordelijk. Ook vordert [eiseres] nakoming van de onder 2.1 genoemde overeenkomst. De school is hierin tekortgeschoten. Zo is nooit een BPO’er ingeschakeld.
heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. [minderjarige] zit al vanaf augustus 2021 thuis. Zij probeert weliswaar de lesstof van 2 gymnasium op eigen wijze te volgen, maar de school is hierin belemmerend. Ook de leerplichtambtenaar heeft aangegeven dat deze situatie niet langer acceptabel is.
3.3.
Het [gedaagde] heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen. [minderjarige] kan immers naar 2 havo en inmiddels is er een andere reguliere vo-school gevonden (Spring High) die [minderjarige] in 2 gymnasium wil toelaten. Deze school heeft een aanbod gedaan met een op maat gemaakt plan van Bright Kids. Dit is een passend aanbod dat [eiseres] ten onrechte niet heeft geaccepteerd.
De school is van mening dat het aanbod [minderjarige] in 2 havo te plaatsen, waarbij zij ondersteuning krijgt van deskundigen, passend is. Dit is wat de school in alle redelijkheid kan aanbieden. Hierbij is rekening gehouden met de door [minderjarige] behaalde resultaten in combinatie met haar behoefte. Ook is van belang dat op het [gedaagde] opstromen naar vwo altijd nog mogelijk is.
De door [minderjarige] behaalde resultaten voldoen niet aan de normen voor een bevordering naar 2 gymnasium. Zij heeft te laag gescoord op 9 van de 12 vakken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de school, gezien haar mogelijkheden, voldoende interne hulp heeft geboden.
Verder is van belang dat [minderjarige] in 2020 bij hoge uitzondering een kans is geboden. Ondanks het vmbo-t/havo advies kon zij worden geplaatst op het gymnasium. In de overeenkomst van augustus 2020 is al rekening gehouden met de mogelijkheid van “afstroom” naar een lager niveau. Verder is onjuist dat de school zou hebben gezegd dat [minderjarige] in 2 gymnasium zou kunnen worden geplaats als hiervoor een financiële bijdrage zou worden geregeld.
Ook ziet de school geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van augustus 2020. Die overeenkomst houdt geen resultaatsverbintenis in; de school heeft [minderjarige] een
kansgeboden en zij heeft zich hiervoor op tal van manieren ingespannen. Tot slot ontbreekt de noodzakelijke vertrouwensbasis tussen het [gedaagde] en [eiseres] , die nodig zou zijn bij toewijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [eiseres] heeft zij een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen omdat [minderjarige] al vanaf augustus 2021 thuis zit. [minderjarige] is echter de mogelijkheid geboden om onderwijs te volgen in 2 havo van het [gedaagde] en daarnaast is er een andere school (Spring High) die [minderjarige] heeft aangeboden onderwijs te volgen in 2 gymnasium. Weliswaar acht [eiseres] 2 havo niet passend en is zij van mening dat Spring High te weinig structuur biedt, maar [minderjarige] hoeft dus niet thuis te zitten. Een en ander beperkt het spoedeisend belang van [eiseres] aanzienlijk. Desalniettemin zal worden overgegaan tot een beoordeling van de vorderingen.
4.2.
De burgerlijke rechter kan alleen ingrijpen als een school een beslissing heeft genomen waartoe zij in redelijkheid niet had kunnen komen. Er moet immers worden uitgegaan van de deskundigheid van de school en haar docenten. Het is niet aan de rechter om te toetsen of een leerling al dan niet bevorderd moet worden. Alleen indien ten aanzien van het al dan niet bevorderen van een leerling sprake is van een apert onjuiste beslissing van de school, is er aanleiding voor rechterlijk ingrijpen.
4.3.
Volgens [eiseres] is de school de overeenkomst uit augustus 2020 niet nagekomen. De school heeft echter terecht aangevoerd dat die overeenkomst niet als een resultaatsverbintenis kan worden aangemerkt. Op basis van die overeenkomst is [minderjarige] bij hoge uitzondering een kans geboden om gymnasiumonderwijs te volgen, dit ondanks haar lagere basisschooladvies. De kans van slagen van [minderjarige] in 1 gymnasium was afhankelijk van tal van factoren, die niet allemaal voor risico van de school kwamen. Volgens [eiseres] is de school de afspraak dat een BPO’er zou worden ingezet niet nagekomen. Een BPO’er had [minderjarige] beter kunnen ondersteunen en huiswerkbegeleiding kunnen geven, aldus [eiseres] . De school heeft aangevoerd dat een BPO’er alleen wordt ingezet indien die van toegevoegde waarde is en niet alleen omdat dat in een overeenkomst staat. Dit is niet hoe je naar het belang van een kind kijkt, aldus de school. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat de begeleiding van [minderjarige] (door een BPO’er) in haar eerste jaar mogelijk niet is geweest wat [eiseres] hiervan verwachtte. In een kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, kan echter niet worden vastgesteld dat de school hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Feit is dat (niet is weersproken dat) [minderjarige] niet voldoet aan de normering om te worden bevorderd naar 2 gymnasium en dat een en ander unaniem zo is vastgesteld door alle docenten van [minderjarige] . Dat [minderjarige] met meer begeleiding wel was bevorderd kan niet worden vastgesteld. Voorshands kan het [gedaagde] dan ook niet worden verweten tekort te zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.4.
Evenmin kan in dit kort geding tot het oordeel worden gekomen dat de school heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht die zij jegens [minderjarige] heeft. [gedaagde] heeft [minderjarige] bij hoge uitzondering een kans geboden door haar, ondanks haar vmbo-t/havo advies, toe te laten in 1 gymnasium, waarbij vanaf de aanvang vaststond dat het ook zou kunnen mislukken. Toen dat laatste het geval bleek, heeft de school [minderjarige] niet domweg van school gestuurd en haar handen van haar afgetrokken, maar heeft zij [minderjarige] alternatieven geboden (2 havo, met speciale begeleiding, of 2 vwo op Spring High). Dat [eiseres] 2 havo niet passend acht en van mening is dat Spring High te weinig structuur biedt, maakt niet dat kan worden gezegd dat het [gedaagde] in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld.
4.5.
Al met al is er geen reden voor ingrijpen door de voorzieningenrechter, zoals onder 4.2 bedoeld. Dit betekent dat alle vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris rechtshelper
508,00
Totaal € 1.175,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.175,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MV