ECLI:NL:RBAMS:2021:7456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AMS 21/1451
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2021, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die als cateringmedewerker werkte, had zich op 5 december 2017 ziekgemeld en ontving gedurende 104 weken een Ziektewetuitkering. Na deze periode werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen op basis van een beoordeling die concludeerde dat zij 0% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 behandeld, waarbij zowel eiseres als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was, en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres had aangevoerd dat zij niet fysiek was gezien door de verzekeringsarts, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat een spreekuurcontact in haar geval geen toegevoegde waarde had.

Daarnaast werd er ook gekeken naar de vaststelling van de beperkingen en de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Eiseres stelde dat haar beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door de verweerder wordt bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S. van Andel)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Huisman)

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres was werkzaam als cateringmedewerker en heeft zich op
5 december 2017 ziekgemeld. Eiseres heeft voor de maximale duur van 104 weken (de zogenoemde wachttijd) een Ziektewetuitkering gekregen. Na einde wachttijd heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit), omdat eiseres 0% procent arbeidsongeschikt is bevonden. Het bezwaar van eiseres tegen dat besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit). Eiseres is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. De rechtbank maakt deze beoordeling op basis van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Zorgvuldigheid verzekeringsgeneeskundig onderzoek
3.1
Allereerst is in geschil of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Eiseres stelt dat dit onderzoek onzorgvuldig is, omdat zij niet (fysiek) op het spreekuur is gezien door de verzekeringsarts. Er is ten onrechte alleen op basis van het dossier geconcludeerd dat de primaire medische beoordeling juist is.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn recente uitspraken geoordeeld dat de zorgvuldigheid van dit medisch onderzoek vereist dat de verzekerde in ieder geval één keer door de verzekeringsarts moet worden gezien op het spreekuur. Daarvan kan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1] Vaststaat dat eiseres in de WIA-procedure niet is gezien op een fysiek spreekuur. In de primaire fase is er alleen telefonisch spreekuurcontact geweest vanwege de corona-maatregelen en in bezwaar is er geen spreekuurcontact geweest omdat de verzekeringsarts dit niet nodig vond. Ook staat vast dat eiseres kort na de datum in geding, in de Ziektewet-procedure, wel is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep die ook het medisch onderzoek in de WIA-procedure heeft verricht.
3.3
In het licht van het voorgaande beoordeelt de rechtbank dus of door de verzekeringsarts voldoende is gemotiveerd dat een spreekuurcontact in het geval van eiseres geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat eiseres tijdens het spreekuur in de procedure over de Ziektewetuitkering al is gezien door dezelfde verzekeringsarts en dat uit de beschikbare medische informatie niet is gebleken dat er sprake is van een (wezenlijke) wijziging van de medische toestand van eiseres tussen het Ziektewet- en het WIA-beoordelingsmoment. [2] Volgens de verzekeringsarts heeft een herhaling van spreekuren daarom geen toegevoegde waarde. In het verzekeringsgeneeskundig rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze omstandigheden al uitvoerig opgenomen. [3] De rechtbank oordeelt dat daarmee voldoende is gemotiveerd dat een spreekuurcontact in het geval van eiseres geen toegevoegde waarde heeft. Verweerder voldoet dan ook aan het zorgvuldigheidsvereiste zoals de Raad dat in zijn hiervoor genoemde uitspraken heeft neergelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Beperkingen en de functionele mogelijkhedenlijst (FML)
4.1
Daarnaast is in geschil of verweerder de beperkingen en de FML juist heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. Haar medische situatie is rondom einde wachttijd namelijk gewijzigd, want zij kreeg toen een wekelijkse behandeling en ambulante begeleiding. Hier heeft de verzekeringsarts ten onrechte geen rekening mee gehouden. Ook kan eiseres de conclusie dat zij bij de Ziektewet-beoordeling per oktober 2019 meer dan 35% en kort daarna bij de WIA-beoordeling per december 2019 vervolgens 0% arbeidsongeschikt is, niet volgen.
4.2
De rechtbank oordeelt dat de beperkingen en de FML juist zijn vastgesteld. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, zij mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch volgen uit de bevindingen. Als de rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet juist zijn. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of het verzekeringsgeneeskundig rapport voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden.
4.3
Zoals onder 3.2 en 3.3 al is geoordeeld, is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest. Uit het verzekeringsgeneeskundig rapport blijkt vervolgens dat eiseres licht verstandelijk beperkt is, chronische pijn heeft aan haar rechterschouder en psychische klachten heeft. [4] Ook blijkt uit de opgevraagde informatie van de behandelaars niet dat eiseres op datum in geding andere klachten of beperkingen had dan waar de verzekeringsarts van uit is gegaan. De klachten die eiseres heeft en de beperkingen die daaruit voortvloeien zijn vervolgens duidelijk in de FML vermeld. Dat betekent dat het rapport voldoet aan de onder 4.2 genoemde voorwaarden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat of dat het rapport op andere wijze onjuist is. Uit het arbeidskundig rapport in de Ziektewet-procedure blijkt dat de nieuw te selecteren functies niet op tijd konden worden aangezegd, waardoor niet kon worden vastgesteld of eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt was. [5] De rechtbank is van oordeel dat dit niet betekent dat eiseres per oktober 2019 voor 35% arbeidsongeschikt was. Van enige onjuistheid op die grond is dan ook geen sprake. Verweerder is dus terecht uitgegaan van het verzekeringsgeneeskundig rapport. De beroepsgrond faalt.
Arbeidskundig rapport
5.1
Tot slot is in geschil of het arbeidskundig rapport en daarmee de geselecteerde functies juist zijn. Eiseres stelt dat het arbeidskundig rapport onjuist is, omdat er in februari 2020 slechts één functie voor haar is gevonden bij de Ziektewet-beoordeling en er nu meer functies zijn geselecteerd. Daarnaast is er ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek verricht in bezwaar.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het arbeidskundig rapport juist is. De arbeidsdeskundige mocht bij het selecteren van de functies uitgaan van de FML. De arbeidsdeskundige gebruikt daarvoor het zogenaamde CBBS-systeem. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder uitgaan van de juistheid van dat systeem. [6] Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige per functie gemotiveerd waarom deze geschikt is en bij de beperkingen van eiseres past. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het arbeidskundig rapport. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat een arbeidskundige beoordeling in bezwaar niet nodig is, omdat de beperkingen of de FML in bezwaar niet zijn gewijzigd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

WIA
Artikel 4, eerste lid van de WIA bepaalt dat degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 5 van de WIA bepaalt dat degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
Artikel 6, eerste lid van de WIA bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 6, derde lid van de WIA bepaalt dat onder arbeid (zoals genoemd in artikel 4 en 5 van de wet) alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is wordt verstaan.
Artikel 23, eerste lid van de WIA bepaalt dat de wachttijd van 104 weken geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb)
Artikel 2, eerste lid van het Sb bepaalt dat de arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
Artikel 3, eerste lid van het Sb bepaalt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ertoe strekt om vast te stellen of betrokkene als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is om te werken.
Artikel 3, derde lid van het Sb bepaalt dat de verzekeringsarts vaststelt welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt en in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid.
Artikel 4, eerste lid van het Sb bepaalt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldaan aan de volgende vereisten:
  • a) de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden schriftelijk vastgelegd;
  • b) een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;
  • c) de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij van innerlijke tegenspraak.
Artikel 5, eerste lid van het Sb bepaalt dat het arbeidskundig onderzoek strekt tot vaststelling van de arbeids(on)geschiktheid van iemand.

Voetnoten

1.Zie CRvB 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en CRvB 22 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1836), gepubliceerd op
2.Commentaar verzekeringsarts 18 maart 2020 (bijlage bij verweerschrift).
3.Verzekeringsgeneeskundig rapport 7 januari 2021.
4.Verzekeringsgeneeskundig rapport 7 januari 2021.
5.Arbeidskundig rapport 2 maart 2020
6.CRvB 2 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1591), gepubliceerd op