In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot homologatie van een akkoord onder de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De verzoekster, een besloten vennootschap, had eerder een startverklaring en verzoekschrift ingediend om een afkoelingsperiode te gelasten en om een uitspraak te doen over de klassenindeling van haar schuldeisers. De rechtbank had in eerdere beschikkingen al verschillende verzoeken toegewezen en de procedure voortgezet. De verzoekster heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met het Bedrijfstakpensioenfonds, waarbij het pensioenfonds zijn bezwaren tegen homologatie introk. De rechtbank heeft de homologatie van het akkoord toegewezen, omdat er geen gronden waren om het verzoek af te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de verzoekster en haar schuldeisers, waaronder het pensioenfonds, gewaarborgd zijn en dat de homologatie noodzakelijk was voor de voortzetting van de bedrijfsvoering van de verzoekster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van het pensioenfonds deels preferent is en dat de rechten van andere schuldeisers niet worden aangetast door de homologatie. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het akkoord goedgekeurd.