Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
Procesverloop
Overwegingen
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T.B.M. Kersten, was eerder aangesteld in een functie bij de directie Toezicht en Handhavingsorganisatie Openbare Ruimte (THOR). Na een reorganisatie werd hij met ingang van 1 november 2019 geplaatst in een generieke functie, waartegen hij bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 april 2021. De eiser betoogde dat de afwijzing van zijn plaatsing in een hogere functie niet op zorgvuldige gronden was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat het college de juiste procedure had gevolgd en dat de afwijzing van de hogere functies van senior medewerker handhaving of aanvoerder op redelijke gronden was gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat het college een grote beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van geschiktheid voor functies en dat de rechterlijke toetsing terughoudend is.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereiste competenties voor de hogere functies. De rechtbank vond dat de procedure zorgvuldig was verlopen en dat er geen sprake was van willekeur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de eiser in het ongelijk, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, en mr. M. Oosterhuis, griffier.