ECLI:NL:RBAMS:2021:7625

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
C/13/710158 / KG ZA 21-950
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ING na strafrechtelijke veroordeling van eisers voor illegale handel in beschermde diersoorten

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen en twee natuurlijke personen, de voortzetting van hun bankrelatie met ING Bank N.V. na een eerdere beëindiging door de bank. De achtergrond van de zaak ligt in een strafrechtelijke veroordeling van eisers voor de handel in beschermde diersoorten, waarbij eisers een geldboete en gevangenisstraf opgelegd kregen. ING had de bankrelaties opgezegd op basis van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV), omdat zij onacceptabele risico's had geïdentificeerd met betrekking tot witwassen van gelden die verkregen waren uit illegale activiteiten. De eisers stelden dat de opzegging onterecht was en dat zij in gesprek wilden gaan met de bank om toekomstige risico's te mitigeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING op grond van de ABV bevoegd was om de bankrelaties te beëindigen, gezien de ernstige feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen. De rechter concludeerde dat de belangen van ING om reputatieschade en risico's van witwassen te vermijden, zwaarder wogen dan de belangen van eisers bij het behoud van hun bankrekeningen. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/710158 / KG ZA 21-950 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 23 december 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 1 december 2021,
advocaat mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk ook [eiser sub 1] c.s. worden genoemd en gedaagde ING. Eisers 3 en 4 zullen afzonderlijk als [eiser sub 3] en [eiser sub 4] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 9 december 2021 waren aanwezig:
- aan de kant van [eiser sub 1] c.s.: [eiser sub 3] en [eiser sub 4] , met mr. Roelofs,
- aan de kant van ING: mr. [naam 1] (bedrijfsjurist) en [naam 2] (CDD analist), met mr. J.L. Pijnse van der Aa.
1.2.
Eisers hebben de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende ‘akte weergave feiten’. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] B.V. (de BV) exploiteert een groothandel in – volgens de registratie bij de Kamer van Koophandel – juweliersartikelen, uurwerken, edelstenen, woningdecoraties, sieraden, aziatica en new-age artikelen. Zij doet dit vanuit een showroom en via haar website. Enig bestuurder van [eiser sub 1] B.V. is [naam holding] B.V. (de Holding), die op haar beurt wordt bestuurd door [eiser sub 3] en [eiser sub 4] . De groothandel wordt feitelijk gedreven door [eiser sub 3] . [eiser sub 3] is getrouwd met [eiser sub 4] .
2.2.
[eiser sub 1] c.s. hebben diverse zakelijke en particuliere bankrekeningen bij ING. Daarop zijn onder meer de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van toepassing.
2.3.
In de zomer en het najaar van 2016 hebben de Douane en de Belastingdienst onderzoek gedaan in de showroom en achterliggende (opslag)hallen van [eiser sub 1] , waarbij zowel de boekhouding, diverse artikelen, als geld is meegenomen (waarop beslag is gelegd, net als op alle registergoederen).
2.4.
Bij vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2020 zijn de BV en de Holding ieder veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,00 en [eiser sub 3] tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De strafrechter vond weliswaar een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, passend, maar heeft deze verkort in verband met overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. Daarnaast zijn beide vennootschappen veroordeeld tot een jaar voorwaardelijke stillegging. Dit alles wegens het meerdere jaren (2013-2017) handelen in een groot aantal beschermde uitheemse dieren- en plantensoorten, het verstrekken van onjuiste gegevens aan de douane en het handelen in namaakproducten.
2.5.
Bij de bepaling van de straf is in het vonnis het volgende overwogen:
“[bedrijf 1] (= de BV – vzr) en [bedrijf 2] (=de Holding – vzr) hebben gedurende een periode van meerdere jaren een grote hoeveelheid producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten binnen het grondgebied van de Gemeenschap gebracht, verhandeld en in bezit gehad, terwijl [verdachte] (= [eiser sub 3] – vzr) feitelijk leiding gaf aan deze gedragingen. Deze producten van beschermde dier- en plantensoorten, maar met name van diersoorten, waren bestemd voor de groothandel van verdachten. Daar namen vooral interieurzaken de producten af, zo heeft [verdachte] verklaard. Verdachten hebben hiermee schade toegebracht aan de natuur. Zoals de officier van justitie in haar requisitoir ook aangaf, betekent de 1600 kilogram koraal die bij verdachten is aangetroffen, dat er op de zeebodem omgerekend 154 m2 koraal is weggenomen. Zaagvissen behoren tot de meest ernstig bedreigde vissoort ter wereld, verdachten hebben 114 rostrums van zaagvissen geïmporteerd. [verdachte] heeft zelf verklaard honderden krokodillen(delen) uit Madagaskar te hebben geïmporteerd en verhandeld. Er blijken door de jaren heen minimaal tientallen walviswervels, schedels van Babyrousa‘s, apenkoppen, cobra- en pythonproducten en varanenhuiden door verdachten te zijn ingevoerd en verhandeld. Dit betreffen allemaal beschermde dierensoorten.
Ondanks deze hoeveelheden en de lange duur van de handel, heeft [verdachte] steeds verklaard dat hij ‘naïef” is geweest bij de invoer van producten, maar geen kwade opzet heeft gehad. Dat is niet wat de rechtbank concludeert na bestudering van het dossier. Verdachten hebben jarenlang producten gekocht van meerdere (buitenlandse) leveranciers. Er zijn e-mailberichten, afkomstig van [verdachte] en gericht aan deze leveranciers, aangetroffen, waarin [verdachte] vraagt producten van bepaalde diersoorten te verstoppen in (het midden van) de containers. De leveranciers voldoen aan die verzoeken, zo blijkt uit e-mailberichten die zij weer aan [verdachte] sturen. Op documenten die de Douane in haar bezit krijgt, zijn de illegale producten niet terug te vinden. Op de websites van verdachten wordt ook geadverteerd met het feit dat sprake is van producten van beschermde diersoorten, die niet mogen worden verhandeld. Bij de krokodillen(delen) die verdachten verkopen, worden onjuiste CITES-gegevens verschaft aan de kopers. De stelling van [verdachte] dat het hem een beetje boven het hoofd is gegroeid maar dat hij zich nooit zo bewust is geweest van de overtredingen die hij beging, acht de rechtbank gelet op die omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten onvoldoende oog hebben gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde soorten en voor de ratio achter die maatregelen. Daarmee hebben zij bijgedragen aan een omvangrijke illegale handel in producten van bedreigde dier- en plantensoorten.
Verdachten hebben zich ook schuldig gemaakt aan de verkoop en/of het in voorraad hebben van namaakproducten. Het betreft een illegale economische activiteit waar de rechthebbenden op de merken schade aan ondervinden en daarnaast de legaal verkopende bedrijven omzetschade toebrengt. Het verkopen van vervalste goederen is derhalve maatschappelijk ongewenst.
Voorts hebben verdachten in een tijdsbestek van bijna 3 jaar meerdere valse facturen voorhanden gehad. Op deze facturen was - veelal op initiatief van verdachten - een lager aankoopbedrag vermeld dan op de werkelijke facturen. Hierdoor zijn opzettelijk onjuiste douaneaangiften gedaan. Er is daardoor een te laag bedrag aan invoerrechten betaald. Verdachten hebben er door hun handelen aan bijgedragen dat de Nederlandse staat en daarmee de maatschappij is benadeeld. Bij belastingheffing zijn immers gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken, nu daarmee wordt beoogd de Staat geldmiddelen te verschaffen die nodig zijn voor de vervulling van zijn taak.
Resumerend: Verdachten hebben gedurende een lange periode bewust de handelsbelangen van de onderneming gesteld boven het belang van bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten, een juiste belastingheffing of de (handels)belangen van merkhouders. Daarbij hebben zij steeds welbewust richting de autoriteiten zaken verhuld, door goederen te laten verstoppen, niet onder hun naam te laten vermelden op facturen en onjuiste – te lage – facturen te laten opmaken en verstrekken aan de Douane. Bij de gestelde naïviteit had openheid gepast, niet het verhullen van het eigen handelen.”
2.6.
De beide vennootschappen hebben berust in het strafvonnis. [eiser sub 3] heeft hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de zitting in dit kort geding was niet bekend wanneer de mondelinge behandeling van het hoger beroep zal plaatsvinden.
2.7.
Over het strafrechtelijk onderzoek en het vonnis zijn in 2017, 2019 en 2020 publicaties verschenen in het Brabants Nieuwsblad/DeStem.
2.8.
Bij brief van 5 januari 2021 aan de BV heeft ING in het kader van periodiek klantonderzoek vijf vragen gesteld. Vraag 2 luidt:
“In 2019 bent u benaderd door ING inzake de negatieve berichtgeving omtrent de verdenkingen van illegale handel en beslagnames. Volgens nieuwe berichtgeving (…) is duidelijk geworden dat er een uitspraak is geweest omtrent deze verdenkingen. (…) Graag vernemen wij of u (…) daadwerkelijk bent veroordeeld? (…)”.
2.9.
Als antwoord op vraag 2 heeft [eiser sub 3] op 11 januari 2021 per e-mail aan ING een brief van 8 januari 2021 gestuurd van de (straf)advocaat van [eiser sub 1] c.s., waarin deze mededeelt waartoe de vennootschappen en [eiser sub 3] in het strafvonnis van 10 november 2020 zijn veroordeeld.
2.10.
Bij brieven van 27 en 28 mei 2021 heeft ING de bancaire relaties met de vennootschappen opgezegd op grond van artikel 35 ABV, met een opzegtermijn van 3 maanden, en heeft zij registratie aangekondigd in het interne verwijzingsregister (IVR) voor de duur van maximaal acht jaar.
Over de redenen staat in de brief aan de BV:
“Tijdens het periodieke clientonderzoek zijn er onacceptabele risico’s zijn geïdentificeerd, te weten het risico van het witwassen van gelden die zijn verkregen uit de verboden handel in beschermde diersoorten en namaak artikelen. Op de zakelijke betaalrekening van [eiser sub 1] BV zijn transacties waargenomen die in het licht van de eerdere veroordeling en begane delicten een onacceptabel risico met zich meebrengen voor ING. Zo zijn er in de periode 2013 tot en met 2017 een groot aantal cashstortingen waargenomen waarvan wij onvoldoende kunnen uitsluiten dat deze zijn verkregen via de verkoop van hierboven genoemde verboden artikelen. Daarnaast hebben er (eveneens recent) internationale transacties plaatsgevonden met tegenpartijen welke niet goed vindbaar zijn in openbare bronnen en waarvan wij onvoldoende kunnen uitsluiten dat eerder begane delicten niet nogmaals begaan zullen worden in de toekomst met deze partijen. Ter ondersteuning van voorgaande hebben wij eveneens onderzoek gedaan naar een aantal van deze tegenpartijen. Hieruit is gebleken dat de tegenpartij ‘ [naam 3] ’ eveneens in Indonesië strafrechtelijk is veroordeeld voor het handelen/smokkelen van beschermde diersoorten. Het feit dat de transacties naar tegenpartij ‘ [naam 3] ’ nog steeds plaatsvinden in combinatie met de veroordeling van zowel [eiser sub 1] BV, [eiser sub 2] BV, [eiser sub 3] en [naam 3] , heeft ertoe geleid dat ING de waargenomen risico’s onvoldoende kan mitigeren al dan niet kan uitsluiten in de toekomst.”;
en in de brief aan de Holding:
“Tijdens het periodieke cliëntonderzoek zijn er onacceptabele risico’s zijn geïdentificeerd, te weten het risico van het witwassen van gelden die zijn verkregen uit de verboden handel in beschermde diersoorten en namaak artikelen. Op de zakelijke betaalrekening van [eiser sub 1] BV zijn transacties waargenomen die in het licht van de eerdere veroordeling en begane delicten een onacceptabel risico met zich meebrengen voor ING. Omdat de verkregen gelden van de werkmaatschappij ‘ [eiser sub 1] BV’ doorvloeien naar de bovenliggende entiteit [eiser sub 2] BV’, heeft dit ertoe geleid dat ING de waargenomen risico’s onvoldoende kan mitigeren al dan niet kan uitsluiten in de toekomst.”.
2.11.
Mr. Roelofs heeft namens de BV en de Holding bij brief van 21 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de opzeggingen
.Dat bezwaar is door ING bij brief van
15 juli 2021 afgewezen, waarbij wel de opzeggingstermijn is verlengd tot 31 oktober 2021. Daarop hebben de BV en de Holding bij brief van 28 juli 2021 een klacht ingediend bij de directie van ING. Daarin hebben zij ook aangeboden om in overleg te treden met ING om toekomstige 'risico's' te bespreken en waar mogelijk weg te nemen (door bijvoorbeeld een bestaande, maar volgens de bank risicovolle, handelsrelatie te beëindigen) of te beperken (door volledige inzage te geven in klanten en betalingen).
2.12.
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft ING de bancaire relatie met [eiser sub 3] – onder verwijzing naar eerdere correspondentie - opgezegd op grond van artikel 35 ABV, met ingang van 31 oktober 2021, en gemeld dat zijn persoonsgegevens in het IVR worden opgenomen voor maximaal acht jaar. Daartegen heeft [eiser sub 3] op
2 september 2021 een klacht ingediend bij de directie van ING.
2.13.
Bij brief van 1 november 2021 heeft ING zowel de klachten van de vennootschappen als van [eiser sub 3] na heroverweging afgewezen en gemeld dat alle zakelijke en privé-bankrekeningen van de vennootschappen en [eiser sub 3] per
2 januari 2022 opgeheven zullen worden (met dien verstande dat de rekeningen zullen worden geblokkeerd zolang de daarop in 2020 gelegde derdenbeslagen niet zijn opgeheven).
2.14.
ING is ook een cliëntenonderzoek gestart naar [eiser sub 4] . Ter zitting is gebleken dat ING bij brief van 7 december 2021 de bancaire relatie met [eiser sub 4] heeft opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert:
1. om ING te veroordelen om de bancaire relatie(s) van [eiser sub 1] c.s. (per 2 januari 2022) voort te zetten en - voor zover nodig - te herstellen, al dan niet op een in goede justitie te bepalen wijze, dan wel
2. om de opzegging van de bancaire relatie(s) van [eiser sub 1] c.s. alsmede de plaatsing van [eiser sub 1] c.s. (waaronder de heer [eiser sub 3] ) in het Interne Verwijzingsregister (IVR) van ING te schorsen totdat daarover in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, althans te schorsen tot een in goede justitie te bepalen periode of moment, dan wel
3. om ING te verbieden per 2 januari 2022 over te gaan tot het opheffen van de zakelijke en privé-bankrekeningen van [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 3] (en/of mevrouw [eiser sub 4] ) bij ING, en/of te verbieden om het betaalverkeer over die bankrekeningen van [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 3] (en/of mevrouw [eiser sub 4] ) bij ING per 2 januari 2022 te beëindigen, althans de tenuitvoerlegging daarvan te staken en gestaakt te houden totdat daarover in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, al dan niet zoals in goede justitie te bepalen, zulks
4. zowel wat het hiervoor onder 1., 2. dan wel 3. gevorderde betreft, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,- per overtreding, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat ING hieraan geen gehoor of gevolg geeft dan wel daarmee in verzuim is (zulks tot een maximum van
€ 1.000.000,­ per overtreding), alsmede
5. om ING te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. meent dat haar belang van toegang tot het bancaire systeem zwaarder weegt dan de opzeggingsbevoegdheid van de bank en/of het belang van de bank om zich te beschermen tegen het risico op integriteits- of reputatieschade. Zij stelt daartoe – samengevat – het volgende. Door de opzegging wordt zij ten onrechte tweemaal gestraft voor fouten uit het verleden, terwijl zij graag in gesprek gaat met de bank om eventuele toekomstige risico’s weg te nemen. Zonder zakelijke rekening is het onmogelijk om handel te drijven. [eiser sub 1] heeft de afgelopen 40 jaar een goed lopend bedrijf opgebouwd (met een jaaromzet van circa € 4.000.000,-), zij is een grote naam in edelstenen en fossielen, ook musea zijn klant bij [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft duizenden producten, daarvan bleken er 17 niet te mogen. Dat was fout, maar daarvoor is al straf opgelegd. Het einde van de bankrelatie met ING betekent het einde van het bedrijf en dat zou heel erg zijn; 40 jaar hard werken teniet gedaan. Al die 40 jaar heeft [eiser sub 1] c.s. haar financiële zaken ondergebracht bij (rechtsvoorgangers) van ING, zowel zakelijk als privé. [eiser sub 1] c.s. heeft getracht nieuwe rekeningen te openen bij andere Nederlandse banken, maar is daar geweigerd. [eiser sub 1] c.s. heeft een zakelijke en een privé-rekening bij Rabobank, maar die wil vanwege de kwestie met ING niets meer met [eiser sub 1] c.s. te maken hebben (brief van 16 september 2021). [eiser sub 3] heeft nog privérekeningen in Hong Kong en Duitsland, maar daar kan hij zakelijk niets mee.
3.3.
ING voert verweer, dat in de kern op het volgende neerkomt. De bank was op grond van artikel 35 ABV bevoegd tot opzegging, omdat zij het vertrouwen in [eiser sub 1] c.s. is verloren door de strafrechtelijke veroordeling, [eiser sub 1] c.s. daarover niet open is geweest en het feit dat er nog steeds risico op witwassen en reputatieschade voor de bank bestaat. Op grond van artikel 5 lid 3 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) was zij ook verplicht tot beëindiging van de bankrelaties. Bovendien blijkt [eiser sub 1] c.s. nog wel – anders dan zij stelde – rekeningen bij andere Nederlandse banken te hebben, te weten Rabobank en ( [eiser sub 4] :) SNS Bank. De feiten en de opzegging rechtvaardigen op grond van de geldende regelgeving de plaatsing in het IVR.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel de vorderingen als gelijkwaardige alternatieven zijn geformuleerd (“dan wel”) neemt de voorzieningenrechter - gezien de inhoud ervan - aan dat vordering 1 bedoeld is als de primaire vordering, vordering 2 als de subsidiaire en vordering 3 als de meer subsidiaire.
4.2.
Een vordering tot voortzetting (of schorsing van de opzegging) van de bankrelatie – in feite een vordering tot nakoming van de bancaire overeenkomst – kan in kort geding worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen, bijvoorbeeld omdat gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt in dit geval uit de aard van de vordering. Als de opzegging doorgaat kunnen eisers per 2 januari 2022 zowel zakelijk als privé niet meer over hun bankrekeningen bij ING beschikken. Het is wel vreemd dat pas onlangs is gebleken dat [eiser sub 1] c.s. nog bij andere banken rekeningen hebben. Het feit op zich echter dat eisers elders in Nederland en het buitenland nog rekeningen hebben, betekent niet dat zij geen (spoedeisend) belang hebben bij de vorderingen, aangezien zij evident belang hebben bij rekeningen in Nederland en er een risico is dat de andere banken de rekeningen ook opzeggen als de opzegging door ING bekend wordt.
4.4.
Op grond van artikel 35 ABV heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan ING bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek; zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929). Het ligt op de weg van eisers om dergelijke omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
4.5.
Anderzijds komt gewicht toe aan de zorgplicht van [eiser sub 1] c.s. om ingevolge artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat ING aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van de bankdiensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ING of haar reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
4.6.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.7.
Voor zover de vorderingen zijn gericht tegen de opzegging van de bankrelatie met [eiser sub 4] zullen deze worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing. De ter zitting genoemde opzeggingsbrief van 7 december 2021 en de daaraan voorafgaande correspondentie (ter zitting noemde [eiser sub 1] c.s. een brief van ING van oktober 2021) zijn niet overgelegd.
4.8.
Bovendien beschikt [eiser sub 4] nog over een rekening bij een andere Nederlandse bank. Voor consumenten geldt daarnaast de vangnetbepaling van artikel 4:71f (Wft) inzake de basisbetaalrekening.
4.9.
Met betrekking tot de zakelijke rekeningen van de BV en de Holding en de privérekening van [eiser sub 3] geldt het volgende. Er ligt een onherroepelijk vonnis van de strafrechter, waarin de BV en de Holding ieder wegens ernstige feiten (meerdere jaren (2013-2017) een grote hoeveelheid producten van beschermde uitheemse dier- en plantensoorten binnen het grondgebied van de Gemeenschap brengen, verhandelen en in bezit hebben) zijn veroordeeld. Het vonnis met betrekking tot [eiser sub 3] is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar hij is wel in eerste aanleg veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf (12 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk) wegens het leiding geven aan niet alleen bovenstaande ernstige feiten, maar ook aan het handelen in namaakproducten en aan het doen van onjuiste aangifte (met het oog op te lage invoerrechten).
4.10.
In die situatie is het begrijpelijk dat het vertrouwen van ING geschonden is. Het is dan aan de veroordeelden om dat vertrouwen terug te winnen. Zij hebben echter, integendeel, niets over het strafrechtelijk onderzoek gezegd toen ING in 2019 vragen stelde naar aanleiding van de berichtgeving in de pers omtrent de verdenkingen van illegale handel en inbeslagnames. Tegenover de pers heeft [eiser sub 3] ontkend dat er sprake was van illegale activiteiten. Hij lijkt in het algemeen de ernst van een en ander te bagatelliseren. Zo schreef de advocaat namens [eiser sub 1] c.s. in de brief van 8 januari 2021 (zie2.9):
“De gedragingen houden geen verband met de bancaire dienstverlening, noch is sprake van recente overtredingen. Het gaat om feiten uit het verleden die geen integriteitsrisico vormen voor uw bank en dienstverlening.”
4.11.
Bovendien heeft ING voldoende aannemelijk gemaakt, onder meer in haar brief van 1 november 2021 en in haar ‘akte weergave feiten’, dat er op de rekening van de BV van 2013-2017 grote contante stortingen plaatsvonden waarvan ING de herkomst niet heeft kunnen vaststellen, waardoor zij onvoldoende kan uitsluiten dat de gelden afkomstig zijn van de verkoop van beschermde diersoorten of namaakartikelen. Daarnaast heeft ING geconstateerd dat vanaf 2020 tot heden (november 2021) internationale transacties plaatsvonden met dezelfde partijen als in 2013-2017, dat die partijen niet goed vindbaar zijn in openbare bronnen en dat de partij die wel vindbaar is (de heer [naam 3] ) in Indonesië strafrechtelijk is veroordeeld voor handel/smokkel van beschermde diersoorten. [eiser sub 1] c.s. heeft gedeeltelijk een verklaring gegeven voor de contante stortingen, maar voor het overige deze – uitvoerig gemotiveerde – beweringen van ING niet weerlegd.
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de betalingen voor de illegale handelswaar over de ING-rekeningen liepen.
4.12.
Al met al hebben de vennootschappen en [eiser sub 3] langdurig gehandeld in strijd met hun zorgplicht jegens ING (artikel 2 lid 2 ABV). Anderzijds heeft ING aan haar zorgplicht voldaan, onder meer door een voldoende ruime opzeggingstermijn in acht te nemen. ING was daarom op grond van artikel 35 ABV bevoegd tot opzegging van de bankrelaties. [eiser sub 1] c.s. heeft niet voldoende omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt om te concluderen dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat daaraan nadere eisen moeten worden gesteld. Aldus kan in het midden blijven of ING daarnaast op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was tot beëindiging van de bankrelaties.
4.13.
Een belangenafweging maakt de uitkomst niet anders. De belangen van ING om de risico’s van witwassen en van reputatieschade te beperken en in het bijzonder om niet te worden geassocieerd met strafbare feiten, prevaleren, gelet op het bovenstaande, boven de belangen van [eiser sub 1] c.s. bij het behoud van de bankrekeningen bij ING.
4.14.
Nu de opzegging vooralsnog in stand blijft, is er ook geen reden om de registraties in het IVR ongedaan te maken. Deze zijn in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving (de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen en de Algemene Verordening Gegevensbescherming).
4.15.
De conclusie is daarom dat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter ING zal veroordelen tot voortzetting van de rekeningen. Er is dan ook geen aanleiding om de vorderingen tot schorsing van de opzegging en de IVR-registratie of van de opheffing van de rekeningen toe te wijzen hangende de bodemprocedure.
4.16.
De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd en [eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAH