ECLI:NL:RBAMS:2021:7646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis in de zaak Marengo

In deze zaak, die op 24 december 2021 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn verschillende verzoeken tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van meerdere verdachten in de zaak Marengo besproken. De rechtbank heeft in alle gevallen de verzoeken afgewezen, waarbij zij de ernstige bezwaren tegen de verdachten als doorslaggevend heeft beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er nog steeds ernstige bezwaren zijn voor de betrokkenheid van de verdachten bij ernstige strafbare feiten, waaronder liquidaties en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de inhoud van PGP-berichten, getuigenverklaringen en andere bewijsstukken die de verdenkingen ondersteunen. De rechtbank heeft ook het belang van de samenleving en de geschokte rechtsorde meegewogen in haar beslissing. In het geval van verdachte [verdachte 4] werd het verzoek tot opheffing van het contactverbod met zijn broers afgewezen, omdat het herhalingsgevaar zich daartegen verzet. Verdachte [verdachte 5] had verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis, maar ook dit verzoek werd afgewezen, ondanks zijn alibi. De rechtbank oordeelde dat de ernstige bezwaren en het herhalingsgevaar nog steeds aanwezig zijn. Verdachte [verdachte 9] verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, maar ook dit verzoek werd afgewezen op basis van de ernstige bezwaren die nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de strafvordering zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachten, en dat er geen aanleiding was om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen.

Uitspraak

Beslissingen op verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis, gedaan op de regiezitting inzake 26Marengo van 20 december 2021

Inzake verdachte [verdachte 1]

Namens verdachte is verzocht om opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst deze verzoeken af. De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds ernstige bezwaren zijn voor de drie feiten waarvoor verdachte in voorlopige hechtenis zit. Het gaat, kort gezegd, om betrokkenheid bij de liquidatie van [slachtoffer 1] (zaaksdossier Ster), de voorbereiding teweegbrengen van een ontploffing bij de Spyshop (zaaksdossier Rudolf) en de deelname aan een criminele organisatie.
Ten aanzien van zaaksdossier Ster ziet de rechtbank de ernstige bezwaren in de PGP-berichten waaruit voorshands de ernstige verdenking valt af te leiden dat verdachte wapens heeft geleverd die vermoedelijk zijn gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechtbank onderschrijft niet de stelling van de raadsvrouw dat de ernstige bezwaren alleen gebaseerd zijn op PGP-berichten. Er zijn namelijk ook andere omstandigheden die de PGP-berichten lijken te ondersteunen. Zo blijkt dat het adres dat in die PGP-berichten wordt genoemd als adres waar de wapens opgehaald kunnen worden, 150 meter van het adres van verdachte vandaan is.
Ook in zaaksdossier Rudolf is de verdenking niet alleen gebaseerd op PGP-berichten. Verdachte is namelijk samen met medeverdachte [verdachte 2] met de auto gecrasht op een volgens de politie logische rijroute vanaf de A2 naar de Spyshop, en in de auto lag een slijptol. Dit lijkt aan te sluiten bij de inhoud van de PGP-berichten. Dat er toen geen handgranaten en/of een PGP-telefoon zijn gevonden doet daar niet aan af.
Het adres van verdachte en de feitelijke omstandigheden bij de aanhouding weegt de rechtbank ook mee bij de identificatie van de PGP-adressen die aan verdachte worden toegeschreven. De raadsvrouw heeft gewezen op het feit dat een ander gebruik gemaakt heeft van een aan verdachte toegeschreven PGP-adres. De rechtbank acht op basis van de PGP-berichten die zich in het dossier bevinden (zie zaaksdossier Rudolf, pagina 798 en verder) echter voorshands voldoende duidelijk wanneer deze andere gebruiker (‘ [gebruikersnaam] ’) aan het woord is.
Ten aanzien van de ernstige bezwaren met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie wijst de rechtbank naast de verdenking inzake de zaaksdossiers Ster en Rudolf onder andere op de volgende omstandigheden. Verdachte lijkt voor te komen in een weekoverzicht van de administratie die via een PGP-bericht in april 2016 aan een aan medeverdachte [verdachte 3] toegeschreven lijn wordt gestuurd. Verder zou uit PGP-berichten uit mei 2016 afgeleid kunnen worden dat verdachte (nog) wapens heeft verstopt nadat een zekere ‘ [bijnaam] ’ had laten weten dat hij deze niet langer ‘daar’ wil laten liggen. Ten slotte zijn in de keuken van de woning van verdachte bij een doorzoeking acht kogelpatroonverpakkingen gevonden met daarin ruimte voor 50 kogelpatronen. De stelling van de raadsvrouw dat het slechts een aanname is dat het hier om verpakkingen voor kogelpatronen gaat, onderschrijft de rechtbank voorshands niet, gelet op de vaststellingen die de politie daarover heeft gedaan en de omstandigheid dat verdachte desgevraagd hierover niets heeft willen verklaren (zie algemeen dossier, pagina 414 en verder).
De gronden, de geschokte rechtsorde en het herhalingsgevaar, zijn onverkort aanwezig. Het tijdsverloop kan er niet aan afdoen dat ook nu nog sprake is van een geschokte rechtsorde. Ten aanzien van verdachte bestaan namelijk ernstige bezwaren dat hij bereid is geweest wapens te leveren voor een liquidatie en dat hij op pad is gegaan met granaten om een ontploffing teweeg te gaan brengen in de Spyshop waar (mogelijk) mensen aanwezig waren. De rechtbank is op dit moment van oordeel dat aan de samenleving niet valt uit te leggen dat een verdachte van dergelijke feiten op vrije voeten komt. Ook het herhalingsgevaar acht de rechtbank aanwezig. De raadsvrouw heeft geen andere argumenten aangevoerd dan het herhaalde standpunt dat verdachte na zijn aanhouding in oktober 2018 een jaar in vrijheid is geweest tot zijn aanhouding in november 2019.
Het verzoek tot schorsing wordt eveneens afgewezen. Het belang van strafvordering weegt ook nu nog zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte. De omstandigheden dat verdachte al lang vastzit en een eindvonnis nog niet in zicht is, doen daar niet aan af. De rechtbank ziet geen aanleiding om de reclassering te laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor elektronische controle, zoals meer subsidiair is verzocht.

Inzake verdachte [verdachte 4]

De raadsman heeft verzocht het contactverbod van verdachte met zijn broers (medeverdachten [verdachte 5] en [verdachte 6] ), dat als voorwaarde geldt bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, te laten vervallen.
De rechtbank heeft op dergelijke verzoeken waar het alleen contact met medeverdachte [verdachte 5] betrof, al meermalen beslist dat het herhalingsgevaar zich daartegen verzet. Dit geldt nog steeds en geldt eveneens ten aanzien van contact met medeverdachte [verdachte 6] . De omstandigheid dat medeverdachte [verdachte 6] zich inmiddels niet meer in uitleveringsdetentie in Colombia maar in de Extra Beveiligde Inrichting (hierna: EBI) in Vught bevindt, maakt het risico op herhaling niet anders. De rechtbank heeft er begrip voor dat verdachte graag een incidenteel (eenmalig) contact met zijn broer [verdachte 5] had willen hebben, dat nog steeds niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank treedt echter niet in de beoordeling van de directeur van de EBI die beslist over het toestaan van een dergelijk contact en dus ook over de vorm waarin dit plaats kan vinden. Bijzondere omstandigheden die maken dat de rechtbank het contactverbod nu zou moeten opheffen om het eenmalig contact mogelijk te maken, zijn niet gebleken. Dat de benodigde screeningsformulieren ten behoeve van een bezoek in de EBI naar verdachte stelt reeds geruime tijd geleden zijn verzonden, maar kennelijk nog altijd niet zijn ontvangen door de directeur van de EBI, is niet een bijzondere omstandigheid. Niets staat er aan in de weg de benodigde formulieren op de bestemde plaats te doen aankomen.

Inzake verdachte [verdachte 7]

Namens verdachte is verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen de reclassering opdracht te geven om de mogelijkheden van schorsing van verdachte te onderzoeken. Volgens de verdediging zou de reclassering in dat rapport ook kunnen ingaan op eventuele voorwaarden die het inmiddels door de rechtbank aangenomen vluchtgevaar kunnen ondervangen.
De rechtbank heeft in haar beslissing van 13 september 2021 op een schorsingsverzoek onder andere overwogen dat zij geen aanleiding meer ziet verder onderzoek te (laten) doen naar een kader waarbinnen een schorsing verantwoord kan plaatsvinden. Dit was omdat de rechtbank een andere afweging maakte dan de afweging in de beslissing van 2 juli 2021. De rechtbank zag met het aannemen van de grond vluchtgevaar namelijk geen ruimte meer voor een schorsing. Door de verdediging zijn nu geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank aanleiding heeft hierover anders te oordelen dan zij op 13 september 2021 heeft gedaan. De rechtbank acht het daarom niet opportuun om de reclassering te laten onderzoeken op welke voorwaarden verdachte geschorst zou kunnen worden. Het verzoek wordt afgewezen.

Inzake verdachte [verdachte 8]

Namens verdachte is verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, primair wegens de afwezigheid van gronden. Subsidiair wordt verzocht in ieder geval de ernstige bezwaren inzake de zaaksdossiers Roos/Doorn en Plato niet langer meer aan te nemen en evenmin voor het zaaksdossier Zeilboot binnen de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Meer subsidiair is verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen tot aan de einduitspraak, dan wel in het kader van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis een reclasseringsrapport op te laten stellen naar de haalbaarheid van elektronische monitoring.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren nog onverkort aanwezig zijn. Dit geldt niet alleen voor de verdenking van betrokkenheid bij de liquidatie van [slachtoffer 1] (zaaksdossier Ster) maar ook voor de zaaksdossiers Roos/Doorn, Plato en de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. De nieuwe stukken maken dit niet anders.
Ook de gronden geschokte rechtsorde en herhalingsgevaar zijn nog aanwezig. De rechtbank oordeelt dat ook rekening houdend met het tijdsverloop sprake is van een geschokte rechtsorde. De rol die verdachte lijkt te hebben vervuld, is die van spotter en is, mede tegen de achtergrond van wat de kroongetuige over de rol van spotters heeft verklaard, te zien als een wezenlijke en niet louter facilitaire rol. In zoverre verschilt verdachte dan ook van geschorste medeverdachten. Bij verdachte komt daar dan nog bij dat de verdenking ziet op meer moorden en pogingen tot moord dan bij de geschorste medeverdachten het geval is. Ook het herhalingsgevaar acht de rechtbank aanwezig. De rechtbank verwijst naar haar eerdere beslissingen van 2 juli 2021 en 23 september 2021 hierover. In hetgeen de raadsman thans heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding hierover anders te oordelen.
De rechtbank wijst ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. De geschetste persoonlijke belangen van verdachte wegen niet op tegen het belang van strafvordering. De rechtbank ziet geen aanleiding om de reclassering te laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor elektronische controle.

Inzake verdachte [verdachte 5]

Verdachte heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe gesteld dat hij met de liquidatie van [slachtoffer 2] niets te maken heeft en dat hij zijn verantwoordelijkheid in verband met het verzoek om uit te kijken naar [slachtoffer 3] (zaaksdossier Doorn) waar hij over heeft verklaard, niet wil en zal ontlopen. Verder heeft verdachte aangevoerd dat hij al erg lang vast zit in een streng detentieregime en dat dit hem zwaar valt. Hij heeft benadrukt dat hij bereid is zich aan alle noodzakelijke voorwaarden verbonden aan een schorsing te houden.
De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds ernstige bezwaren zijn voor betrokkenheid bij alle feiten waarvoor verdachte in voorlopige hechtenis zit en dus ook voor de betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 2] . Verdachte stelt dat hij een alibi heeft omdat hij ten tijde van de moord op [slachtoffer 2] in de sportschool was, maar die stelling, die nog in onderzoek is, doet onvoldoende af aan de ernstige bezwaren.
Ten aanzien van de grond vluchtgevaar overweegt de rechtbank dat deze indertijd is aangenomen op grond van de ernst van de feiten in combinatie met de onduidelijke omstandigheden rond het incident op 18 december 2017 waar verdachte is beschoten. Inmiddels levert genoemd argument niet langer voldoende concrete onderbouwing op van het vluchtgevaar. Het tijdsverloop sinds het schietincident maakt dat eventuele nog steeds bestaande onduidelijkheden daarover onvoldoende bijdragen aan de onderbouwing van het vluchtgevaar. Daarbij komt dat inmiddels medeverdachte [verdachte 6] na zijn uitlevering gedetineerd is in de EBI in Vught. Voor zover aangenomen zou kunnen worden dat deze medeverdachte over voldoende geld en middelen beschikte om zich lange tijd onvindbaar te houden, en dit geld en deze middelen ook voor verdachte beschikbaar zouden zijn, kan op basis hiervan het gevaar voor vlucht ten aanzien van verdachte niet aangenomen worden. De door het Openbaar Ministerie verder gegeven onderbouwing voor het vluchtgevaar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet. De grond vluchtgevaar komt dus te vervallen.
De rechtbank acht de overige gronden, geschokte rechtsorde en het herhalingsgevaar, nog wel aanwezig. Reeds de grond geschokte rechtsorde verzet zich tegen een schorsing van verdachte. De rechtbank ziet bovendien niet hoe het gevaar voor herhaling verantwoord kan worden ingeperkt met het stellen van voorwaarden. Dit betekent dat het persoonlijk belang van verdachte om in vrijheid te worden gesteld minder zwaar weegt dan het strafvorderlijke belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.

Inzake verdachte [verdachte 9]

Namens verdachte is verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren ten aanzien van de feiten waarvoor hij in voorlopige hechtenis zit, kort gezegd met betrekking tot de zaaksdossiers Plato, Roos/Doorn en de deelname aan een criminele organisatie. Ten aanzien van die laatste verdenking haalt het Openbaar Ministerie volgens de verdediging zonder onderbouwing verdenkingen aan uit de zaaksdossiers Kreta, Ster en Zeilboot/Raspvijl. Ook de gronden vlucht- en herhalingsgevaar zijn niet (langer) aanwezig. Als er toch ernstige bezwaren zouden zijn voor de deelneming aan een criminele organisatie, dan dient de voorlopige hechtenis te worden opgeheven gelet op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Namens verdachte is subsidiair verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren nog onverkort aanwezig zijn. Ten aanzien van de zaaksdossiers Roos/Doorn wijst de rechtbank op de analyse van de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte in combinatie met de vermoedelijke bewegingen van de telefoons toegeschreven aan medeverdachten en de PGP-berichten waaruit opgemaakt zou kunnen worden op welke locaties het beoogde slachtoffer, [slachtoffer 3] , zich bevond. De rechtbank weegt verder mee dat bij verdachte bakens zijn aangetroffen. Ten aanzien van zaaksdossier Plato wijst de rechtbank op de analyse die in dat zaaksdossier is gemaakt over de bewegingen van de telefoons toegeschreven aan verdachte en medeverdachten en de bakens. Ook ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie gericht op het plegen van moorden acht de rechtbank nog steeds ernstige bezwaren aanwezig. De verdenking in de zaaksdossiers Roos/Doorn en Plato speelt daarbij een rol. Daarnaast zijn er ook andere aanwijzingen die verder steun bieden aan de ernstige bezwaren voor dit feit, zoals onder andere het aantreffen van een administratie op verdachtes adres waarin de aan medeverdachten toegeschreven bijnamen voorkomen in combinatie met goederen die met liquidaties in verband zouden kunnen worden gebracht.
De rechtbank acht de gronden geschokte rechtsorde, herhalingsgevaar en vluchtgevaar nog steeds aanwezig. Ten aanzien van het vluchtgevaar heeft het Openbaar Ministerie toegelicht dat verdachte in september 2018 uit de penitentiaire inrichting in Nieuwegein over een hek is geklommen. Verdachte is volgens deze toelichting tijdens het luchten over het eerste hek geklommen, heeft circa een uur verbleven tussen het eerste en tweede hek, is van jas gewisseld en weer terug geklommen, waarna bij een controleronde bij het tweede hek een (provisorische) stok van vier meter werd aangetroffen. De rechtbank onderschrijft dat uit deze omstandigheden voldoende concreet gevaar voor vlucht kan worden afgeleid. Nu sprake is van ernstige bezwaren voor alle feiten, doet zich de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv, niet voor.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens afgewezen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de wens om voor zijn moeder te zorgen na een operatie die uitgevoerd moet gaan worden, wegen de strafvorderlijke belangen zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte bij invrijheidsstelling.
Inzake verdachte [verdachte 10]
Namens verdachte is verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden. Subsidiair is een schorsingsverzoek gedaan.
Verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis voor de deelname aan een criminele organisatie, medeplichtigheid aan de voorbereidingshandelingen voor moord op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] (zaaksdossier Ster), medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 2] , medeplichtigheid aan de voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] (zaaksdossier Kreta), medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 8] en het medeplegen voorbereidingshandelingen teweegbrengen ontploffing (zaaksdossier Rudolf).
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bewaren voor deze feiten nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank merkt over de ernstige bezwaren ten aanzien van zaaksdossier Ster wel het volgende op. De ernstige bezwaren zijn voornamelijk gebaseerd op PGP-berichten gericht aan het PGP-adres dat door de politie aan verdachte wordt toegeschreven. Uit de berichten lijkt te volgen dat (vermoedelijk) [bijnaam verdachte 10] er geïrriteerd over is dat door (vermoedelijk) medeverdachte [verdachte 1] twee ijzers zijn afgegeven zonder dat daarvoor toestemming was gevraagd aan [bijnaam verdachte 10] of ‘grote’, waarmee verdachte zou worden bedoeld. Hieruit kan de rechtbank, behoudens het feit dat de datum (16 april 2016) één dag voorafgaand aan de moord op [slachtoffer 1] was, geen duidelijke aanwijzing van betrokkenheid van verdachte bij voorbereidingshandelingen van de moord op [slachtoffer 1] afleiden. Ten aanzien van de voorbereidingshandeling voor de moord op [slachtoffer 4] lijkt uit de PGP-berichten te volgen dat verdachte steeds op de hoogte wordt gehouden van de spotterswerkzaamheden. De rechtbank beoordeelt de bezwaren als mager, maar in samenhang bezien met de ernstige bezwaren voor de overige feiten, waarin zijn mogelijke rol voorshands duidelijker naar voren komt, voldoende. De gronden, geschokte rechtsorde, vluchtgevaar en herhalingsgevaar acht de rechtbank nog onverkort aanwezig. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank wijst ook het verzoek tot schorsing af. De ernst van de feiten waarvoor ernstige bezwaren aanwezig zijn verenigt zich niet met een schorsing van verdachte. Het belang van strafvordering weegt, ook rekening houdend met het tijdsverloop, zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte.

Inzake verdachte [verdachte 3]

Namens verdachte is het subsidiaire verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis teneinde zijn verdediging (verder) te kunnen voorbereiden met zijn raadsvrouw. Dit subsidiaire verzoek is gedaan voor het geval het primaire verzoek, om voor zowel verdachte als zijn raadsvrouw in de EBI een laptop ter beschikking te hebben, wordt afgewezen. Daarbij moeten (digitaal) aantekeningen kunnen worden gemaakt en bestanden (liefst via een usb-stick) uitgewisseld kunnen worden. Gelet op het subsidiaire verzoek dat ziet op de voorlopige hechtenis, ziet de rechtbank aanleiding om nu reeds op het primaire verzoek te beslissen.
De verdediging heeft aan de verzoeken ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de beslissing van de directeur van de EBI om niet langer toe te staan dat advocaten digitale gegevensdragers meenemen binnen de EBI bij het bezoek aan hun cliënt, zodanige belemmeringen opleveren dat geen sprake meer is van een eerlijk proces.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank wijst het primaire verzoek van de verdediging af, reeds omdat de rechtbank niet kan treden in de beslissing van de directeur van de EBI over wat voor de verdediging wel en niet wordt toegestaan binnen de EBI.
Bij de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot schorsing dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen het strafvorderlijke belang van voortduring van de voorlopige hechtenis en het persoonlijke belang van verdachte bij invrijheidsstelling, in dit geval gelegen in het kunnen voorbereiden van zijn verdediging op de manier zoals de verdediging dat wenst.
De rechtbank kan zich voorstellen dat de (verdere) voorbereiding lastiger is geworden door de beslissing van de directeur van de EBI omdat die tot gevolg heeft dat de raadsvrouw haar eigen laptop niet meer kan meenemen bij bezoek aan verdachte. De rechtbank acht deze situatie echter niet zodanig beperkend dat er geen sprake meer kan zijn van een effectieve en adequate verdediging. Daarbij weegt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden mee.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het procesdossier al langere tijd beschikbaar is en de verdediging al ruim de tijd heeft gehad zich met verdachte voor te bereiden. Verder is er voor verdachte zelf niets veranderd met de beslissing van de directeur van de EBI. Verdachte had en heeft nog steeds de beschikking over het procesdossier op een laptop in de EBI. Daarnaast is sinds 8 november 2021 voor de raadsvrouw op afspraak een inzagelaptop met daarop het procesdossier beschikbaar in de EBI als zij verdachte bezoekt. Ook blijft het mogelijk voor de raadsvrouw om documenten en aantekeningen op papier mee te nemen naar een bezoek aan verdachte in de EBI. De rechtbank wijst er verder nog op dat de behandeling van de zaak Marengo nog niet is afgerond. In de eerste helft van 2022 zijn nog 43 zittingsdagen gepland en daarbij zullen ook regiemomenten zijn. Indien de verdediging meer tijd nodig heeft vanwege benodigde aanpassingen door de beperkende maatregel, dan kan dit op die regiemomenten aan de orde worden gesteld waarna zo nodig extra tijd kan worden uitgetrokken.
Ten slotte heeft de rechtbank begrepen dat gewerkt wordt aan een tijdelijke oplossing door de Nederlandse Orde van Advocaten, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat een effectieve en adequate verdediging niet meer mogelijk is zolang verdachte gedetineerd zit in de EBI. De rechtbank heeft het werken aan een tijdelijke oplossing maar zeer beperkt meegewogen omdat er nog geen definitieve overeenstemming is over een voorgestelde oplossing. Het laat echter wel zien dat er aandacht is voor de belangen van de verdediging. Het geschetste persoonlijke belang van verdachte bij invrijheidsstelling weegt minder zwaar dan het strafvorderlijke belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing dan ook af.