In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1995 en werkzaam in de kinderopvang, werd als getuige gehoord in een onderzoek naar mogelijke seksuele misbruik van een minderjarige. Het verzoekschrift werd op 26 augustus 2020 ingediend, en op 18 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De raadsman stelde dat er sprake was van een ernstige verdenking, ondanks dat verzoeker als getuige was gehoord. Het Openbaar Ministerie verzette zich tegen de vergoeding, stellende dat verzoeker niet als verdachte kon worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het verhoor van verzoeker dicht tegen een verdachteverhoor aan schurkten, gezien de aard van de beschuldiging en de juridische bijstand die verzoeker had gezocht. De rechtbank concludeerde dat de verdenking tegen verzoeker als een 'zaak' in de zin van artikel 530 Sv kon worden aangemerkt, ondanks dat hij als getuige was gehoord. Het verzoek om vergoeding werd tijdig ingediend, en de rechtbank kende verzoeker een vergoeding toe van € 955,54 voor de kosten van de raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.A.E. Somsen.