ECLI:NL:RBAMS:2021:7668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
20/4101
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding kosten raadsman in zedenzaak na getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1995 en werkzaam in de kinderopvang, werd als getuige gehoord in een onderzoek naar mogelijke seksuele misbruik van een minderjarige. Het verzoekschrift werd op 26 augustus 2020 ingediend, en op 18 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De raadsman stelde dat er sprake was van een ernstige verdenking, ondanks dat verzoeker als getuige was gehoord. Het Openbaar Ministerie verzette zich tegen de vergoeding, stellende dat verzoeker niet als verdachte kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het verhoor van verzoeker dicht tegen een verdachteverhoor aan schurkten, gezien de aard van de beschuldiging en de juridische bijstand die verzoeker had gezocht. De rechtbank concludeerde dat de verdenking tegen verzoeker als een 'zaak' in de zin van artikel 530 Sv kon worden aangemerkt, ondanks dat hij als getuige was gehoord. Het verzoek om vergoeding werd tijdig ingediend, en de rechtbank kende verzoeker een vergoeding toe van € 955,54 voor de kosten van de raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.A.E. Somsen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: PL1300-2020151904
RK: 20/4101
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk,
[adres 2] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 26 augustus 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 18 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 23 november 2021 verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 955,54 voor de kosten van de raadsman en € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Kort samengevat heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een ernstige verdenking tegen verzoeker in een zedenzaak, waarbij de zedenofficier van justitie betrokken was. Dat verzoeker uiteindelijk niet als verdachte, maar als getuige is gehoord, is niet doorslaggevend. Het verzoek dient te worden toegewezen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich wel te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding. Verzoeker is niet als verdachte, maar als getuige door de politie gehoord. Verzoeker kan dan ook niet worden aangemerkt als “gewezen verdachte” in de zin van artikel 530 Sv en is niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verzoeker wel kan worden ontvangen in zijn verzoek dan acht de officier van justitie de gevraagde vergoeding billijk.

De beoordeling

Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 21 juli 2020 kwam bij de politie een melding binnen van mogelijk seksueel misbruik door verzoeker van een minderjarige op een kinderdagverblijf. Er werd geen aangifte gedaan maar verzoeker werd door zijn werkgever wel uitgenodigd om, in bijzijn van twee leidinggevenden, in gesprek te gaan met de moeder van de desbetreffende minderjarige over de melding. De moeder van de minderjarige had zich tijdens dat gesprek onaangenaam naar verzoeker opgesteld en gedreigd in de openbaarheid te zullen treden. Verzoeker heeft verklaard werkzaam te zijn in de kinderopvang als pedagogisch werker en niet te weten waar ze het over hadden of waar het verhaal vandaan kwam.
Verzoeker heeft direct contact gezocht met de zedenrecherche, die hem adviseerde eerst juridische bijstand te zoeken alvorens als getuige door de politie te worden gehoord. Verzoeker heeft vervolgens zijn raadsman in de arm genomen.
Op 3 augustus 2020 is verzoeker in het bijzijn van zijn raadsman door twee zedenrechercheurs als getuige gehoord over zijn mogelijke betrokkenheid in de zaak. De volgende dag is er contact geweest tussen de raadsman en de recherche over een mogelijk sepot en over de sepotcode. De recherche heeft de raadsman op 4 augustus 2020 geantwoord dat het met de officier van justitie is besproken en dat het sepotcode 01 zou worden, ‘ten onrechte als verdachte aangemerkt’.
Omdat verzoeker niet als verdachte is gehoord, maar als getuige, is er geen sepotbeslissing gevolgd.
Ontvankelijkheid
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen
verdachteop grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank schuurt het verhoor van verzoeker en de aanloop daar naar toe dicht tegen een verdachteverhoor aan. Het ging om een beschuldiging van een zedendelict, waarbij verzoeker de enige was tegen wie de verdenking was gericht en hij werkzaam was in de kinderopvang. Daarbij was door de politie aan verzoeker te kennen gegeven dat hij er goed aan deed juridische bijstand te zoeken alvorens door hen te worden verhoord.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdenking tegen verzoeker als een “zaak” in de zin van artikel 530 Sv kan worden aangemerkt. Het enkele feit dat verzoeker als “getuige” is gehoord maakt dat niet anders.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak. De rechtbank gaat daarbij uit van 4 augustus 2020, de datum dat een eventuele sepotcode is medegedeeld door de recherche.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Inhoudelijk
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 955,54 (negenhonderdvijfenvijftig euro) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.635,54 (eenduizend zeshonderdvijfendertig euro en vijfendertig cent) op IBAN-nummer [nummer bankrekening] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van Dijk Van der Meer Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 23 november 2021
door mr. M.A.E. Somsen, rechter.