Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. Tijdens de zitting op 8 december 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB was gebaseerd op een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 27 november 2020, waarin een vrijheidsstraf van vijf jaar was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het arrest had geleid, en er geen garanties waren verstrekt zoals vereist door de OLW.
De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet goed op de hoogte was van de procedure en dat hij niet de juiste vertegenwoordiging had gehad. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de opgeëiste persoon niet was geschonden en dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW ook niet kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit had en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kon plaatsvinden. De rechtbank besloot de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.