ECLI:NL:RBAMS:2021:7762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
13/752074-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 en 6a Overleveringswet in verband met de identiteit en verdediging van de opgeëiste persoon

Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 10 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. Tijdens de zitting op 8 december 2021 was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB was gebaseerd op een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 27 november 2020, waarin een vrijheidsstraf van vijf jaar was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het arrest had geleid, en er geen garanties waren verstrekt zoals vereist door de OLW.

De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet goed op de hoogte was van de procedure en dat hij niet de juiste vertegenwoordiging had gehad. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de opgeëiste persoon niet was geschonden en dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW ook niet kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit had en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kon plaatsvinden. De rechtbank besloot de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752074-21
RK nummer: 21/6066
Datum uitspraak: 22 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 september 2021 door het hof van beroep Antwerpen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 27 november 2020 (referentie: 2016/PGA/3559; griffienummer: 842/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaren. Daarvan resteren volgens het EAB nog 1577 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon in de verzetprocedure tegen het verstekarrest van 27 november 2020 zou zijn bijgestaan door een raadsman die hij niet gemachtigd had. De opgeëiste persoon tast volledig in het duister ten aanzien van die procedure. Daarnaast heeft hij de einduitspraak nooit ontvangen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De procedure die heeft geleid tot het verstekarrest van 27 november 2020 is de procedure die getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft verzet ingesteld tegen het arrest van 27 november 2020, welk verzet uiteindelijk nergens toe heeft geleid. Aldus is de omstandigheid van artikel 12, onder c, OLW van toepassing. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er is geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat uit het EAB en uit de aanvullende informatie van de substituut-procureur-generaal Antwerpen van 18 november 2021 en 26 november 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De procedure die heeft geleid tot het verstekarrest van 27 november 2020 is de procedure die onderworpen dient te worden aan toetsing in het kader van artikel 12 OLW, omdat dit de laatste beslissing is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
In eerste aanleg is de opgeëiste persoon verdedigd door zijn gemachtigde raadsman. De opgeëiste persoon heeft zijn raadsman verzocht om hoger beroep in te stellen. Derhalve was hij op de hoogte van de procedure in hoger beroep die tot het verstekarrest van 27 november 2020 heeft geleid. De oproep is aangetekend naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden, maar uit de stukken blijkt niet door wie de oproep in ontvangst is genomen. Daarmee kan niet vastgesteld worden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de datum van de zitting. Het lag echter op de weg van de opgeëiste persoon om bij uitblijven van een oproep te informeren naar de datum van de zitting en naar het verloop van de procedure. Door dat achterwege te laten is hij, zo hij al geen vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank vormt overlevering daarom in dit geval geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Deze conclusies worden bevestigd door het volgende. De opgeëiste persoon heeft verzet aangetekend tegen het verstekarrest van 27 november 2020. De zaak werd toen opnieuw aanhangig gemaakt bij het hof van beroep op 6 januari 2021. Op die zitting werd de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door (de beheerder ad hoc van) zijn raadsman. Het verzet heeft niet tot een inhoudelijke behandeling geleid, omdat de raadsman uiteindelijk heeft laten weten dat hij geen instructies had ontvangen van de opgeëiste persoon. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid:

feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
en
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan – mede gelet op hetgeen hiervoor onder punt 3 is overwogen – niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 10a Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

De rechtbank
-
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het hof van beroep Antwerpen (België).
-
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
-
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
-
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628