ECLI:NL:RBAMS:2021:7773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1780
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid van eiseres met Belgische achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, woonachtig in België, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanuit een werkloosheidsuitkering. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen op basis van een medische en arbeidskundige beoordeling, waaruit bleek dat eiseres per 2 augustus 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 28 september 2021 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen. Eiseres voerde aan dat zij in België voor meer dan 66% arbeidsongeschikt wordt erkend, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet verplicht is om buitenlandse beoordelingen volledig over te nemen, gezien de verschillen in de criteria voor arbeidsongeschiktheid tussen landen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Eiseres heeft geen specifieke gronden aangevoerd die de geschiktheid van de geduide functies in twijfel trokken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1780

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. M. Peelen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Reitsma).
Partijen worden hierna [eiseres] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met een besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiseres] is werkzaam geweest als verzorgende in België. [eiseres] heeft zich vanuit een Werkloosheidsuitkering in België per 4 augustus 2017 ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Het Belgische Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering heeft namens [eiseres] een WIA-uitkering aangevraagd bij het Uwv.
2. Naar aanleiding van de aanvraag van [eiseres] heeft het Uwv onderzoek laten doen door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben ieder een rapport uitgebracht. De conclusie van het onderzoek is dat [eiseres] per 2 augustus 2019 voor minder dan 35% (meer specifiek: 22,12%) arbeidsongeschikt is. Met het primaire besluit is de aanvraag van [eiseres] om een WIA-uitkering afgewezen.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar haar medische klachten gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 februari 2021 vastgesteld dat de primaire medische beoordeling kan worden gehandhaafd. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiseres] daarom ongegrond verklaard.
4. In het beroepschrift voert [eiseres] aan dat zij in België voor meer dan 66% arbeidsongeschikt wordt erkend. [eiseres] heeft ter onderbouwing hiervan een brief waarin een invaliditeitsverklaring is opgenomen overgelegd. Verder heeft [eiseres] in beroep stukken ingebracht van een psycholoog, een fysisch geneeskundige en een orthopeed.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een WIA-uitkering per 2 augustus 2019 terecht heeft afgewezen.
De medische beoordeling
6. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Als de rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet juist zijn. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapporten voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en zij hebben [eiseres] op het spreekuur gezien. Bovendien heeft de primaire verzekeringsarts de medische stukken die [eiseres] heeft overgelegd meegenomen in de beoordeling. Een groot deel van de medische stukken die [eiseres] in beroep heeft overgelegd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al meegenomen in de bezwaarprocedure. De brieven die de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet heeft meegenomen in haar beoordeling zijn het aanwezigheidsattest van
23 juni 2021 en de brieven van 28 augustus 2019 en 6 september 2019. Over het aanwezigheidsattest stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens haar beoordeling er al van op de hoogte was dat [eiseres] werd behandeld door een psycholoog. Ook de brieven van 28 augustus 2019 en 6 september 2019 bevatten informatie die al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 4 februari 2021 voldoende gemotiveerd heeft waarom [eiseres] niet nog meer beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gekeken naar de fysieke en psychische klachten van [eiseres] . Hiervoor zijn door de primaire verzekeringsarts beperkingen aangenomen. Deze beperkingen zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2020. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de belastbaarheid van [eiseres] correct vastgelegd in de FML van 1 juli 2020. Over de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat [eiseres] lichte artrose heeft, maar dat zij geen hernia heeft. Het advies bij artrose is om in beweging te blijven en [eiseres] kan daarom wel fysiek lichte werkzaamheden uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat de beperkingen die zijn aangenomen voor de psychische klachten van [eiseres] passend zijn bij de aard en mate van deze klachten. Hierbij is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat [eiseres] geen intensieve behandeling bij een psycholoog volgt.
9. De rechtbank vat de beroepsgrond van [eiseres] over de invaliditeitsverklaring uit België zo op dat het Uwv volgens [eiseres] het arbeidsongeschiktheidspercentage uit deze verklaring zou moeten overnemen. Volgens vaste rechtspraak [1] is het Uwv echter niet verplicht om een in het buitenland opgesteld belastbaarheidspatroon volledig over te nemen. Ieder land mag zijn socialezekerheidsstelsel inrichten en daarbij eigen criteria hanteren voor het vaststellen van iemands mate van arbeidsongeschiktheid. Nederland hanteert daarbij over het algemeen strengere criteria dan andere landen. In Nederland wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld door de arbeidsdeskundige, aan de hand van door een verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage in de invaliditeitsverklaring uit België daarom niet over hoeven te nemen.
10. Dat de situatie waar [eiseres] in verkeert voor haar zwaar is, is invoelbaar. Ook dat het voor haar moeilijk te begrijpen is dat zij in België wel voor meer dan 66% arbeidsongeschikt is, maar in Nederland niet boven de drempel van ten minste 35% uitkomt. Het Uwv is echter gehouden om de Nederlandse wetgeving te volgen. Dat heeft het Uwv in dit geval ook zorgvuldig en gemotiveerd gedaan. De rechtbank vindt daarom dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd en dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de FML van 1 juli 2020.
De arbeidskundige beoordeling
11. [eiseres] heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Gelet op de juistheid van de FML van 1 juli 2020, ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht voor [eiseres] ongeschikt zijn. Waar sprake is van een signalering heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd weergegeven waarom de betreffende functie desondanks voor [eiseres] geschikt is. De rechtbank concludeert daarom dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
12. Het voorgaande betekent dat het beroep van [eiseres] niet slaagt. Zij krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:767 en van 20 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4127.