Overwegingen
1. Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor het delen van haar medische gegevens met de derde-partij. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen medische gegevens vermelden en alleen in algemene termen de medische situatie van eiseres beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiseres is werkzaam geweest als hostess medewerker catering bij de derde-partij. Eiseres heeft zich op 2 januari 2018 ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten, waarna zij een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen. Na twee jaar ziekte heeft eiseres een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
3. Naar aanleiding van haar aanvraag heeft verweerder onderzoek laten doen door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een rapport uitgebracht op 17 december 2019. De conclusie van het onderzoek is dat eiseres geen benutbare mogelijkheden heeft en daarom voor 80-100% arbeidsongeschikt is.
4. Verweerder heeft op basis van dit rapport het primaire besluit genomen. Verweerder heeft daarin bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Deze uitkering is toegekend in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering, met ingang van 31 december 2019 tot en met 14 februari 2021. De derde-partij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Naar aanleiding van het bezwaar van de derde-partij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van eiseres gekeken. De verzekeringsarts vindt dat de primaire medische beoordeling niet kan worden gehandhaafd en heeft op 30 juli 2020 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 augustus 2020 geconcludeerd dat eiseres haar oude functie niet meer kan uitoefenen, maar dat er voldoende functies zijn die eiseres nog wel kan uitoefenen. Eiseres is daarom 0% arbeidsongeschikt. Verweerder heeft het bezwaar van de derde-partij met het bestreden besluit gegrond verklaard en ten aanzien van eiseres bepaald dat haar WIA-uitkering per 15 februari 2021 wordt beëindigd.
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen. Volgens eiseres mist bovendien een deugdelijke motivering en berust het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag. Eiseres stelt verder dat zij meer beperkt is en de geduide functies niet kan uitvoeren. Eiseres licht verder toe dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, omdat zij het hier mee eens was. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder niet over voldoende medische gegevens beschikt en zij deze zelf ook niet kan overleggen. Volgens eiseres geven behandelaars in België geen medische informatie aan derden. Eiseres heeft tevens verzocht een deskundige te benoemen of haar behandelaar als deskundige te horen.
Beoordeling door de rechtbank
7. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit luidde ten tijde van het instellen van beroep door appellante bij de rechtbank, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij, voor zover hier van belang, geen bezwaar heeft gemaakt.
8. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepgeldt dat wanneer de rechtspositie van de werknemer met het bestreden besluit in zijn nadeel is gewijzigd, hij procesbelang heeft bij zijn beroep. Vast staat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, omdat zij het eens was met de beslissing van verweerder. Het bestreden besluit is in het nadeel van eiseres gewijzigd, waardoor zij dus wel procesbelang heeft bij het beroep. Aangezien het primaire besluit voor eiseres gunstiger was, kan haar redelijkerwijs niet worden verweten dat zij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder eiseres terecht 0% arbeidsongeschikt heeft geacht per december 2019 en haar WIA-uitkering per 15 februari 2021 mocht beëindigen.
10. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk.
11. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2020 en van 8 november 2021 niet logisch voortvloeien uit de rapportages. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten tegenstrijdigheden en aannames. Het bestreden besluit kan dan ook niet gedragen worden door de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de brief van de rechtbank met vragen van 12 oktober 2021 met een rapport van 8 november 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in dit rapport dat de behandelend arts geen uitspraken mag doen over de arbeidsgeschiktheid van betrokkene omdat deze geen verzekeringsarts is. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet. Een behandelend arts mag inderdaad geen oordeel geven over de geschiktheid voor de geselecteerde functies of de vastgestelde beperkingen, maar mag wel degelijk een standpunt innemen over de vraag of eiseres arbeid kan verrichten. Door de brief van de behandelend arts terzijde te schuiven, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende specifiek gemotiveerd waarom de brief van de behandelend arts geen invloed heeft op de vaststelling van de objectieve beperkingen.
Ook de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over hoe de behandelend arts zich in de behandeling zou hebben opgesteld, berust enkel op een aanname en kan niet bijdrage aan een oordeel over de beperkingen van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder in te algemene termen en onvoldoende gespecificeerd op de situatie van eiseres dat de genoemde mogelijke diagnose niet aan de orde is. De kroon wordt echter gespannen door de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in alinea 5 op pagina 2 van het rapport. De ongefundeerde opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over een zeer persoonlijke kwestie en de aanname dat de klachten en beperkingen van eiseres daarom wel mee zouden vallen, acht de rechtbank schandalig en maakt dat de rechtbank geen vertrouwen heeft in het professionele oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze zaak.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar op 28 juli 2021 een rapport opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit rapport onvoldoende onderbouwt dat er geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd, aan de hand van medische gegevens van de behandelend sector, welke beperkingen geobjectiveerd kunnen worden. Hij doet naar het oordeel van de rechtbank aannames over het uitblijven van de behandelingen en houdt hierbij onvoldoende rekening met de diagnose van eiseres en de invloed van de diagnose op eiseres haar gedragingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat in dit rapport uit van een werkdiagnose die afwijkt van de diagnose die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen, zonder specifieke motivering. Verder doet de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkele aannames om zijn standpunt te onderbouwen die voor de rechtbank onnavolgbaar zijn.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het motiveringsbeginsel op grond van artikel 7:12 van de Awb genomen en dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen omdat verweerder eerst zelf nog deugdelijk onderzoek moet doen naar de beperkingen van eiseres. De rechtbank kan om die reden ook niet zelf in de zaak voorzien en draagt verweerder op opnieuw de arbeidsongeschiktheid van eiseres te beoordelen. De rechtbank wil verweerder hierbij het advies meegeven om dit door een andere verzekeringsarts te laten uitvoeren dan de verzekeringsartsen die al bij deze zaak betrokken zijn geweest.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Eiseres krijgt dus gelijk.
16. Verweerder moet aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).