ECLI:NL:RBAMS:2021:7859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1469
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en inschrijving in de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, eigenaar van een bedrijf, had een aanvraag ingediend voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van 20 april 2020 tot en met 31 mei 2020. Het college had eerder op 5 augustus 2020 een besluit genomen waarin de Tozo werd toegekend, maar met een later besluit op 28 januari 2021 werd het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tussen 30 januari 2020 en 20 april 2020 niet ingeschreven stond in de gemeente Amsterdam, wat essentieel was voor de toekenning van de Tozo. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat hij over een woon- of briefadres beschikte in Nederland gedurende de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat het college niet in staat was om de woon- en leefsituatie van de eiser vast te stellen, waardoor het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1469

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gemachtigde eiser] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 5 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan [eiser] een Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) toegekend per
20 april 2020 tot en met 31 mei 2020.
Met een besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 november 2021.
[eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. [eiser] is eigenaar van het bedrijf ‘ [naam bedrijf] ’. Dit bedrijf is ingeschreven op de [adres] in Diemen. [eiser] is per 30 januari 2020 uitgeschreven op zijn adres in Diemen. Vervolgens is [eiser] verhuisd en per
20 april 2020 ingeschreven op zijn nieuwe adres in Amsterdam. [eiser] heeft op 22 april 2020 Tozo aangevraagd.
2. Met het primaire besluit is aan [eiser] Tozo toegekend voor de periode van
20 april 2020 tot en met 31 mei 2020 en is het door het college toegekende voorschot teruggevorderd.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [eiser] tussen 30 januari 2020 en 20 april 2020 niet beschikte over een woon- of briefadres in Nederland. [eiser] kan daarom niet over de gehele periode van 1 maart 2020 tot 20 april 2020 Tozo ontvangen. [eiser] heeft bovendien geen briefadres aangevraagd als dak/thuisloze.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] stelt dat hij wel recht heeft op Tozo over de gehele periode. [eiser] had geen privéadres in Nederland voor 20 april 2020, maar zijn bedrijf stond wel ingeschreven in Diemen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat [eiser] over de periode 30 januari 2020 tot 20 april 2020 niet stond ingeschreven in de gemeente Amsterdam. [eiser] betwist dit niet.
6. Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
7. Volgens vaste rechtspraak [1] moet een aanvrager in het algemeen feiten en omstandigheden aannemelijk maken die tot inwilliging van de aanvraag leidt. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie en financiële situatie.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college over de periode van
30 januari 2020 tot 20 april 2020 de woon- en leefsituatie van [eiser] niet kunnen vaststellen. [eiser] heeft gesteld noch onderbouwd dat hij over de periode van 30 januari 2020 tot 20 april 2020 over een woon- of briefadres beschikte of dat hij feitelijk in de gemeente Amsterdam woonachtig was. Dat zijn bedrijf wel stond ingeschreven op de [adres] in Diemen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat het op grond van artikel 40 van de Pw gaat om een woon- of briefadres van de aanvrager en niet het adres van het bedrijf van de aanvrager.
9. [eiser] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij heeft geprobeerd zich in te schrijven bij de gemeente in de periode voor 20 april 2020, maar geen gehoor heeft gekregen bij de gemeente. De rechtbank stelt vast dat het dossier hier geen stukken over bevat, zodat de rechtbank aan dit betoog voorbij gaat.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier, op 8 november 2021.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:728.