ECLI:NL:RBAMS:2021:7866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AMS 20/5576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiseres, die werkzaam was als verzorgende. De aanvraag om een WIA-uitkering werd door het Uwv op 4 november 2019 afgewezen, met als ingangsdatum 17 september 2019. Eiseres heeft op 16 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv. Het Uwv heeft vervolgens op 5 november 2020 een bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard, omdat de beslistermijn was overschreden. Echter, het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard, omdat het Uwv terecht had geoordeeld dat eiseres meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. Eiseres voerde aan dat het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende contact was geweest tussen eiseres en de verzekeringsarts. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de termijn van twee jaar niet was overschreden. De rechtbank veroordeelde het Uwv in de proceskosten tot een bedrag van € 748,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5576

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag om een WIA [1] -uitkering van [eiseres] per 17 september 2019 afgewezen.
[eiseres] heeft op 16 oktober 2020 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv.
Het Uwv heeft hangende dit beroep het besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) genomen. In dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
Om deze reden wordt het beroep ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021 via een videobeeldverbinding. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] is werkzaam geweest als verzorgende voor 16 uur per week. [eiseres] ontving vanaf 26 oktober 2015 een WW-uitkering. Op 19 september 2017 heeft [eiseres] zich vanuit de WW ziekgemeld. Sinds 19 december 2017 ontvangt [eiseres] een Ziektewetuitkering. De WIA-aanvraag van 23 augustus 2019 heeft het Uwv afgewezen met het primaire besluit.
2. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het Uwv heeft de beslistermijn met zes weken verlengd tot 19 juni 2020 voor het nemen van de beslissing op bezwaar. Daarna heeft het Uwv gevraagd om toestemming van [eiseres] voor verdere verlenging van de beslistermijn. [eiseres] heeft geen akkoord gegeven voor deze verlenging en met een brief van 24 juni 2020 heeft zij het Uwv in gebreke gesteld. Vervolgens heeft [eiseres] 16 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet of niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar door het Uwv. Met een besluit van 3 november 2020 heeft het Uwv aan [eiseres] medegedeeld een dwangsom van € 1.442,- te hebben verbeurd. Op 5 november 2020 heeft het Uwv de beslissing op bezwaar genomen.
3. Met het bestreden besluit heeft het Uwv de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2020, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2019 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 november 2020 ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de mogelijkheden van [eiseres] om te werken juist vastgesteld en is er voldoende rekening gehouden met haar beperkingen. De arbeidsdeskundig bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige en acht de geselecteerde functies voldoende passend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt daarom niet.
Standpunt van [eiseres]
4. [eiseres] voert – samengevat – aan dat het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, omdat er geen contact heeft plaatsgevonden op spreekuur met een verzekeringsarts. In dit kader wijst [eiseres] op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 23 juni 2021. [2] Volgens [eiseres] wordt in deze uitspraak onderstreept hoe belangrijk contact is tussen een verzekeringsarts en de betrokkene. Verder voert [eiseres] aan dat zij beperkter is dan door het Uwv is aangenomen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom er in bezwaar geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Bovendien vindt [eiseres] dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
5. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroep van [eiseres] richtte zich aanvankelijk alleen tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het Uwv op 5 november 2020 alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaren, omdat vaststaat dat de beslistermijn is overschreden. Daarmee is het beroep terecht ingesteld.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het genoemde Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Het griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit. Dat beroep zal de rechtbank hieronder beoordelen.
Het beroep tegen het bestreden besluit
7. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoetkomt. Dit laatste is hier niet aan de orde.
8. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv de WIA-aanvraag van [eiseres] terecht per 17 september 2019 heeft afgewezen, op de grond dat zij meer dan 65% van het loon kan verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiseres] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
9. Volgens vaste jurisprudentie komt een bijzondere waarde toe aan de rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk zijn en de conclusies logisch te volgen zijn. Het gevolg van die bijzondere waarde van deze rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. [eiseres] kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. [4]
Medische beoordeling
10. Het beroep van [eiseres] op de uitspraak van 23 juni 2021 van de Raad [5] in verband met de zorgvuldigheid van het onderzoek in bezwaar kan niet slagen. Anders dan in de berechte casus, is er tussen [eiseres] en de primaire verzekeringsarts een spreekuurcontact geweest en wel op 23 september 2019. Deze verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht en heeft alle beschikbare medische informatie bij zijn oordeel betrokken. Naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, telefonisch contact en de verkregen informatie van de behandelaar van [eiseres] . Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht en niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
11. In wat [eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank voorts geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiseres] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts de klachten van [eiseres] uitvoerig heeft beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de klachten van [eiseres] en aan de hand van deze klachten zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, handelingstempo, koude en trilbelasting en dynamische handelingen als werken met toetsenbord en muis, duwen of trekken en lopen. Ook is [eiseres] beperkt geacht wat betreft onder andere zitten en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft net als de primaire verzekeringsarts de röntgenfoto’s van [eiseres] linkerhand van 9 oktober 2019 beoordeeld. Deze arts is evenals de primaire verzekeringsarts van mening dat zowel de röntgenfoto’s van [eiseres] linkerhand van 9 oktober 2019 als de resultaten van het MRI-onderzoek door de neuroloog [naam] , geen aanleiding geven om extra beperkingen aan te nemen. Ook voor het aannemen van een urenbeperking als gevolg van bij [eiseres] bestaande slaapapneusyndroom bestaat geen aanleiding. De primaire arts heeft in zijn rapportage van 25 september 2019 vastgesteld dat het aan [eiseres] verstrekte CPAP-apparaat goed werkt. Daarom zijn er geen energetische gronden aanwezig voor een urenbeperking. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in het kader van de medische beoordeling aldus gemotiveerd is ingegaan op de bezwaren van [eiseres] en de bezwaren hiermee voldoende heeft weerlegd.
Arbeidskundige beoordeling
12. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht opgeschikt zijn voor [eiseres] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 november 2020 inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies geschikt zijn voor [eiseres] . Waar er sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige in het rapport uitgelegd waarom de functies alsnog voor [eiseres] geschikt zijn. Er is geen reden aan te nemen dat de functies de belastbaarheid van [eiseres] te boven gaan. Daarmee berust ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op goede gronden.
Schadevergoeding
13. [eiseres] heeft een verzoek gedaan tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding. Daarvoor is pas aanleiding als de termijn tussen het maken van het bezwaar en de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar is. Nu de termijn van twee jaar niet wordt overschreden is er geen reden voor toewijzing van het verzoek.
Conclusie
14. Het Uwv heeft de WIA-aanvraag van [eiseres] terecht per 17 september 2019 afgewezen, omdat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het beroep is daarom ongegrond. [eiseres] krijgt geen gelijk.
15. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding voor het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • wijst het verzoek tot toekenning van schadevergoeding af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.