Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN, MEER IN HET BIJZONDER DE INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST, KANTOOR LEEUWARDEN),
2 DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
1.De procedure
2.De feiten
€ 1.024,00 voor [naam 2] en € 3.072,00 voor [naam bedrijf 2] Ltd. Daarnaast moet hij een bedrag van € 501,00 aan griffierecht voor [naam bedrijf 2] Ltd voldoen.
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
€ 23.110,46, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
€ 495,00 en een vergoeding van griffierecht van € 46,00 in verband met de procedure voor de rechtbank Noord-Nederland over de aanslag Inkomensbelasting 2012 van [naam 2] ;
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
10 juni 2019 in het geding gebracht. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat op grond van artikel 2 lid 3 van deze akte de vordering niet geacht wordt te zijn overgedragen, omdat de Staat niet overgaat tot uitbetaling van deze vordering aan [gedaagde] . De ontbindende voorwaarde is in werking getreden en voor [gedaagde] valt er niets te vorderen, aldus eisers. Hiervan kan vooralsnog niet worden uitgegaan.
met (rijks)belastingen verband houdendevorderingen die een belastingschuldige heeft op de Staat te verrekenen met de van de belastingschuldige te innen bedragen terzake van belasting (aanslagen). De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit artikel ook van toepassing is op proceskostenvergoedingen. Uit de MvT (Kamerstukken II 30 943, nr. 3, p. 9 en 10) kan immers worden afgeleid dat ook vorderingen van een belastingschuldige op de Ontvanger die verband houden met belastingsheffing (zoals veroordelingen tot proceskostenvergoeding en andere vergoedingen in fiscale procedures) zijn te verrekenen.
de belastingschuldigeuit te betalen bedrag betreft.
nietmogelijk is met betrekking tot een door de Ontvanger uit te betalen bedrag als de vordering onder bijzondere titel is overgedragen,
mitsde Ontvanger met de overdracht heeft ingestemd. Niet gebleken is dat aan dit instemmingsvereiste is voldaan zodat vooralsnog van een verrekenbare vordering moet worden uitgegaan.
door de Ontvangeruit te betalen bedragen en niet door de Inspecteur uit te betalen bedragen (waar het in deze zaak om gaat), wordt niet gevolgd. Hoewel de Ontvanger en de Inspecteur twee verschillende bestuursorganen zijn, kan er vanuit worden gegaan dat de Ontvanger bevoegd is door de Inspecteur te vergoeden bedragen te verrekenen met openstaande belastingschulden. Dit volgt al uit de tekst van artikel 24 lid 1 aanhef en onder b Iw die luidt;
vorderingen op de Staat of de Ontvanger. Voor artikel 24 lid 4 Iw geldt hetzelfde. Ook al betreft het een betalingsverplichting van de Inspecteur toch is sprake van een door de Ontvanger uit te betalen bedrag. Dit artikel moet immers in samenhang met artikel 24 lid 1 onder b Iw worden gelezen.
oninbaarheid, dan wel
onverhaalbaarheidvan een ten tijde van de mededeling van de cessie invorderbare belastingaanslag waarmee het uit te betalen bedrag zonder cessie had kunnen worden verrekend. De weigering voorkomt dus dat invordering van de aanslag wordt gefrustreerd.
in verband met bezwaar en beroep tegen de hoogte van een aanslagin die zin wel beperkt dat in dat geval de Ontvanger alleen kan verrekenen als de financiële situatie van de belastingschuldige zodanig is dat
vrees voor onverhaalbaarheidbestaat.
24 juli 2021) volgt echter dat [gedaagde] ten onrechte de schuldenposities van [naam 2] en [naam bedrijf 2] Ltd. op een hoop gooit. Voor [naam bedrijf 2] Ltd. geldt namelijk dat er nog een belastingschuld van € 45.162,00 openstaat en dat daarmee het bedrag van
1.016,00
6.De beslissing
4 april 2017 en de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2019 tussen [naam bedrijf 2] Ltd en de Inspecteur en tussen [naam 2] en de Inspecteur te executeren voor zover het de uitbetaling van de proceskosten van € 23.110,46 (hoofdsom van € 22.705,00 en kosten) betreft, totdat een andere rechter anders beslist,