ECLI:NL:RBAMS:2021:7927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AMS 20/6810 en 21/3373
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geweigerde omgevingsvergunning en last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende beroepen van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Zaaknummer AMS 20/6810 betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van vijf woningen op een agrarisch perceel, terwijl zaaknummer AMS 21/3373 betrekking heeft op een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd. Eiser, eigenaar van een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de omgevingsvergunning en de opgelegde last onder dwangsom. De rechtbank oordeelde dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte had geweigerd, omdat er sprake was van een omgevingsvergunning van rechtswege voor de twee buiten het bouwvlak ingeslagen palen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II, voor zover daarbij niet was beslist op de aanvraag tot wijziging van het palenplan, en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het college niet prematuur had gehandeld bij het opleggen van de last onder dwangsom, maar dat de handhaving niet in stand kon blijven gezien de legalisatie van de palen. Eiser werd in het gelijk gesteld en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6810 en 21/3373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Wentink-Quelle),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Zaaknummer AMS 20/6810
Op 10 februari 2020 heeft het college geweigerd aan [eiser] een omgevingsvergunning te verlenen. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 11 november 2020 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Op 17 maart 2021 (het bestreden besluit II) heeft het college het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar opnieuw maar met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Zaaknummer AMS 21/3373
Op 23 april 2020 heeft het college aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 14 mei 2020 heeft het college het besluit van 23 april 2020 gewijzigd vastgesteld en de begunstigingstermijn verlengd tot 10 weken na de beslissing op bezwaar.
Op 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De beroepen zijn via een beeldverbinding behandeld op de zitting van 13 augustus 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanleiding voor de beroepen
1. [eiser] is eigenaar van het agrarisch perceel [adres] in [woonplaats] . Op het perceel bevindt zich een melkveehoudersbedrijf met bedrijfswoning. [eiser] is ook eigenaar van het naastgelegen perceel [perceelnummer] , met daarop een voormalige noodwoning (hierna: de woning). [eiser] wil zijn bedrijf verplaatsen en ter bekostiging daarvan op het agrarisch perceel vijf woningen realiseren. De bedrijfswoning blijft behouden. De woning is gesloopt en zal worden vervangen door nieuwbouw. Daarvoor is al een omgevingsvergunning verleend.
2. Een toezichthouder van de gemeente Amsterdam heeft op 20 september 2019 en op 18 oktober 2019 geconstateerd dat [eiser] in afwijking van de verleende omgevingsvergunning voor de (nieuw te bouwen) woning een extra funderingsbalk heeft aangebracht, twee palen buiten het bouwvlak heeft ingeslagen en de fundering hoger heeft aangebracht dan het aangrenzende maaiveld. De toezichthouder heeft de werkzaamheden laten stilleggen.
3. Op 25 september 2019 heeft het college de bouwstop bekrachtigd en [eiser] een last onder bestuursdwang opgelegd tot het onmiddellijk staken van de werkzaamheden aan de fundering van de nieuw te bouwen woning. Het college heeft tevens een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000 ineens te verbeuren, indien [eiser] de werkzaamheden aan de woning voortzet.
4. Om de relocatie van het bedrijf en de bouw van vijf woningen mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam op 23 oktober 2019 het voorontwerpbestemmingsplan ‘6e herziening Landelijk Noord’ (hierna: het voorontwerpbestemmingsplan) gepubliceerd en op 24 oktober 2019 gedurende vier weken ter inzage gelegd.
5. Op 3 december 2019 heeft [eiser] een omgevingsvergunning aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld: “
Wijziging van palenplan en het bouwen van het terras met fundering van een reeds verleende vergunning met kenmerk OLO 3511285” (hierna: het bouwplan). Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat van de zes voor het funderen van de woning beoogde palen, twee palen onder het te bouwen terras zijn geplaatst, om te voorkomen dat het terras door inklinking van de grond zal verzakken.
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk Noord’ (hierna: het bestemmingsplan). De gronden van het agrarisch perceel hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Veenweidegebied’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie – 1’ en ‘Waarde-Cultuurhistorie’. De gronden waarop de woning stond hebben de bestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie – 1’ en ‘Waarde-Cultuurhistorie’.
7. Op 10 februari 2020 heeft het college met het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
8. Op 11 november 2020 heeft het college het bestreden besluit I genomen.
9. Op 23 december 2020 heeft het college het op 8 december 2020 vastgestelde ontwerpbestemmingsplan ‘6e herziening Landelijk Noord’ (hierna: het ontwerp-bestemmingsplan) gepubliceerd en vanaf 24 december 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegd.
10. Het (voor)ontwerpbestemmingsplan maakt de relocatie van het bedrijf, de bouw van vijf woningen en een woonbestemming voor de bedrijfswoning mogelijk (hierna: het project). De percelen [adres] en [perceelnummer] vormen het plangebied. De woning is geen onderdeel van het project, maar is betrokken in het (voor)ontwerpbestemmingsplan om te zorgen voor een goede, ruimtelijke aansluiting van de woning op de rest van het plangebied. Het (voor)ontwerpbestemmingsplan kent aan de percelen [adres] en [perceelnummer] grotendeels de bestemming ‘Wonen – 2’ toe (zie het geel gekleurde deel van de afbeelding hieronder).
11. Het ontwerpbestemmingsplan bestemt de gronden met de bestemming ‘Wonen – 2’ voor wonen en daarbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. [1]
12. Op 17 maart 2021 heeft het college met het bestreden besluit II, met inachtneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 2 maart 2021 (hierna: de commissie), het bestreden besluit I ingetrokken, het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van [eiser] opnieuw ongegrond verklaard. De aanleiding voor de intrekking van het bestreden besluit I was er in gelegen dat in dit besluit ten onrechte het bestemmingsplan ‘Oud Noord’ vermeld stond.
Standpunt van het college
13. De commissie merkt op dat de woning op de plankaart van het bestemmingsplan een afmeting heeft van 6 x 9 meter en dat het beoogde terras buiten de toegestane bebouwing komt te vallen. Het terras is in strijd met het bestemmingsplan. [2] De woning is in het bestemmingsplan positief bestemd, uitgaande van de bestaande maatvoering en onder de voorwaarde dat geen nieuwe erfbebouwing wordt toegestaan. Dit uitgangspunt geldt nog steeds en het college ziet geen reden daarvan af te wijken. Het voorontwerpbestemmingsplan toont de intentie van het college om de bestemming te wijzigen. Maar dit is nog niet zeker. De ter-visie-procedure is bedoeld om meer duidelijkheid te krijgen over mogelijk andere belangen die daar mogelijk door beïnvloed (kunnen) worden. Dit kan leiden tot wijzigingen van de in het voorontwerpbestemmingsplan genoemde bestemmingen. Volgens de commissie heeft het voorontwerpbestemmingsplan nog geen juridische status en staat de feitelijke inhoud ervan nog niet definitief vast. Daarom kan niet vooruitgelopen worden op de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan en kan het bouwplan niet nu al worden vergund. De commissie concludeert dat het college voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd waarom het geen medewerking wil verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwplan en dat het de gevraagde omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.
Standpunt van [eiser]
14. [eiser] stelt dat het bestreden besluit II niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. [eiser] voert daartoe aan dat dit besluit niet op grond van de toen bekende feiten en omstandigheden (ex nunc) is genomen. Op 8 december 2020 is het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld; het heeft tot en met 3 februari 2021 ter inzage gelegen. In dat geval had daarmee rekening kunnen worden gehouden, zoals namens het college op de hoorzitting is gesteld. Met het vastgestelde (voor)ontwerpbestemmingsplan heeft de woning een woonbestemming verkregen en zijn de omliggende gronden bestemd voor die functie. Het geweigerde terras zal in de toekomstige bestemming dus rechtstreeks toelaatbaar zijn en niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Vergunningverlening lag volgens [eiser] dus evident in de rede. Ook ontbreekt een evenwichtige belangenafweging; de belangen van [eiser] zijn niet afgewogen in de nadere motivering van 21 september 2020. Tot slot stelt [eiser] dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het bestreden besluit II.
De beoordeling van de beroepen
AMS 20/6810 (geweigerde omgevingsvergunning)
15. Het college heeft het bestreden besluit I vervangen door het bestreden besluit II. Niet gebleken is dat [eiser] nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom nietontvankelijk verklaren.
Hoorplicht
16. De rechtbank oordeelt dat het college [eiser] voorafgaand aan het bestreden besluit II niet opnieuw hoefde te horen. De wijziging ten opzichte van het bestreden besluit I is, voor zover voor deze zaak van belang, louter tekstueel van aard. Het college heeft op eigen initiatief bemerkt dat in het bestreden besluit I het verkeerde bestemmingsplan vermeld stond. Na heroverweging bleef het bestreden besluit I, voor zover hier van belang, geheel in stand. [eiser] is dus niet in zijn belangen geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Niet ter discussie staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen, indien een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft beslissingsruimte in de keuze om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank toetst deze keuze terughoudend. Dit betekent in dit geval dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Twee palen buiten het bouwvlak. Omgevingsvergunning van rechtswege?
18. Het college kan in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bouwplan had kunnen worden vergund met toepassing van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zodat op de aanvraag artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en dus de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. [3] Dit staat ook niet ter discussie. Dit betekent dat het college in beginsel binnen acht weken op de aanvraag had moeten beslissen. Aangezien het college de beslistermijn met zes weken heeft verlengd, had het college binnen veertien weken op de aanvraag moeten beslissen. Omdat het college niet heeft beslist op de aanvraag, voor zover deze dient ter legalisatie van de twee zonder omgevingsvergunning buiten het bouwvlak ingeslagen palen, is voor dat deel van de aanvraag een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit II is al om die reden gegrond.
Het terras
20. Bij de heroverweging in bezwaar op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt als hoofdregel dat het ten tijde van de heroverweging geldende recht wordt toegepast. In dit geval bestaat geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De aanvraag voor het terras moet dus worden beoordeeld op grond van het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit II geldende recht, in dit geval het bestemmingsplan.
21. Het ontwerpbestemmingsplan is op 24 december 2020 ter inzage gelegd. Op de zitting heeft het college toegelicht dat in het ontwerpbestemmingsplan het bouwvlak rond de woning wordt vergroot en het terras daardoor wordt toegestaan, dat naar verwachting eind 2021 de gemeenteraad beslist over het ontwerpbestemmingsplan en dat het college het onwenselijk vindt om op die beslissing vooruit te lopen. De rechtbank is dit met het college eens. Nog daargelaten dat niet is uitgesloten dat de beslissing van de gemeenteraad langer op zich kan laten wachten dan eind 2021, neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat voor andere belanghebbenden nog rechtsmiddelen openstaan tegen het nieuwe bestemmingsplan en dat [eiser] , daarnaar gevraagd, zijn belang bij het realiseren van het terras voordat het nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan geen rol kan spelen bij het al dan niet verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Overigens staat het [eiser] vrij om onder het vast te stellen bestemmingsplan ‘6e herziening Landelijk Noord’ een nieuwe aanvraag in te dienen.
Zaaknummer AMS 21/3373 (last onder dwangsom).
22. In een uitspraak van 28 oktober 2020 [4] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het volgende toetsingskader geformuleerd voor de heroverweging door bestuursorganen in bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van dit artikel rust op een bestuursorgaan de plicht om zijn eerdere besluit op grondslag van het daartegen gemaakte bezwaar te heroverwegen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, moet het bestuursorgaan dat eerdere besluit herroepen en voor zover nodig daarvoor in de plaats een nieuw besluit nemen. Hierbij is het vertrekpunt dat het bestuursorgaan zijn eerdere besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht en beleid. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden van ná het eerdere besluit die van belang zijn voor toepassing van de desbetreffende norm.
De rechtbank zal dit toetsingskader hierna toepassen.
Twee palen buiten het bouwvlak
23. [eiser] heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning van 3 december 2019 mede ingediend ter legalisatie van twee buiten het bouwvlak ingeslagen palen. De verlengde beslistermijn eindigde op 10 maart 2020. Het college had toen niet op dit onderdeel van de aanvraag beslist. Op 11 maart 2020 [5] is daardoor voor dit onderdeel de in overweging 18. genoemde omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Dit betekent dat de twee palen zijn gelegaliseerd. Hieraan staat niet in de weg dat die omgevingsvergunning nog niet in werking is getreden omdat het college deze nog bekend moet maken. Het college heeft de dwangsombesluiten na 11 maart 2020 genomen, te weten op 23 april 2020 en op 14 mei 2020. Dit betekent dat het college door het ontstaan van een omgevingsvergunning van rechtswege ten tijde van het bestreden besluit niet langer bevoegd was handhavend op te treden tegen de twee buiten het bouwvlak ingeslagen palen.
24. Het beroep tegen het bestreden besluit is reeds daarom gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats daarvan treedt.
Extra funderingsbalk voor het terras; hoogte van de fundering (peil).
25. De met het primaire besluit I opgelegde en met het primaire besluit II gewijzigde last houdt in, kort gezegd en voor zover hier nog relevant, dat [eiser] de bovenkant van de aangelegde fundering met 47 centimeter moet verlagen en de extra funderingsbalk moet verwijderen.
26. Het bestreden besluit berust op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 26 mei 2021. Volgens de commissie is de last onder dwangsom niet prematuur, omdat het ontwerpbestemmingsplan dat de gebouwde fundering mogelijk zou kunnen legaliseren toen nog niet was vastgesteld en ter inzage gelegd; ook heeft het college de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een tuinterras in bezwaar in stand gelaten. Volgens de commissie heeft het college terecht gehandhaafd en bestond ten tijde van het nemen van het handhavingsbesluit geen concreet zicht op legalisatie.
27. Volgens [eiser] was handhavend optreden prematuur. Hij voert daartoe aan, kort weergegeven, dat op het moment van heroverweging het ontwerpbestemmingsplan was vastgesteld en dat daarmee de gepretendeerde overtreding werd beëindigd, zodat de aanvraag omgevingsvergunning voor het terras niet kon worden geweigerd.
28. De rechtbank stelt vast dat de extra funderingsbalk in strijd met het bestemmingsplan en in afwijking van de verleende bouwvergunning is gerealiseerd, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarmee staat vast dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom artikel 2.1, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd overtreden, zodat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden. Het college heeft dus niet prematuur handhavend opgetreden.
29. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
30. Om concreet zicht op legalisatie door een nieuw bestemmingsplan te kunnen aannemen, is volgens vaste rechtspraak ten minste vereist dat ten tijde van het besluit op bezwaar een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen de bouw en het gebruik, waarop het besluit tot handhaving ziet, past. Voor concreet zicht op legalisatie door een omgevingsvergunning moet ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar ten minste een begin zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, wat niet mogelijk is zonder een aanvraag. [6]
31. In dit geval was ten tijde van het bestreden besluit zowel een legaliserende aanvraag omgevingsvergunning voor het terras ingediend als een ontwerpbestemmingsplan vastgesteld en ter inzage gelegd dat de bouw en het gebruik van het terras mogelijk maakt. Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit concreet zicht op legalisering van het terras bestond. Het college heeft gelet hierop niet in redelijkheid kunnen besluiten om tegen de gebouwde fundering voor het terras als zodanig handhavend op te treden.
32. Over de hoogte van de gebouwde fundering voor het terras, oordeelt de rechtbank anders. Zij overweegt daartoe als volgt.
33. [eiser] betoogt ook in dit kader dat handhavend optreden prematuur was. Hij voert daartoe aan dat de nog te bouwen woning een niet aan de weg grenzend gebouw is. In welk geval volgens artikel 1.79 van het ontwerpbestemmingsplan ‘peil’ wordt gedefinieerd als “
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.” [eiser] verwijst ter onderbouwing naar de ‘Nota van beantwoording zienswijzen behorende bij het ontwerpbestemmingsplan’ (hierna: de Nota), met de in de beantwoording van zienswijze 1.10 gegeven uitleg van ‘peil’ als: “
de gemiddelde hoogte van het maaiveld rondom het bouwwerk, zoals dat aanwezig is na voltooiing van de bouw en nadat dit is afgewerkt.
34. De rechtbank is dit niet met [eiser] eens. In het primaire besluit I staat dat het college de last heeft opgelegd omdat de gebouwde fundering hoger is dan het omliggende afgewerkte maaiveld, dat [eiser] daarmee hoger dan het peil bouwt en dat dit in strijd is met de voor de woning verleende omgevingsvergunning. [eiser] heeft dit niet betwist. Reeds hiermee staat de overtreding vast. De uitleg van [eiser] berust op een verkeerde lezing van de beantwoording van zienswijze 1.10 van de Nota. Die beantwoording ziet, zoals het college op de zitting, naar het oordeel van de rechtbank op correcte wijze, heeft toegelicht, op nieuw te bouwen woningen; niet op bestaande bouw, in dit geval de (nieuw te bouwen) woning. De rechtbank begrijpt de beantwoording op gelijke wijze. Dit betekent dat als ‘peil’ moet worden aangemerkt het afgewerkte maaiveld als vastgesteld ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning.
Conclusie
Zaaknummer 20/6810 (geweigerde omgevingsvergunning)
35. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit voor zover daarbij niet is beslist op de aanvraag ‘wijzigen palenplan’ en laat het bestreden besluit II voor het overige in stand.
36. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
37. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).
Zaaknummer 21/3373 (last onder dwangsom)
38. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de opgelegde last tegen twee buiten het bouwvlak ingeslagen palen is gehandhaafd en
tegen de gebouwde fundering voor het terras handhavend is opgetreden. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de dwangsombesluiten van 23 april 2020 en 14 mei 2020 te herroepen, voor zover daarin is beslist dat [eiser] de in strijd met de omgevingsvergunning van 6 april 2018 gerealiseerde palen moet verwijderen.
39. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
40. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.992 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
AMS 20/6810 (geweigerde omgevingsvergunning)
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II, voor zover daarbij niet is beslist op de aanvraag ‘wijzigen palenplan’ en laat het bestreden besluit II voor het overige in stand;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181 aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.496;
Zaaknummer AMS 21/3373 (last onder dwangsom).
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de opgelegde last tegen twee buiten het bouwvlak ingeslagen palen is gehandhaafd en tegen de gebouwde fundering voor het terras handhavend is opgetreden;
  • herroept de dwangsombesluiten van 23 april 2020 en 14 mei 2020, voor zover daarin is beslist dat [eiser] de in strijd met de omgevingsvergunning van 6 april 2018 gerealiseerde palen moet verwijderen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181 aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8.1 van het ontwerpbestemmingsplan.
2.Artikel 5.1 van het bestemmingsplan.
3.Dit volgt uit de artikelen 3.7, eerste lid, en 3.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zie bijvoorbeeld uitspraak Afdeling 13 juni 2018,
5.Het college had uiterlijk op 10 maart 2020 op de aanvraag moeten beslissen.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019,