ECLI:NL:RBAMS:2021:7957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
1308227121, 1300049321, 1301690221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, diefstal met valse sleutel, zware mishandeling en overtreding van gedragsaanwijzing

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn (ex-)levensgezel, diefstal met valse sleutel, zware mishandeling en overtreding van een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 7 oktober 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Hara, en de raadsman van de verdachte, mr. S.C. van Klaveren, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen in drie zaken (A, B en C) gevoegd en beoordeeld.

In zaak A werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 12 februari 2021, waarbij hij haar meerdere keren met de vuist op het hoofd sloeg. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 1 november 2020 tot en met 11 maart 2021 geld van haar had afgedwongen door te dreigen een seksfilmpje openbaar te maken. Dit laatste feit werd door de rechtbank niet bewezen verklaard, en de verdachte werd daarvan vrijgesproken. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van zware mishandeling op 1 januari 2021, waarbij hij zijn levensgezel met kracht in het gezicht sloeg, wat resulteerde in blijvend letsel aan haar oog. De rechtbank oordeelde dat dit feit bewezen was. In zaak C werd de verdachte beschuldigd van het overtreden van een gedragsaanwijzing die hem verbood contact te hebben met zijn levensgezel. Ook dit feit werd bewezen verklaard.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, en bepaalde dat hij zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor agressieregulatie. Daarnaast werd een maatregel opgelegd die hem verbood contact te hebben met de benadeelde partij gedurende drie jaar. De benadeelde partij, de levensgezel van de verdachte, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de immateriële schade die de benadeelde partij had geleden door de mishandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/082271-21 (A) 13/000493-21 (B) en 13/016902-21 (C)
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in “ [gedetineerd] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. Hara en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.C. van Klaveren naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de reclasseringswerker [reclasseringsmed] namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , hebben verteld.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A, B en C aangeduid.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er in zaak A van beschuldigd dat hij op 12 februari 2021 in Amsterdam zijn (ex-)levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld (feit 1). Als tweede feit is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 1 november 2020 tot en met 11 maart 2021, door te dreigen een seksfilmpje van [slachtoffer] openbaar te maken, [slachtoffer] heeft gedwongen geld af te geven. Als dat niet kan worden bewezen dan is ten laste gelegd dat hij dat geprobeerd heeft en als dat ook niet kan worden bewezen dat hij haar, door hier mee te dreigen, heeft gedwongen iets te doen of toe te laten. Als feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte tussen 12 en 15 februari 2021 geld heeft gestolen van [slachtoffer] door zonder haar toestemming met haar telefoon betalingen te doen.
In zaak B is aan verdachte – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij op 1 januari 2021 in [woonplaats slachtoffer] [slachtoffer] met de vuist op het hoofd heeft geslagen. Dit is ten laste gelegd als (poging) zware mishandeling, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg of mishandeling.
In zaak C wordt hij ervan verdacht dat hij op 16 januari 2021 in [woonplaats slachtoffer] contact heeft gehad met [slachtoffer] en in haar woning is geweest, terwijl de officier van justitie hem dat door middel van een gedragsaanwijzing had verboden.
De tenlasteleggingen staan in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zaak B, omdat de verklaringen van [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn. Ook voor feit 2 in zaak A heeft de verdediging om vrijspraak verzocht.
In zaak A, feit 1 heeft de verdediging gesteld dat verdachte één keer heeft geslagen.
In zaak A, feit 3 en in zaak C heeft de verdediging geen verweer over het bewijs gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zaak A, feit 2
De rechtbank vindt dit feit niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat [slachtoffer] geld heeft overgemaakt door de dreiging van verdachte om het filmpje openbaar te maken. [slachtoffer] heeft geld overgemaakt aan c.q. voor verdachte en er is een seksfilmpje van [slachtoffer] . De verklaring van aangeefster, dat verdachte heeft gedreigd met openbaarmaking van het filmpje, wordt echter niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Voor zover verdachte met openbaarmaking zou hebben gedreigd, is er geen bewijs dat [slachtoffer] om die reden gelden aan verdachte heeft overgemaakt, aangezien zij daarvóór ook al gelden aan verdachte overmaakte.
3.3.2.
Het oordeel over de overige tenlastegelegde feiten
Zaak A
Feit 1 (mishandeling)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 12 februari 2021 [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meerdere keren met de vuist op haar hoofd te slaan. [slachtoffer] heeft in haar aangifte gezegd dat verdachte haar eerst in de woning met gebalde vuist op het hoofd heeft geslagen en later nog een keer in het trappenhuis. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in het trappenhuis zag dat een man [slachtoffer] met gebalde vuist met kracht op het achterhoofd sloeg. Verdachte heeft op de zitting gezegd dat hij [slachtoffer] die dag buiten op haar hoofd heeft geslagen, waar de getuige bij was.
De verklaring van aangeefster wordt door de verklaring van de getuige ondersteund. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] , ook ten aanzien van het slaan in de woning.
Feit 3 (diefstal met valse sleutel)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 12 tot en met 14 februari 2021 geld heeft gestolen van [slachtoffer] , door betalingen met haar mobiele telefoon te doen. [slachtoffer] heeft in haar aangiftes gezegd dat verdachte op 12 februari 2021 haar telefoon heeft meegenomen en dat hij daar betalingen mee heeft gedaan voordat hij haar deze teruggaf op 14 februari 2021. De bankafschriften laten zien dat het in totaal gaat om € 15,59. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij inderdaad haar telefoon heeft meegenomen. Hij heeft ook gezegd dat hij met de elektronische bankpas op haar telefoon sigaretten en een chocoladereep heeft betaald. [slachtoffer] had daar geen toestemming voor gegeven.
Zaak B:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 1 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] .
[slachtoffer] vertelt tegen de agenten die op 1 januari 2021 na een melding bij haar woning komen, dat verdachte haar in de auto in elkaar heeft geslagen. De agenten zien dat zij geëmotioneerd is en zien schrammen bij [slachtoffer] . Een dag later heeft een agent telefonisch contact met [slachtoffer] . Zij vertelt dan dat zij een dik linkeroog heeft, dat de rest van haar gezicht aan de linkerkant dik en pijnlijk is en dat dat komt doordat verdachte haar de dag ervoor geslagen heeft. Zij vertelt dat ze wazig ziet met dat oog en dat zij dezelfde dag een afspraak in het ziekenhuis heeft om naar het letsel aan haar oog te laten kijken. [slachtoffer] verklaart in haar aangifte van 17 januari 2021 dat verdachte haar vier keer met zijn vuist op haar oog geslagen heeft. Dit was in de auto in [woonplaats slachtoffer] , onderweg naar het huis van [slachtoffer] . Ze voelde na de klap heel veel pijn en voelde dat haar oog direct begon op te zwellen. Ze zijn nog uit de auto gestapt en verdachte heeft [slachtoffer] met zijn vuisten geslagen. Na een klap op haar linkeroog had zij meteen geen zicht meer. Op 11 maart 2021 verklaart ze dat verdachte haar op de linkerkant van haar hoofd sloeg en dat één klap zodanig was dat ze voelde dat het niet goed was voor haar oog.
[slachtoffer] is op 2 januari 2021 naar het ziekenhuis gegaan. Uit de brief van de spoedeisende hulp van het Amsterdam UMC van 2 januari 2021 blijkt dat [slachtoffer] die nacht naar de spoedeisende hulp is gegaan en aangaf dat zij hoofdpijn en oogpijn aan de linkerzijde had.
In het letselrapport van de GGD van 22 maart 2021 staat dat er sprake is van ernstig beperkt zicht aan het linkeroog passend bij traumatische schade aan de oogzenuw zoals vastgesteld is bij aanvullend onderzoek van de oogzenuw. De opgegeven toedracht kan zeer goed passen bij het geconstateerde letsel.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar. De verklaringen komen niet precies overeen, maar deze verschillen niet dusdanig waar het gaat om de geweldshandelingen dat de verklaringen terzijde moeten worden geschoven. De rechtbank gebruikt ze dus voor het bewijs.
Het letselrapport en de bevindingen van de agenten ondersteunen de verklaringen van [slachtoffer] . De schrammen vormen bewijs voor het feit dat er geweld gebruikt is tegen [slachtoffer] . Dat de agenten direct na het voorval het letsel aan het oog niet hebben waargenomen is mogelijk, aangezien het om schade aan de oogzenuw gaat.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] met de vuist in het gezicht heeft geslagen en dat zij daardoor letsel heeft opgelopen.
De rechtbank moet op grond van de tenlastelegging bepalen of het letsel dat verdachte aan aangeefster heeft toegebracht in juridische zin ‘zwaar lichamelijk letsel’ is. Uit het letselrapport van de GGD blijkt dat [slachtoffer] permanent zeer beperkt zicht zal blijven houden met het oog. In het rapport van 27 april 2021 staat dat er tussen 1 januari en 2 maart 2021 geen verbetering is opgetreden. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van blijvende schade aan de oogzenuw. Daarom vindt de rechtbank dat het gaat om zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte dat letsel opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft toegebracht. Het iemand bij herhaling met gebalde vuist op het oog slaan levert een aanmerkelijke kans op zwaar letsel op. In en om het oog bevindingen zich erg kwetsbare delen van het menselijk lichaam. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het met kracht meermalen op iemands oog slaan zodanig gericht op het toebrengen van zwaar letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat letsel ook heeft aanvaard. Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het tegendeel.
Zaak C:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd met de gedragsaanwijzing heeft gehandeld.
In het dossier zit de gedragsaanwijzing van 3 januari 2021, waarin staat dat verdachte vanaf die datum gedurende 90 dagen geen contact mag hebben met [slachtoffer] en dat hij niet binnen een straal van 100 meter van haar woning mag komen. Uit de akte van uitreiking blijkt dat verdachte de aanwijzing op dezelfde dag heeft ontvangen. [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op 16 januari 2021 in haar woning is geweest en verdachte heeft dit op de zitting erkend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Zaak A (13/082271-21)
Feit 1
op 12 februari 2021 in Nederland zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist op het hoofd van die [slachtoffer] te stompen;
Feit 3
in de periode van 12 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 te Amsterdam 15,59 euro, die toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door contactloos te pinnen met de elektronische bankpas op de mobiele telefoon van die [slachtoffer] ;
Zaak B (13/000493-21):
op 1 januari 2021 te [woonplaats slachtoffer] , gemeente Ouder-Amstel, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (schade aan de oogzenuw) heeft toegebracht door genoemde [slachtoffer] opzettelijk met kracht meermalen met gebalde vuist in het gezicht te stompen;
Zaak C (13/016902-21):
op 16 januari 2021 te [woonplaats slachtoffer] , gemeente Ouder-Amstel, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 3 januari 2021 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, kort weergegeven inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van contact met [slachtoffer] en/of zich niet dient op te houden binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [woonplaats slachtoffer] , door zich naar voornoemde woning te begeven en vervolgens zich in voornoemde woning te bevinden en meerdere whatsappberichten te sturen naar die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Daarnaast wil zij dat aan verdachte een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) wordt opgelegd voor 2 jaar, inhoudende een contact- en locatieverbod, en dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf van 120 dagen op te leggen, zodat verdachte, met aftrek van het voorarrest, kort na de uitspraak vrijkomt. Daarnaast kan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin twee keer mishandeld, waarbij zij in één geval blijvend letsel aan haar oog heeft opgelopen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat [slachtoffer] zich bij haar partner niet veilig heeft kunnen voelen. Ook toen de officier van justitie ter bescherming van [slachtoffer] een gedragsaanwijzing aan verdachte had gegeven, heeft hij deze aanwijzing naast zich neergelegd. Verdachte heeft verder nog geld gestolen van [slachtoffer] .
De rechtbank heeft gekeken naar welke straffen er in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de afspraken over straffen die de rechtbanken onderling hebben gemaakt. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor huiselijk geweld en voor het niet opvolgen van gedragsaanwijzingen. Alles bij elkaar genomen neemt de rechtbank voor de bewezen verklaarde feiten 5 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt.
Verdachte is een kans geboden om zich van zijn goede kant te laten zien. Zijn voorlopige hechtenis is geschorst, onder een aantal voorwaarden. Die kans heeft verdachte niet gegrepen. Juist in deze periode heeft hij de eerder besproken gedragsaanwijzing overtreden. Dat maakt dat de rechtbank, net als de reclassering, de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt waarvan [slachtoffer] het slachtoffer is, hoog vindt. De reclassering heeft in haar rapport van 23 september 2021 geschreven dat sprake is van een delictpatroon van agressiegerelateerde delicten. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gedragsaanwijzing. De reclassering ziet vanwege de houding van verdachte op dit moment geen mogelijkheden voor gedragsverandering en adviseert om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De reclasseringswerker heeft dit advies op zitting herhaald.
De rechtbank vindt het in het belang van verdachte en om de kans op herhaling te verkleinen belangrijk dat verdachte tóch begeleiding krijgt van de reclassering waarbij hij ook behandeld moet worden bij De Waag in verband met agressieregulatie. Dit is een onderwerp waarvan verdachte ook op zitting heeft gezegd dat hij daar nog stappen in kan maken.
Alles afwegende vindt de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf van zes maanden waarvan één maand voorwaardelijk passend. De rechtbank verbindt daar bijzondere voorwaarden aan zoals die door de reclassering in het voorgeleidingsadvies zijn genoemd, namelijk een meldplicht en ambulante behandeling bij De Waag. De proeftijd zal twee jaar duren.
Maatregel 38v Sr
Daarnaast vindt de rechtbank ter voorkoming van recidive en ter bescherming van aangeefster het nodig om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende dat verdachte gedurende 3 jaar geen direct of indirect contact mag hebben met [slachtoffer] en niet in de buurt van haar woning mag komen. Om deze maatregel kracht bij te zetten staat tegenover iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt 7 dagen hechtenis, tot een maximum van 6 maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich weer belastend zal gedragen tegen [slachtoffer] .

7.Benadeelde partij

7.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 67.833,50 aan vergoeding van materiële schade en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat een bedrag van € 25.310,- kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering zo laat is ingediend dat dit in strijd is met de goede procesorde en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Als de rechtbank hem daar niet in zou volgen, heeft hij
niet-ontvankelijkheid verzocht voor de feiten waarvoor vrijspraak is gevraagd. De vordering voor kosten voor medisch advies moeten worden afgewezen of niet-ontvankelijk worden verklaard. De verdere kosten zijn onvoldoende onderbouwd en daarvoor moet ook
niet-ontvankelijkheid volgen. Ten slotte heeft hij verzocht de vordering voor immateriële schade aanzienlijk te matigen.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal niet de hele vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat de vordering laat is ingediend. Op grond van de wet mag de benadeelde partij nog op de zitting een vordering indienen. Dit vanuit de gedachte dat de wetgever de drempel voor het verzoeken om schadevergoeding in het strafproces laag wilde houden. Daar staat tegenover dat de advocaat de gelegenheid moet hebben een vordering juridisch voor te bereiden en te bespreken met zijn/haar cliënt. Hoe later een vordering is ingediend, die niet zeer eenvoudig van aard is, hoe eerder zich de situatie voor zal doen dat (een deel van) de vordering te complex wordt om in de (in tijd begrensde) strafprocedure te kunnen behandelen. De verdediging heeft namelijk minder tijd om ingenomen stellingen, gemotiveerd en eventueel onderbouwd met stukken, te weerleggen. Als een van beide partijen (verdediging of benadeelde partij) in de gelegenheid gesteld moet worden om bewijs te leveren voor op de zitting ingenomen stellingen, betekent dat automatisch dat de zaak moet worden aangehouden, waardoor ook de inhoudelijke zaak vertraging oploopt. Regelmatig levert dat een te zware belasting van het strafproces op, waardoor de vordering dan (deels) niet-ontvankelijk wordt verklaard en bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Zo ook in deze zaak.
Materiële schade
Een deel van de vordering ziet op het door aangeefster, onder dreiging van openbaarmaking van het seksfilmpje, overgemaakte geld. Omdat de rechtbank dat feit ( zaak A onder 2) niet bewezen vindt, wordt de benadeelde partij in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij zal ook voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van materiële schade. De verdediging heeft de posten gemotiveerd betwist en de rechtbank vindt de vordering onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de mishandelingen van zaak A en zaak B rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het zwaartepunt voor het vaststellen van de immateriële schade ligt bij de mishandeling van zaak B, omdat daarin het letsel het ernstigst is. De rechtbank stelt vast dat sprake is van blijvende schade aan het oog van [slachtoffer] . Zij heeft zeer beperkt zicht, wat haar is aangedaan door haar toenmalige partner, met wie zij de relatie herstelde en die haar toen weer heeft mishandeld. Zij wordt hier blijvend aan herinnerd door het letsel. De rechtbank begroot de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit in zaak B is gepleegd, zijnde 1 januari 2021. Daarover legt de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel op.
De benadeelde partij zal in de rest van haar vordering van immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 184a, 300, 302, 304 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 3, in zaak B primair en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
Feit 3:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Zaak B:
Zware mishandeling;
Zaak C:
Handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [leger des Heils] in Amsterdam. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen;
- dat veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaar:
(1) zich
nietzal
ophoudenbinnen een straal van 100 meter van de woning van aangeefster, op dit moment het adres [woonplaats slachtoffer] .
(2) op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboorte dag slachtoffer]
Beveelt dat hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximale totale duur van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij[slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
Bijlage […]