Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
2 september 2020 gedagvaard in kort geding bij de kantonrechter van deze rechtbank. Bij vonnis van 7 oktober 2020 heeft de kantonrechter het voldoende aannemelijk geacht dat de beperkende overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis, zowel ten aanzien van de bar als van de kantoorruimte, door de bodemrechter zullen worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De huurbetalingsverplichtingen heeft de kantonrechter voorshands van 16 maart tot
1 juli 2020 bepaald op 50% en van 1 juli tot 1 oktober 2020 op 75%. De kantonrechter heeft vervolgens de huurbetalingsverplichtingen van [eiseres] ter zake van de bar over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 januari 2021 voor 50% opgeschort en ter zake van de kantoorruimte voor 25%.
26 augustus 2021 laten betekenen aan [eiseres] , met bevel om binnen twee dagen een totaalbedrag van € 53.598,87 te voldoen en is aangezegd dat bij gebreke van tijdige voldoening zal worden overgegaan tot executie van het vonnis.
3.Het geschil
4.De beoordeling
8 april 2020 (zie 2.7) zijn hersteld en vervolgens door de nieuwe aandeelhouder zijn goedgekeurd. [eiseres] heeft na de mondelinge behandeling van 10 juni 2021 de op die dag opnieuw vastgestelde jaarrekeningen over 2016 tot en met 2020 en recente TVL- en HVA- subsidieaanvragen bij akte van 22 juni 2021 in het geding gebracht. Vervolgens heeft de kantonrechter kennelijk geoordeeld dat [gedaagde] terecht mocht twijfelen aan de juistheid van de administratie en dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat deze jaarrekeningen een getrouw beeld geven van (onder meer) de omzetgegevens
.Uit het vonnis blijkt niet hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen en of en in hoeverre zij het standpunt van [eiseres] hierin heeft meegewogen. Zij heeft naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende opnieuw vastgestelde jaarrekeningen geen vragen gesteld aan (de bestuurder van ) [eiseres] . Bij dit oordeel lijkt geen rekening te zijn gehouden met de (aannemelijke) stelling van [eiseres] dat de jaarrekeningen zijn herzien . Bovendien heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling in dit kort geding een plausibele en goed te volgen verklaring /toelichting gegeven op de door [gedaagde] in zijn pleitnota aangehaalde betalingen en omzetcijfers waaruit volgens hem gegoochel en tegenstrijdigheid zou blijken.
1.016,00
5.De beslissing
15 december 2021. [1]