In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden] over de huurprijs van een kamer. [eiseres] huurde vanaf 1 juli 2020 een kamer van [gedaagden] tegen een all-in prijs van € 650,00. De huurovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd van 12 maanden, eindigend op 1 juli 2021. [eiseres] heeft op 11 februari 2021 een verzoekschrift ingediend bij de huurcommissie om de redelijkheid van de huurprijs te toetsen, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de huurcommissie oordeelde dat er geen tijdelijke huurovereenkomst was. Dit leidde tot de rechtszaak waarin [eiseres] vorderde dat de kantonrechter de huurprijs zou vaststellen en de huurcommissie zou heroverwegen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2021 zijn beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst kenmerken vertoonde van zowel een tijdelijke als een onbepaalde huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de huurcommissie [eiseres] ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de vordering tijdig was ingediend. De kantonrechter heeft de huurprijs vastgesteld op € 175,87 per maand en het voorschot voor bijkomende leveringen en diensten op € 162,50 per maand. Tevens is [gedaagden] veroordeeld tot betaling van € 3.944,05 aan onverschuldigd betaalde huur en servicekosten, vermeerderd met wettelijke rente.
De kantonrechter benadrukte dat onduidelijkheden in de huurovereenkomst voor rekening van de verhuurder komen en dat de bescherming van huurders niet mag worden ondermijnd door onduidelijke contracten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en [gedaagden] is in de proceskosten veroordeeld.