ECLI:NL:RBAMS:2021:8047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C/13/708141 - FA RK 21/6262
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1970, die lijdt aan een psychische aandoening. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betrof de ziekte van Huntington en een schizo-affectieve stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet akkoord ging met de diagnose van de ziekte van Huntington en heeft ingestemd met een second opinion. De deskundige, psychiater E. van Duijn, heeft geconcludeerd dat de schizo-affectieve stoornis op de voorgrond staat en dat de symptomen van de ziekte van Huntington niet voldoende evident zijn om een machtiging te verlenen. De rechtbank heeft overwogen dat de Wet zorg en dwang (Wzd) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) naast elkaar bestaan en dat de behandeling van de psychische stoornis voorrang heeft. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot machtiging afgewezen, omdat niet voldaan was aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter H.P.E. Has, bijgestaan door griffier S.A.A. Bakker.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/708141 – FA RK 21/6262
Afwijzing rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 13 december 2021van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
Betrokkene: [betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende te Arkin, op de locatie [locatie] .
Zorgaanbieder: Arkin
Advocaat: mr. N.D. Groenewoud

1.Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 oktober 2021 en de tussenbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2021. Deze stukken worden, voor zover hierna niet weergegeven, als herhaald en ingelast beschouwd.
In de tussenbeschikking staat onder andere het volgende weergegeven:
“Betrokkene heeft ter zitting meegedeeld dat hij het niet eens is met de gestelde
diagnose ziekte van Huntington. Hij heeft al eens eerder meegewerkt aan onderzoek
naar deze ziekte, maar daar was niets uitgekomen. Betrokkene stemt toe om mee te
werken aan een nieuw onderzoek.
De advocaat van betrokkene heeft een pleitnota aan de rechtbank gestuurd. De
pleitnota ziet – kort samengevat – met name toe op de door de advocaat betwiste
diagnose ziekte van Huntington in de medische verklaring van 17 september 2021
en verzoekt namens betrokkene om een second opinion.
(…)
De psychiater heeft ter zitting meegedeeld dat de eerder gestelde diagnose – een
schizo-affectieve stoornis – is gewijzigd op basis van het klinisch beeld,
heteroanamnese en positieve familie anamnese. Tijdens de huidige opname is een
uitgebreide neurocognitieve stoornis, veroorzaakt door de ziekte van Huntington
met gedrags- en bewegingsstoornissen vastgesteld. Er is bij betrokkene sprake
van paranoia, grootheidswanen en het ontbreken van ziektebesef- en inzicht.
Betrokkene verzet zich tegen de diagnose ‘Huntington’. Hij denkt geen intensievere begeleiding nodig te hebben en wil graag terug naar de RIBW-woning. Hij weigert bloedonderzoek. De psychiater stemt in met een second opinion zodat uitsluitsel
kan worden verkregen over de diagnose.”
Bij beschikking van 16 november 2021 heeft de rechtbank, na contact te hebben gehad met drie academische ziekenhuizen, psychiater dhr. E. van Duijn bereid gevonden een second opinion te verrichten en deze psychiater benoemd als deskundige ten behoeve van het te verrichten nader onderzoek.
Het verslag van 26 november 2021 van het nadere onderzoek van de deskundige op 22 november 2021 heeft de rechtbank nadien ontvangen en verspreid.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 december 2021 in het gebouw van Arkin, op de locatie [locatie] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene;
- advocaat van betrokkene;
- dhr. O.R. de Peuter, psychiater van de kliniek;
- mw. C. Ruijter, arts;
- dhr. [naam] , vanuit het wijkteam in het ambulante kader (via beeldbellen).

2.Wettelijke termijn

2.1.
Ingevolge artikel 39 lid 1 Wzd dient de rechtbank binnen drie weken na de datum van het indienen van het verzoekschrift te beslissen. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige procedure deze termijn is overschreden als gevolg van het toewijzen van een second opinion en het zoeken naar een psychiater die hiertoe bereid was en dit ook binnen een redelijke termijn kon verrichten.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het meer in het belang is van betrokkene om de door betrokkene en diens advocaat bestreden diagnose opnieuw te beoordelen dan te beslissen binnen de door de wetgever gestelde termijn. Daar komt bij dat betrokkene niet is benadeeld door de termijnoverschrijding. Betrokkene is opgenomen door middel van een zorgmachtiging, die loopt van 29 april 2021 tot en met 29 april 2022. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om consequenties te verbinden aan de termijnoverschrijding.

3.Second opinion

3.1.
De rechtbank heeft aan de deskundige dhr. E. van Duijn ten behoeve van de second opinion voor zover relevant de volgende vragen voorgelegd:
1. In hoeverre is er bij betrokkene sprake van een of meerdere psychische stoornis(sen)? Zo dit het geval is, welke diagnose kan worden gesteld, waarbij expliciet gevraagd wordt of ten aanzien van betrokkene kan worden vastgesteld of hij (nu) de ziekte van Huntington heeft?
2. Zo er sprake is van meerdere diagnoses, kan worden aangegeven ten aanzien van welke diagnose behandeling op de voorgrond dient te staan?
(…)
5. Geeft het onderzoek de deskundige anderzijds aanleiding tot het maken van opmerkingen?
3.2.
Ten aanzien van de eerste vraag voert de deskundige aan dat de psychotische uitspraken in het kader van megalomane wanen, de incoherente spraak en de verstoorde impulsregulatie op de voorgrond staan. Verwezen wordt naar de jarenlange bekendheid van betrokkene met psychotische klachten. Uit het afnemen van de vragenlijst MoCA volgt volgens de deskundige dat betrokkene neurocognitieve stoornissen heeft. Gelet op zijn familiaire belasting heeft betrokkene 50% kans om de ziekte van Huntington te ontwikkelen, aldus de deskundige.
Daarentegen geeft de deskundige aan dat megalomane wanen en de incoherente spraak niet karakteristiek zijn voor deze ziekte. Daarnaast zou de jarenlange bekendheid met psychotische klachten niet passen bij het beloop van de ziekte van Huntington; dan zou er een langzaam progressief verslechterend beeld moeten zijn met meer symptomen op psychiatrisch, cognitief en motorisch gebied, wat bij betrokkene niet het geval zou zijn. De diagnose schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type is een correcte diagnose, aldus de deskundige.
De deskundige geeft verder aan dat de verstoorde impulsregulatie zowel kenmerkend is voor een schizo-affectieve stoornis, als voor de ziekte van Huntington. Om de verstoorde impulsregulatie aan de ziekte van Huntington te kunnen toeschrijven, is het noodzakelijk dat betrokkene ook een stoornis in de impulsregulatie heeft zonder psychotische klachten. De geconstateerde neurocognitieve stoornissen kunnen volgens de deskundige symptomen van de ziekte van Huntington zijn, maar kunnen ook beïnvloed zijn door het psychotisch toestandsbeeld van betrokkene en het langdurig gebruik van antipsychotica.
3.3.
Het antwoord van de psychiater ten aanzien van de tweede vraag is dat het psychotische toestandsbeeld van de schizo-affectieve stoornis op de voorgrond staat.
3.4.
Bij beantwoording van de vraag aan de deskundige of het onderzoek anderszins nog aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen wordt – voor zover relevant – nog het volgende opgemerkt. Aangegeven wordt dat er geen uitvoerig motorisch onderzoek heeft plaatsgevonden ten aanzien van de bewegingsstoornissen. Wel is opgevallen dat betrokkene onrustige bewegingen heeft, die kunnen wijzen op de ziekte van Huntington, maar ook bij psychotische stoornissen en gebruik van antipsychotica kunnen optreden, bijvoorbeeld dyskinesie. Genetisch onderzoek is noodzakelijk om te kunnen bevestigen, dan wel uit te sluiten dat betrokkene gendrager is voor de ziekte van Huntington, aldus de deskundige. De deskundige merkt daarbij op dat betrokkene het recht heeft om niet te willen weten of hij een genetische aandoening heeft. Het wel of niet uitvoeren van DNA-onderzoek levert voorts geen direct (ernstig) nadeel op, nu er nog geen behandeling is voor de ziekte van Huntington. Anderzijds zou de uitslag van DNA-onderzoek wel informatie geven over het te verwachten ziektebeloop.

4.Standpunten van de betrokkenen

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling voert de psychiater van de kliniek aan het niet eens te zijn met de second opinion. Anders dan de psychiater van de second opinion, stelt de psychiater van de kliniek dat er wel sprake is van een geleidelijk progressief verslechterend beeld. Dit wordt volgens de psychiater bevestigd door de vriendin van betrokkene, die woonachtig is in Italië.
De psychiater van de kliniek erkent het psychotische beeld van betrokkene. Dit toestandsbeeld betreft echter het medisch optimale, nu betrokkene alle medicatie hiervoor al heeft gehad. De kliniek kan betrokkene daarom niet verder behandelen. De psychiater van de kliniek persisteert daarom bij het verzoek van het CIZ en acht het nog steeds in het belang van betrokkene dat de behandeling wordt voortgezet bij de specialistische behandelafdeling voor de ziekte van Huntington.
4.2.
De advocaat bepleit afwijzing van het verzoek, nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van een psychogeriatrische aandoening. Uit de second opinion volgt dat er onvoldoende is om vast te stellen dat er sprake is van de ziekte van Huntington. Indien betrokkene toch gendrager is van de ziekte van Huntington, dan staan de psychotische klachten volgens de second opinion op de voorgrond.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Wet Zorg en Dwang (Wzd) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) zijn twee verschillende wetten, die afzonderlijk naast elkaar bestaan.
5.2.
In de medische verklaring, gevoegd bij het inleidende verzoek, wordt de Chorea van Huntington opgegeven als eerste diagnose waarvoor vervolgbehandeling zou moeten volgen, terwijl daarnaast ook een schizo-affectieve stoornis wordt genoemd. De eerder gestelde diagnose – een schizo-affectieve stoornis – is volgens de psychiater van de kliniek gewijzigd op basis van het klinisch beeld, heteroanamnese en positieve familie anamnese. Tijdens de huidige opname is een uitgebreide neurocognitieve stoornis, veroorzaakt door de ziekte van Huntington met gedrags- en bewegingsstoornissen vastgesteld. Een behandeling bij de specialistische behandelafdeling voor de ziekte van Huntington zou daarom nu aangewezen zijn.
5.3.
De deskundige geeft aan dat het psychotische toestandsbeeld van de schizo-affectieve stoornis op de voorgrond staat, waarbij er wel verschillende symptomen worden gevonden die ook bij de ziekte van Huntington horen. Uit het advies wordt echter duidelijk dat, hoe het met de betrokkene nu is, de behandeling op grond van de schizo-affectieve stoornis met de psychotische verschijnselen voortgezet zou moeten worden. Duidelijk is geworden dat de bij de ziekte van Huntington passende symptomen nog niet zo evident en prominent aanwezig zijn dat op grond daarvan begeleiding en verzorging nu aan de orde moet zijn. Anders dan de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte opmerking dat ook de vriendin van betrokkene uit Italië verslechtering ziet, is er geen nadere onderbouwing van de verslechtering gegeven die door de behandelaren zou worden gezien.
5.4.
Zo er al sprake is van de ziekte van Huntington, dan nog maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de behandeling op grond van de huidige machtiging wordt voortgezet, gezien ook de voorrang die op grond van artikel 28 lid 2 Wzd gegeven is aan een behandeling op grond van de Wvggz, wanneer de behandeling van de psychiatrische stoornissen het meest aangewezen is.
5.5.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1970.
Deze beschikking is op 13 december 2021 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. H.P.E. Has, rechter, bijgestaan door mr. S.A.A. Bakker als griffier en op 23 december 2021 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.