ECLI:NL:RBAMS:2021:8050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
C/13/700588 / JE RK 21-294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige [betrokkene], geboren in 2011. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) had verzocht om deze verlenging voor de duur van een jaar, omdat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van [betrokkene], met name op het gebied van verwaarlozing en haar seksuele ontwikkeling. Sinds de uithuisplaatsing in december 2018 heeft [betrokkene] op verschillende plekken gewoond, maar heeft zij lange tijd niet de benodigde diagnostiek en behandeling ontvangen. De kinderrechter constateert dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld door de GI, wat heeft geleid tot een periode van anderhalf jaar waarin [betrokkene] niet naar school is gegaan. De kinderrechter benadrukt dat er nu met spoed diagnostiek en behandeling moeten plaatsvinden en dat er ook onderzocht moet worden of [betrokkene] terug kan naar haar moeder. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te verlengen, maar met de nadruk op het belang van voortgang in de behandeling en het contact met de ouders. De kinderrechter heeft een nieuwe zitting gepland over twee maanden om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaakgegevens : C/13/700588 / JE RK 21-294
datum uitspraak: 25 mei 2021

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam
betreffende
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [betrokkene] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. D. van der Wal,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.T. Laigsingh.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 2 april 2021, ingekomen bij de griffie op 12 april 2021;
- het verweerschrift van de moeder van 20 mei 2021 met producties 1 t/m 11;
- brief van de advocaat van de moeder van 24 mei 2021 houdende overlegging nadere producties 12 t/m 14;
- e-mailbericht van de GI van 24 mei 2021 houdende overlegging van het toetsingsverslag van de Raad van 19 mei 2021;
Op 25 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder en haar advocaat,
- de vader en zijn advocaat,
- de vertegenwoordiger van de GI, de heer [naam] .
[betrokkene] heeft schriftelijk bij brief ingekomen op 21 april 2021 bij deze rechtbank haar standpunt kenbaar gemaakt.
[betrokkene] is ook op 20 mei 2021 afzonderlijk door de kinderrechter gehoord.
De advocaat van de moeder heeft het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
De vertegenwoordiger van de GI heeft het woord gevoerd aan de hand van schriftelijke notities.
Beide stukken zijn aan het dossier toegevoegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [betrokkene] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 30 mei 2017 is [betrokkene] onder toezicht gesteld en bij beschikking van 27 december 2018 is [betrokkene] uit huis geplaatst. Beide beslissingen zijn laatstelijk verlengd tot 30 mei 2021.
Aanvankelijk woonde [betrokkene] na de uithuisplaatsing bij grootouders vz.
Sinds 9 juli 2019 woont [betrokkene] in een instelling. Eerst bij Villa Expert, vervolgens op een groep van Family Supporters te [plaats 1] en sinds maart 2021 bij [plaats 2] .
[betrokkene] heeft omgang met de moeder. Met de vader is er op dit moment niet structureel omgang. [betrokkene] heeft gelegenheid om met haar vader skypecontact te hebben.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [betrokkene] in een accommodatie zorgaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
Ter onderbouwing heeft de GI onder meer aangevoerd dat [betrokkene] uit huis is geplaatst omdat er grote zorgen over haar ontwikkeling waren. Dit betrof met name verwaarlozing en haar seksuele ontwikkeling. [betrokkene] verblijft sinds medio maart 2021 bij [plaats 2] . Ingeschat wordt dat een jaar nodig is om haar te observeren en te behandelen en om in deze periode het perspectief van [betrokkene] te onderzoeken.
De GI heeft ter zititng verklaard dat [betrokkene] sinds de uithuisplaatsing en na haar verblijf bij haar grootouders bijna twee jaar op overbruggingsplekken heeft gewoond. De GI erkent dat er gedurende deze periode niet danwel onvoldoende juiste hulp is ingezet. Het was telkens wachten op een geschikte plek voor [betrokkene] . Er waren drie plekken voor behandeling die in aanmerking kwamen. Eén plek is niet doorgegaan vanwege Covid, maar er waren ook perikelen rond de financiering van de plaatsing. Dit kwam omdat moeder in [woonplaats 1] woont en vader in [woonplaats 2] . De vraag was welke gemeente aansprakelijk was voor de financiering. Tussen de gemeente [woonplaats 2] en [plaats 2] bestaat namelijk geen contract voor zorg. Vanaf het moment dat [betrokkene] niet meer bij grootouders woont maar op overbruggingsplekken, is [betrokkene] niet naar school gegaan. Dit is een periode van anderhalf jaar. Dit kwam omdat de verwachting was dat [betrokkene] binnen afzienbare tijd op een juiste plek terecht zou komen die gericht was op begeleiding en behandeling van haar problematiek. De GI betreurt dit lange wachten. [betrokkene] heeft in deze periode wel onderwijs gehad van een pedagoog waar zij verbleef, maar dus geen reguliere school met klasgenootjes.
[betrokkene] verblijft nu in een groep van acht kinderen verdeeld over twee huizen naast elkaar bij [plaats 2] . [betrokkene] kan het goed vinden met de andere kinderen in de groep. Deze plek is geschikt voor [betrokkene] en maakt de weg vrij voor onderzoek en observatie. Daarbij zal ook onderzocht worden wat er nodig is om [betrokkene] weer terug naar huis te laten gaan en wat nodig is voor goed contact met haar ouders. Of [betrokkene] weer bij haar moeder kan wonen moet onderzocht worden. Dit thuisonderzoek kan echter niet door de GI worden uitgevoerd. Dit zal worden overgedragen aan een gespecialiseerde instantie via [plaats 2] . Hierbij spelen productcodes. In een pakket wordt dan een onderzoek naar de thuissituatie meegenomen.
De GI heeft nog verklaard dat om de plaatsing succesvol te laten zijn een goede samenwerking tussen de jeugdzorgwerker en de ouders van belang is. Het contact met moeder verloopt moeizaam. De huidige jeugdzorgwerker is sinds drie maanden betrokken. In deze periode is hij bij moeder op huisbezoek geweest. Het huis van moeder zag er netjes uit.
De afspraak is dat moeder één keer per maand omgang met [betrokkene] heeft. [plaats 2] zal hierbij video analyse gaan inzetten om de interactie tussen [betrokkene] en de moeder te observeren. Vader is meerdere keren uitgenodigd voor een afspraak/intake, maar vader annuleerde de afspraken vanwege ziekte. Na de zitting zal ook worden ingezet op contact met de vader.

Het standpunt van belanghebbenden ter zitting

[betrokkene] heeft kenbaar gemaakt dat zij bij haar moeder wil wonen. Zij verblijft nu op [locatie] . Zij vindt dit een leuke plek en het gaat hier goed. Zij heeft leuke leeftijdgenootjes en een mooie grote eigen kamer met een eigen badkamer. Zij heeft graag omgang met haar moeder. Haar vader ziet zij op het moment niet. Zij wil wel weer omgang met haar vader.
De moeder verzet zich tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Zij wil dat [betrokkene] weer bij haar komt wonen.
De advocaat van moeder voert aan dat de GI in strijd met de wet heeft gehandeld nu het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet vergezeld is met het advies van de Raad op de voet van artikel 1:265j lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor heeft de GI ook in strijd gehandeld met het in artikel 8 EVRM gewaarborgde respect voor familie- en gezinsleven. In meer dan twee jaar is er bijna niets gebeurd. Voor wat betreft de ondertoezichtstelling is de advocaat van mening dat [betrokkene] niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd door haar moeder, maar door het nalatig handelen van de GI. De GI heeft in het verlengingsverzoek de huidige concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [betrokkene] niet vermeld. Het verzoek behandelt slechts de zorgen uit het verleden. De optie van terugkeer naar de moeder blijft onbesproken. [betrokkene] gaat nu al anderhalf jaar niet naar school waardoor zij niet in contact heeft kunnen komen met leeftijdgenootjes. Ook heeft [betrokkene] de afgelopen jaren haar ouders moeten missen. Een uitbreiding van het contact van [betrokkene] met haar moeder is afgehouden en niet verruimd en het contact met vader niet gestimuleerd. [betrokkene] voelt zich door dit alles onveilig. [betrokkene] kan terug naar huis. Moeder accepteert vrijwillig ambulante hulp voor [betrokkene] en haar zelf. Moeder kan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding dragen. Aangezien de ondertoezichtstelling dient te worden afgewezen, dient de uithuisplaatsing ook te worden afgewezen. Zonder ondertoezichtstelling is een uithuisplaatsing niet mogelijk. Moeder is een keurige vrouw die haar andere kinderen thuis verzorgt en opvoedt. Moeder heeft een goede relatie met de vaders van haar kinderen. Circa drie tot vier jaar geleden had moeder pech, maar de problemen zijn inmiddels opgelost.
De vader verzet zich tegen de verzoeken. Hij heeft [betrokkene] in februari 2020 voor het laatst gezien. Hij wil omgang met [betrokkene] .
De advocaat van de vader sluit zich aan bij het standpunt van de advocaat van de moeder. Hij stelt dat er in de beschikking van deze rechtbank van 9 februari 2021 een opdracht aan de GI is gegeven, maar dat daar nauwelijks gevolg aan is gegeven. Primair is de advocaat van mening dat de verzoeken afgewezen dienen te worden en dat [betrokkene] terug naar de moeder kan. Subsidiair kan hij akkoord gaan met een toewijzing van de verzoeken voor de duur van maximaal drie maanden waarbij de GI binnen een maand met een concreet plan dient te komen waaronder de uitbreiding van het contact met de ouders. Mocht het moeilijk zijn om contact met de vader te verkrijgen voor het maken van een afspraak dan biedt de advocaat zich als contactpersoon hiervoor aan.

Standpunt van de Raad

De Raad brengt in zijn schriftelijk toetsingsverslag naar voren dat het veel te lang geduurd heeft voordat er een passende plek voor [betrokkene] gevonden is. De Raad acht de doelen waaraan [betrokkene] en de moeder moeten werken voor wegneming van de zorgen onvoldoende duidelijk. De doelen moeten duidelijk zijn waarbij er aandacht moet zijn voor de interactie tussen [betrokkene] en haar ouders en hun mogelijkheden bij de verzorging en opvoeding van [betrokkene] om een eventuele terugplaatsing in de thuissituatie mogelijk te maken. De GI dient zo snel mogelijk met een concreet plan te komen waaraan alle betrokken partijen moeten werken zodat het perspectief van [betrokkene] inzichtelijk wordt. Er dient passende hulp ingezet te worden gericht op de ontwikkeling van [betrokkene] met een uitbreiding van het contact van [betrokkene] met haar moeder en haar vader.
Om de doelen te bereiken adviseert de Raad de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te verlengen. Daarbij merkt de Raad op dat, gezien de leeftijd en de lange duur van de uithuisplaatsing, er binnen zes maanden duidelijkheid moet komen over haar perspectief.

De beoordeling

De kinderrechter merkt ten eerste op dat de omstandigheid dat het toetsingsverslag van de Raad pas laat voor betrokkenen beschikbaar was niet maakt dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen. Het verslag is immers wel degelijk voorafgaand aan de zitting binnengekomen, waarbij betrokkenen nog binnen redelijke termijn voorafgaand aan de zitting daarvan kennis hebben kunnen nemen.
De rechtbank constateert dat [betrokkene] sinds de uithuisplaatsing in december 2018 op drie verschillende plekken heeft gewoond. Al die tijd heeft [betrokkene] , een meisje van inmiddels 9 jaar, gewacht op een observatie- en behandelplek, die pas nu, in maart 2021, beschikbaar is gekomen. De kinderrechter is van oordeel dat er al die tijd te weinig is gedaan om [betrokkene] op een behoorlijke manier te begeleiden en behandelen. Ook is de verslaglegging gebrekkig. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
[betrokkene] is in december 2018 uit huis geplaatst naar aanleiding van specifieke problemen. Niet is echter gebleken dat er sinds die tijd diagnostiek heeft plaatsgevonden en of [betrokkene] sinds die tijd behandeling heeft ontvangen. Het gezinsplan/plan van aanpak bevat met name observaties die het gedrag van [betrokkene] betreffen en die voor een groot deel de periode van voor de uithuisplaatsing beschrijven. Daarnaast zijn er observaties van het gedrag van [betrokkene] beschreven vanuit Villa Expert en Family Supporters. In het plan is verder de zoektocht naar een geschikte plek voor [betrokkene] beschreven. In voornoemd plan is echter niet terug te vinden dat [betrokkene] , in al die tijd dat ze uit huis is geplaatst, noemenswaardige behandeling heeft gekregen. Hoewel de GI zich heeft ingespannen om een geschikte plek te vinden, vindt de rechtbank het niet goed te volgen dat er, toen bleek dat dit langer ging duren, kennelijk niet is ingezet op bijvoorbeeld een ambulante vorm van behandeling. Hoewel in de tijdlijn is te lezen dat [plaats 2] in juli 2020 al heeft laten weten geen plek te hebben, maar wel ambulant te kunnen beginnen, blijkt uit de verslaglegging niet of dit werkelijk is gebeurd en, zo niet, waarom niet.
Verder is gebleken dat [betrokkene] lange tijd, in ieder geval minimaal anderhalf jaar, niet naar school is gegaan, volgens de GI omdat twee van de woonplekken overbruggingsplekken betroffen. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk. De kinderrechter vindt een verdere onderbouwing van het niet naar school gaan van [betrokkene] niet terug in de stukken en ook niet in de verklaring van de GI ter zitting. Het blijft voor de kinderrechter onduidelijk waarom [betrokkene] op de overbruggingsplekken niet naar school is gegaan. De enkele omstandigheid dat zij op overbruggingsplekken verbleef, kan niet zonder meer een rechtvaardiging vormen voor het niet naar school laten gaan van [betrokkene] .
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat [betrokkene] op dit moment nog steeds maar één omgangsmoment per maand heeft met haar moeder, broertjes en zusje en helemaal geen contact met vader. Hoewel de rechtbank in de beschikking van 9 februari 2021 heeft vermeld dat contact met de moeder dient te worden voortgezet en mogelijk moet worden uitgebreid, is van uitbreiding geen sprake geweest. Ook de opmerking van de rechtbank in voornoemde beschikking, dat de GI onderzoek kan doen naar de thuissituatie bij moeder, is niet ter harte genomen door de GI. Er heeft één huisbezoek plaatsgevonden, dat overigens positief is verlopen, en volgens de GI dient onderzoek naar de mogelijkheden voor een eventuele toekomstige thuisplaatsing verder uitgevoerd te worden door [plaats 2] . Niet is echter gebleken dat dit al in gang is gezet. Ten slotte merkt de rechtbank op dat, hoewel de rechtbank in de beschikking van 9 februari 2021 de GI heeft verzocht om te werken aan contactherstel tussen [betrokkene] en vader, dit niet is gebeurd, omdat twee keer een afspraak is afgezegd wegens ziekte van de vader. De GI heeft echter ook laten weten nu te focussen op de plaatsing bij [plaats 2] , reden waarom contact met de vader ook nog niet is opgestart. De kinderrechter benadrukt nogmaals dat contact tussen vader en [betrokkene] hersteld dient te worden, alleen al omdat [betrokkene] heeft aangegeven haar vader te missen.
Al met al vindt de rechtbank, terugkijkend op de periode vanaf de uithuisplaatsing, dat er niet voortvarend genoeg is gehandeld en dat er geen recht is gedaan aan de situatie van [betrokkene] en haar familie. De kinderrechter ziet zich nu voor een dilemma geplaatst. [betrokkene] zit nu, na al die tijd, eindelijk op een plek waar de benodigde diagnostiek en behandeling plaats kunnen vinden. Een abrupte beëindiging van de uithuisplaatsing en terugplaatsing bij moeder zou betekenen dat er nog steeds geen diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden en dat [betrokkene] daarvoor weer op nieuwe wachtlijsten moet worden geplaatst. Dat vindt de kinderrechter niet in het belang van [betrokkene] .
Wel is het zaak om nu zo snel mogelijk de benodigde diagnostiek in te zetten en te bekijken wat [betrokkene] nodig heeft aan behandeling. De kinderrechter benadrukt dat nu [betrokkene] zo lang heeft moeten wachten, een en ander nu met de grootst mogelijke voortvarendheid dient te worden opgepakt, waarbij de kinderrechter over twee maanden opnieuw een zitting zal beleggen om te bezien wat de vorderingen zijn. Gelet op de vele vertragingen in het verleden en de lange duur van de uithuisplaatsing kan verdere vertraging niet meer gebillijkt worden.
De kinderrechter benadrukt dat gelijktijdig met het traject van diagnostiek en eventuele behandeling bij [plaats 2] , dient te worden onderzocht of [betrokkene] thuis bij haar moeder geplaatst kan worden. Dit dient nu serieus te worden bekeken waarbij de kinderrechter opmerkt dat de moeder van [betrokkene] voor drie andere kinderen zorgt. Dat zij niet voor [betrokkene] zou kunnen zorgen ligt daarom niet direct voor de hand, hoewel specifieke problematiek van [betrokkene] aan thuisplaatsing in de weg zou kunnen staan. Dat is tot op heden nog niet voldoende onderzocht.
In de tussentijd dient het contact met moeder te worden uitgebreid en het contact met vader te worden opgestart.
De omstandigheden en weging van alle belangen maken dat de rechtbank van oordeel is dat een verlenging van de ondertoezichtstelling op de voet van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek noodzakelijk is. De kinderrechter acht termen aanwezig deze met een jaar te verlengen.
Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [betrokkene] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Het is thans in het belang van [betrokkene] dat met spoed voortgang wordt gemaakt en aan de doelen zal worden gewerkt binnen het traject van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waaronder ook valt een grondig onderzoek naar een mogelijke thuisplaatsing met een mogelijk herstel van het gezinsleven voor [betrokkene] .
De uithuisplaatsing zal vooralsnog voor twee maanden worden verleend onder aanhouding van de verzochte resterende termijn. De rechtbank wil, gelet op al het voorgaande en de vele vertragingen in het verleden, voor het toekomstige traject vinger aan de pols houden.
De rechtbank verzoekt de GI vóór de volgende zittingsdatum in ieder geval de volgende informatie in het geding te brengen onder toezending van een afschrift aan de Raad en de beide advocaten.
- een verslag vanaf heden tot aan de volgende zitting met een beschrijving wat er gebeurd is met betrekking tot diagnostiek, behandeling en schoolgang vanuit [plaats 2] ;
- een schriftelijk behandelplan met een tijdspad;
- een plan met betrekking tot de omgang van [betrokkene] met zowel haar moeder en broertjes en zusje als de vader; een en ander met een opbouw voorzover dat in het belang van is [betrokkene] ;
- informatie over het onderzoek naar de thuissituatie en de mogelijkheden voor een thuisplaatsing bij moeder.
De rechtbank benadrukt verder nog dat betrokkenen dienen samen te werken. De rechtbank drukt de moeder op het hart zich opnieuw open te stellen voor samenwerking met de gezinsvoogd. De vader dient bereikbaar te zijn voor de gezinsvoogd. De rechtbank verzoekt de raadslieden bij te dragen aan een positieve communicatie. Een goede communicatie tussen alle betrokkenen is nu van het grootste belang voor [betrokkene] . Voorzover er nog onderlinge wrijvingen zijn dienen alle betrokkenen open te staan voor een goed gesprek ter oplossing hiervan. Er dient naar de toekomst te worden gekeken waarbij het belang van [betrokkene] voorop staat.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de ondertoezichtstelling van [betrokkene] tot 30 mei 2022;
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [betrokkene] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, tot uiterlijk
30 juli 2021 onder aanhouding van de verzochte resterende termijn;
- bepaalt een voortzetting van de behandeling op 22 juli 2021 van 16:00 tot 16:50 uur voor welke zitting dienen te worden opgeroepen: de GI, de beide ouders via hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming;
- bepaalt dat de GI voor voornoemde behandeling ter zitting de informatie als hiervoor weergegeven aan betrokkenen en de rechtbank dient te doen toekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.A. Bakker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 10 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam