4.3.1.Vrijspraak feit 2, primair bedreiging en subsidiair poging tot bedreiging
Voor een bedreiging tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dat het opzet van de verdachte daarop was gericht én dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte, nadat hij was aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen in een café, in het cellencomplex verschillende uitingen heeft gedaan tegenover de verbalisanten, gericht tegen de personen uit het café. Deze personen zijn echter niet op de hoogte geraakt van deze uitingen. Dat betekent dat van een voltooide bedreiging, in de zin van artikel 285 Sr, in elk geval geen sprake is en dat verdachte van het primaire feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het daadwerkelijk op de hoogte raken door de voorziene bedreigden van de ten laste gelegde uitingen. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte zijn bedreigingen heeft geuit in het cellencomplex ten overstaan van de verbalisanten, kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte er vanuit mocht gaan dat deze uitingen de betreffende personen zouden bereiken. De kans dat dit zou gebeuren was immers te verwaarlozen. Er is om die reden ook geen sprake van een poging tot bedreiging, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.3.2.Bewezenverklaring feit 1, voorhanden hebben van een vuurwapen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 1 augustus 2021 kregen verbalisanten de melding om naar het [adres 2] te Amsterdam te gaan, waar een man in een café een vuurwapen zou hebben getrokken. De verdachte zou nog binnen zijn. Bij binnenkomst in het café zag de verbalisant naast de gokkasten een man staan die door anderen werd vastgehouden. Diverse mensen in het café hebben deze man aangewezen als zijnde de persoon die zojuist een vuurwapen had getrokken en op iemand had gericht. Deze man bleek verdachte te zijn. Door een man die naast verdachte stond werd gezegd:
“Hier is het vuurwapen”. Verbalisant zag dat deze man aan de rechterbroekspijp schudde (naar later bleek zijn rechterbroekspijp), waarop een vuurwapen op de grond viel. De man pakte het vuurwapen op en gaf het aan de verbalisant.
De barvrouw, genaamd [naam] , verklaarde als volgt.“Toen zag ik ineens dat er heel veel mensen om de man die net is aangehouden heen stonden en dat er geduwd en getrokken werd. Ik zag dat hij een vuurwapen vast had en die niet los wilde laten. Ze hebben hem met twintig mensen vast moeten houden, om te voorkomen dat hij zou schieten. Ik was heel bang.”
Verdachte werd overgebracht naar het cellencomplex en heeft daar de volgende verklaring afgelegd:
“Tien van die negers, van die apen hebben mij aangevallen en mijn pet en tablet gestolen, natuurlijk ga ik dan mijn vuurwapen trekken, wat denken jullie het boeit mij niet.”
Op basis van de beschrijving van de camerabeelden in het dossier, alsmede het bekijken van de camerabeelden ter zitting – op welke beelden verdachte zichzelf heeft herkend als de man met het witte trainingspak – kan het volgende worden vastgesteld. Vanaf 20:52:40 uur stond verdachte bij de gokkast. Hij werd aangesproken door een man met een overhemd waarop een discussie ontstond. Vanaf 20:53:41 is te zien dat verdachte de man met het overhemd meerdere malen vastpakt en dicht bij hem gaat staan. Verdachte doet vervolgens zijn capuchon op. Vanaf 20:54:10 is te zien dat verdachte handgebaren maakt en zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak doet. Verdachte loopt weg bij de man met het overhemd en draait zich om. Hij haalt zijn hand uit zijn broekzak en tijdens het weglopen haalt hij iets uit zijn zaken met zijn rechterhand vast onder zijn trui. De man met het overhemd reageert hier geschrokken op en loopt meteen snel op verdachte af en grijpt naar de handen van verdachte. Hierop ontstaat een worsteling. Vanaf 20:54:28 uur houdt de man met het overhemd verdachte vast. Verdachte valt met zijn hoofd tegen een kast. Een aantal mannen uit het café komen de man met het overhemd helpen om verdachte te overmeesteren. Er ontstaat een vechtpartij, waarbij verdachte meermalen wordt geslagen. Verschillende cafébezoekers rennen naar buiten. Een man in een licht T-shirt slaat zijn armen om verdachte heen en begeleidt hem naar een hoek van het café. Dan komt de politie en geeft één van de omstanders, niet zijnde verdachte, het vuurwapen aan de politie.
Uit het onderzoek naar het in beslag genomen wapen en de munitie blijkt het volgende. Het wapen is een (omgebouwde) revolver van het merk BBM/Bruni model Olympic 38,
kaliber .22 long rifle,zijnde een vuurwapen. De zeven patronen en een huls betreffen munitie van kaliber .22. Zowel het vuurwapen als de patronen vallen onder categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De verklaringen van verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte op drie verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd. Vlak na zijn aanhouding heeft verdachte verklaard dat het logisch is dat hij zijn wapen trekt, als hij wordt aangevallen door zoveel mannen. Kort daarna verklaarde verdachte dat hij deed alsof hij een vuurwapen had, omdat hij dacht dat de andere man een vuurwapen had. Toen bleek dat deze man echt een vuurwapen had en hem daarmee bedreigde, probeerde verdachte het vuurwapen van hem af te pakken, hetgeen niet lukte. Later verklaarde verdachte dat hij het wapen wel had afgepakt en dat de andere man het wapen weer terugpakte en dat hij vervolgens werd besprongen door meerdere mensen. Ter terechtzitting heeft verdachte weer een andere verklaring afgelegd, namelijk dat hij deed alsof hij een wapen trok maar dat dit zijn telefoon was, dat hij daarop werd aangevallen en dat er later, tijdens de worsteling, een wapen op hem gericht werd die hij even kort had aangeraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen enkele verklaring van verdachte, anders dan de verklaring van de getuige, wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de beelden is te zien dat verdachte, nadat hij zijn capuchon heeft opgezet, een voorwerp uit zijn broekzak haalt en onder zijn trui houdt en richt naar de man met het overhemd. Niet duidelijk is te zien wat het voorwerp is. Op de beelden is dan te zien dat er paniek ontstaat bij de man met het overhemd en de overige personen in het café. De man met het overhemd grijpt verdachte snel bij zijn handen en probeert hem achteruit te duwen of hetgeen hij in zijn handen heeft, af te pakken. Verdachte wordt vervolgens besprongen door de man en de overige aanwezigen schieten de man te hulp om verdachte te overmeesteren. Anderen vluchten het café uit. Er ontstaat duidelijk paniek bij de aanwezigen in het café. Uiteindelijk wordt het wapen door een ander dan verdachte aan de politie overhandigd. De verklaring van verdachte is in het licht van alle hiervoor genoemde bevindingen en omstandigheden volstrekt onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat het verdachte was die het aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad in het café. Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom bewezen worden verklaard.