ECLI:NL:RBAMS:2021:8073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/207234-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot bedreiging en bewezenverklaring voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in een café te Amsterdam

Op 17 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en poging tot bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2021 in een café in Amsterdam een (omgebouwde) revolver en munitie voorhanden had. De verdachte werd aangehouden na een melding dat hij een vuurwapen had getrokken. Diverse getuigen, waaronder de barvrouw, hebben verklaard dat de verdachte met een vuurwapen dreigde. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en ongeloofwaardig beoordeeld, vooral in het licht van camerabeelden die zijn gedrag tijdens het incident vastlegden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot bedreiging, omdat de bedreigingen niet bij de beoogde slachtoffers zijn aangekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een voltooide bedreiging, aangezien de bedreigde personen niet op de hoogte waren geraakt van de uitlatingen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/207234-21
Parketnummer vordering tul: 13/056986-19
Datum uitspraak: 17 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboorteplaats 2] 1988, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Konya naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er onder
feit 1van beschuldigd dat hij op 1 augustus 2021 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een (omgebouwde) revolver en/of munitie van categorie III, te weten zeven patronen en/of een huls voorhanden heeft gehad.
Onder
feit 2wordt verdachte er primair van beschuldigd dat hij op 1 augustus 2021 één of meer personen heeft bedreigd door in het cellencomplex ten overstaan van verbalisanten dreigend de woorden uit te spreken:
“Tien van die negers, van die apen hebben mij aangevallen en mijn pet en tablet gestolen, natuurlijk ga ik dan mijn vuurwapen trekken, wat denken jullie het boeit mij niet. Zeg maar tegen de officier van justitie dat ik nu twee jaar ga zitten, als ik vrij kom ga ik ze allemaal doodschieten en dan ga ik wel levenslang zitten het boeit mij niet. Let op mijn woorden John van den Heuvel gaat over mij praten op tv let maar op. In Nederland moet je eerst iemand doodschieten voordat de politie wat doet, let maar op ik ga levenslang ik schiet al die apen dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij heeft gepoogd één of meer personen te bedreigen door voornoemde woorden dreigend uit te spreken.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beschuldigingen onder feit 1 en feit 2 subsidiair, poging tot bedreiging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De verklaring van de barvrouw, dat zij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen vast had, én de bevindingen van de verbalisanten waaruit blijkt dat verdachte door omstanders werd aangewezen als de persoon die met een vuurwapen dreigde, worden ondersteund door de camerabeelden. Daartegenover staan de leugenachtige verklaringen van verdachte, die haaks staan op hetgeen op de camerabeelden is te zien. De officier van justitie heeft betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte een geladen vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Over feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat de geuite bedreigingen door verdachte de voorziene bedreigden niet hebben bereikt, zodat geen sprake is van een voltooide bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte dient van het primaire feit te worden vrijgesproken. De poging tot bedreiging kan wel bewezen worden verklaard. De bedreiging heeft de voorziene bedreigden weliswaar niet bereikt, maar het voorwaardelijk opzet daarop was wel aanwezig nu verdachte er vanuit mocht gaan dat er een aanmerkelijke kans was dat verbalisanten de bedreigden op de hoogte zouden stellen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor beide feiten dient te worden vrijgesproken. Wat betreft het eerste feit heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte heeft een heldere verklaring afgelegd over het incident op 1 augustus 2021. Hij kreeg een conflict met een andere bezoeker van het café. Er is vervolgens over en weer aan elkaar getrokken. Op de camerabeelden is geen wapen waar te nemen en ook wordt het wapen niet bij verdachte aangetroffen, maar bij een onbekend gebleven persoon. Dat geen aangifte is gedaan, is opmerkelijk te noemen. Verdachte is zelf slachtoffer geworden, doordat hij is beroofd van zijn dure spullen.
Ten aanzien van de beschuldiging onder feit 2 primair heeft de raadsman gesteld dat de beoogde slachtoffers niet op de hoogte zijn geraakt van de geuite bedreigingen, zodat geen sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr.
Ook heeft de raadsman gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
2 subsidiair ten laste gelegde, de poging tot bedreiging. Verdachte ging er van meet af aan vanuit dat de personen in de bar geen aangifte zouden doen of zich bij de politie zouden melden. Verdachte was namelijk beroofd van zijn spullen en hij is zelf bedreigd met een vuurwapen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de vermeende bedreigingen bij de bedreigden, de personen uit de bar, bekend zouden worden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 2, primair bedreiging en subsidiair poging tot bedreiging
Voor een bedreiging tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dat het opzet van de verdachte daarop was gericht én dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte, nadat hij was aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen in een café, in het cellencomplex verschillende uitingen heeft gedaan tegenover de verbalisanten, gericht tegen de personen uit het café. Deze personen zijn echter niet op de hoogte geraakt van deze uitingen. Dat betekent dat van een voltooide bedreiging, in de zin van artikel 285 Sr, in elk geval geen sprake is en dat verdachte van het primaire feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het daadwerkelijk op de hoogte raken door de voorziene bedreigden van de ten laste gelegde uitingen. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte zijn bedreigingen heeft geuit in het cellencomplex ten overstaan van de verbalisanten, kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte er vanuit mocht gaan dat deze uitingen de betreffende personen zouden bereiken. De kans dat dit zou gebeuren was immers te verwaarlozen. Er is om die reden ook geen sprake van een poging tot bedreiging, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 1, voorhanden hebben van een vuurwapen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 1 augustus 2021 kregen verbalisanten de melding om naar het [adres 2] te Amsterdam te gaan, waar een man in een café een vuurwapen zou hebben getrokken. De verdachte zou nog binnen zijn. Bij binnenkomst in het café zag de verbalisant naast de gokkasten een man staan die door anderen werd vastgehouden. Diverse mensen in het café hebben deze man aangewezen als zijnde de persoon die zojuist een vuurwapen had getrokken en op iemand had gericht. Deze man bleek verdachte te zijn. Door een man die naast verdachte stond werd gezegd:
“Hier is het vuurwapen”. Verbalisant zag dat deze man aan de rechterbroekspijp schudde (naar later bleek zijn rechterbroekspijp), waarop een vuurwapen op de grond viel. De man pakte het vuurwapen op en gaf het aan de verbalisant.
De barvrouw, genaamd [naam] , verklaarde als volgt. [2] “Toen zag ik ineens dat er heel veel mensen om de man die net is aangehouden heen stonden en dat er geduwd en getrokken werd. Ik zag dat hij een vuurwapen vast had en die niet los wilde laten. Ze hebben hem met twintig mensen vast moeten houden, om te voorkomen dat hij zou schieten. Ik was heel bang.”
Verdachte werd overgebracht naar het cellencomplex en heeft daar de volgende verklaring afgelegd:
“Tien van die negers, van die apen hebben mij aangevallen en mijn pet en tablet gestolen, natuurlijk ga ik dan mijn vuurwapen trekken, wat denken jullie het boeit mij niet.” [3]
Op basis van de beschrijving van de camerabeelden in het dossier, alsmede het bekijken van de camerabeelden ter zitting – op welke beelden verdachte zichzelf heeft herkend als de man met het witte trainingspak – kan het volgende worden vastgesteld. Vanaf 20:52:40 uur stond verdachte bij de gokkast. Hij werd aangesproken door een man met een overhemd waarop een discussie ontstond. Vanaf 20:53:41 is te zien dat verdachte de man met het overhemd meerdere malen vastpakt en dicht bij hem gaat staan. Verdachte doet vervolgens zijn capuchon op. Vanaf 20:54:10 is te zien dat verdachte handgebaren maakt en zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak doet. Verdachte loopt weg bij de man met het overhemd en draait zich om. Hij haalt zijn hand uit zijn broekzak en tijdens het weglopen haalt hij iets uit zijn zaken met zijn rechterhand vast onder zijn trui. De man met het overhemd reageert hier geschrokken op en loopt meteen snel op verdachte af en grijpt naar de handen van verdachte. Hierop ontstaat een worsteling. Vanaf 20:54:28 uur houdt de man met het overhemd verdachte vast. Verdachte valt met zijn hoofd tegen een kast. Een aantal mannen uit het café komen de man met het overhemd helpen om verdachte te overmeesteren. Er ontstaat een vechtpartij, waarbij verdachte meermalen wordt geslagen. Verschillende cafébezoekers rennen naar buiten. Een man in een licht T-shirt slaat zijn armen om verdachte heen en begeleidt hem naar een hoek van het café. Dan komt de politie en geeft één van de omstanders, niet zijnde verdachte, het vuurwapen aan de politie. [4]
Uit het onderzoek naar het in beslag genomen wapen en de munitie blijkt het volgende. Het wapen is een (omgebouwde) revolver van het merk BBM/Bruni model Olympic 38,
kaliber .22 long rifle,zijnde een vuurwapen. De zeven patronen en een huls betreffen munitie van kaliber .22. Zowel het vuurwapen als de patronen vallen onder categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [5]
De verklaringen van verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte op drie verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd. Vlak na zijn aanhouding heeft verdachte verklaard dat het logisch is dat hij zijn wapen trekt, als hij wordt aangevallen door zoveel mannen. Kort daarna verklaarde verdachte dat hij deed alsof hij een vuurwapen had, omdat hij dacht dat de andere man een vuurwapen had. Toen bleek dat deze man echt een vuurwapen had en hem daarmee bedreigde, probeerde verdachte het vuurwapen van hem af te pakken, hetgeen niet lukte. Later verklaarde verdachte dat hij het wapen wel had afgepakt en dat de andere man het wapen weer terugpakte en dat hij vervolgens werd besprongen door meerdere mensen. Ter terechtzitting heeft verdachte weer een andere verklaring afgelegd, namelijk dat hij deed alsof hij een wapen trok maar dat dit zijn telefoon was, dat hij daarop werd aangevallen en dat er later, tijdens de worsteling, een wapen op hem gericht werd die hij even kort had aangeraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen enkele verklaring van verdachte, anders dan de verklaring van de getuige, wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de beelden is te zien dat verdachte, nadat hij zijn capuchon heeft opgezet, een voorwerp uit zijn broekzak haalt en onder zijn trui houdt en richt naar de man met het overhemd. Niet duidelijk is te zien wat het voorwerp is. Op de beelden is dan te zien dat er paniek ontstaat bij de man met het overhemd en de overige personen in het café. De man met het overhemd grijpt verdachte snel bij zijn handen en probeert hem achteruit te duwen of hetgeen hij in zijn handen heeft, af te pakken. Verdachte wordt vervolgens besprongen door de man en de overige aanwezigen schieten de man te hulp om verdachte te overmeesteren. Anderen vluchten het café uit. Er ontstaat duidelijk paniek bij de aanwezigen in het café. Uiteindelijk wordt het wapen door een ander dan verdachte aan de politie overhandigd. De verklaring van verdachte is in het licht van alle hiervoor genoemde bevindingen en omstandigheden volstrekt onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat het verdachte was die het aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad in het café. Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom bewezen worden verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 1 augustus 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde) revolver, van het merk BBM/Bruni, type Olympic 38, kaliber .22 long rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten zeven patronen en een huls, kaliber .22 Ir, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verzocht de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 19 oktober 2021.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, aan verdachte geen straf op te leggen die de duur van de ondergane voorlopige hechtenis overtreft. De raadsman heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is bereid zich aan alle door de reclassering gestelde voorwaarden te houden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad in een café waar enkele tientallen mensen aanwezig waren. Verdachte raakte in conflict met een onbekend gebleven man, waarna verdachte het vuurwapen dat hij bij zich droeg ter hand heeft genomen en onder zijn trui heeft gehouden, gericht naar de onbekend gebleven man. Deze man heeft verdachte, met de hulp van enkele andere bezoekers van het café, kunnen overmeesteren en het vuurwapen kunnen afpakken. Het vuurwapen bleek geladen en voor onmiddellijk gebruik gereed. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij met een geladen vuurwapen een druk café in is gegaan en het vervolgens ter hand heeft genomen op het moment dat er een conflict ontstaat. Dit is levensgevaarlijk en op geen enkele manier te rechtvaardigen.
Het ongecontroleerde voorhanden hebben en gebruik van vuurwapens moet dan ook krachtig worden bestreden. De straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd zijn niet voor niets hoog. Er zijn landelijke richtlijnen voor strafoplegging voor een aantal veel voorkomende feiten. Deze zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten vermelden voor het voorhanden hebben van de revolver vermeld in feit 1 (categorie III.1) een gevangenisstraf van acht maanden. Deze richtlijn neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2021. Hieruit blijkt dat hij eerder, hoewel niet recent (in 2012), is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Meer recent is verdachte voor gewelds- en vermogensdelicten veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 19 oktober 2021, waarin de reclassering een advies heeft uitgebracht over het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Uit het rapport kan het volgende worden opgemaakt. Er zijn bij verdachte aanwijzingen gevonden voor antisociale gedragingen. Duidelijk is dat het alcoholgebruik een rol heeft gespeeld in de onderhavige zaak. Verdachte lijkt onder invloed van alcohol onvoldoende in staat te zijn om zijn emoties en gedrag adequaat te reguleren, hetgeen kan leiden tot delictgedrag. Overige risicofactoren zijn het gegeven dat het verdachte ontbreekt aan stabiele huisvesting, een structureel inkomen en een adequate dagbesteding. De reclassering heeft de indruk dat verdachte onvoldoende bij machte is om zelfstandig stabiliteit in zijn leefsituatie aan te brengen. Vanuit hulpverleningsoptiek ziet de reclassering een noodzaak voor het inzetten van interventies, onder andere op het gebied van diagnostiek en middelengebruik. Een ambulant hulpverleningstraject binnen een forensisch kader wordt noodzakelijk geacht ter voorkoming van recidive. De reclassering heeft geadviseerd de volgende voorwaarden aan verdachte op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, begeleid wonen en het meewerken aan het realiseren van adequate dagbesteding.
De rechtbank ziet, gelet op voornoemd advies, de noodzaak van het opleggen van reclasseringstoezicht en de daarbij in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden aan verdachte. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering van 19 oktober 2021.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-056986-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 15 oktober 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af te wijzen en heeft verzocht de proeftijd met een jaar te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: 1 STK Revolver (omschrijving: h6085147).
Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapen en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
vier (4)maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering en houden aan aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarnaast houdt hij zich aan de aanwijzingen van de reclassering.
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich aansluitend behandelen door de forensische polikliniek [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde werkt mee aan het realiseren van een adequate dagbesteding en een inkomen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK Revolver (omschrijving: h6085147).
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 15 oktober 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
een gevangenisstrafvoor de duur van
twee (2) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. K. Duker en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2021157342-5, pag. 1-3.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2021157342-5, pag. 1-3.
4.Een proces-verbaal van beschrijving camerabeelden, genummerd 2021157342, p 7-13.
5.Een proces-verbaal van wapenonderzoek, genummerd 2021157342, p. 14-18.