ECLI:NL:RBAMS:2021:8101
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering tegen rechtspersoon wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een rechtspersoon, hier aangeduid als [naam CV]. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officieren van justitie mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 36.400,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam CV] voordeel heeft verkregen door middel van strafbare feiten, waaronder het medeplegen van overtredingen van de Wet bodembescherming en de Wet dieren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een betalingsverplichting van € 78.000,- had geëist, gematigd tot € 18.200,-. Dit is gedaan met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van [naam] over de ontvangen bedragen zwaarder weegt dan anonieme meldingen en dat de kosten voor het uitrijden van digestaat niet als extra kosten zijn erkend. De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor de beslissing gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.