ECLI:NL:RBAMS:2021:8106
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in zaak tegen [veroordeelde]
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde]. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De zaak betreft de illegale afvoer van dierlijke mest door [naam bedrijf BV] en [veroordeelde], waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op respectievelijk € 46.340,- en € 78.700,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de afvoer van de meststoffen niet in de boekhouding van [veroordeelde] kon worden verantwoord. Hierdoor viel de grondslag van de ontnemingsvordering weg.
Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 21 en 28 september, 7 en 11 oktober 2021, en de uitspraak volgde op 6 december 2021. De officieren van justitie, mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, hebben de vordering ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de illegaal gecreëerde fosfaatruimte niet door [veroordeelde] wederrechtelijk was benut. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, wat betekent dat [veroordeelde] niet verplicht wordt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. N.J. Koene en de rechters mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M.M. van Leuven. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op de zitting van 6 december 2021.