ECLI:NL:RBAMS:2021:816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
13.272007.19 en 13.212549.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voor straatroven en auto-inbraken met DNA en dactysporen

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van meerdere straatroven en auto-inbraken. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13.272007.19 en 13.212549.20 waren ingediend, samengevoegd behandeld. De verdachte werd geconfronteerd met DNA- en dactysporen die op de plaats delict waren aangetroffen, maar zijn alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van deze sporen werd door de rechtbank als niet geloofwaardig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met anderen. De feiten vonden plaats op 6 april 2019 en 8 november 2019 in Amsterdam, waarbij slachtoffers onder bedreiging van geweld hun waardevolle spullen moesten afgeven. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 240 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsstoornissen. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en de problematiek van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.272007.19 en 13.212549.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 09 februari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, samen behandeld. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid. Hoewel verdachte ten tijde van zaak A feiten 1 en 2 minderjarig was en ten tijde van de overige feiten in zaak A en in zaak B meerderjarig, heeft de rechtbank gelet op artikel 495 Wetboek van Strafvordering beide zaken gevoegd en volgt één vonnis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.L.D. Thomas, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw G. Koppen, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer L. Bakhtiary, namens Reclassering Nederland (hierna: RN) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. afpersing in vereniging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 6 april 2019 te Amsterdam;
2. poging tot afpersing in vereniging van [slachtoffer 3] op 6 april 2019 te Amsterdam;
3. afpersing van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] of diefstal met geweld in vereniging op
8 november 2019 te Amsterdam, subsidiair de heling van de telefoon van [slachtoffer 4] ;
4. diefstal met gebruik van een valse sleutel in vereniging door met de pinpas van [slachtoffer 5] geld te pinnen op 8 november 2019 te Amsterdam;
Zaak B
1. diefstal in vereniging met braak uit een auto in de van periode 7 tot en met 8 november 2019 te Amsterdam;
2. diefstal in vereniging met braak uit een auto op 11 november 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A feiten 1 en 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte past niet in het door aangevers gegeven signalement. De genoemde jas, die ook bij verdachte is aangetroffen, is niet onderscheidend genoeg. De camerabeelden van de ING pinautomaat wijzen niet naar verdachte. De aangetroffen sporen van verdachte in de Albert Heijn tas en op de kogelhuls op de plaats delict zijn onvoldoende om zijn betrokkenheid bij de feiten aan te tonen, te meer nu hij een alternatieve verklaring heeft gegeven voor het ontstaan van die sporen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De aangevers hebben verklaard dat zij in het Beatrixpark door drie personen zijn overvallen. Het waren getinte jongens, waarvan er één, NN2, donker krullend haar/kroeshaar had, tenger/slank/mager postuur en een zwarte Stone Island jas. De rechtbank stelt vast dat verdachte in dat signalement past en dat hij een jas heeft van dat merk. Dat er door aangever [slachtoffer 1] ook wordt gesproken over vermoedelijk blonde plukken maakt dat oordeel in het licht van het onderstaande niet anders.
De aangevers hadden een Albert Heijn tas mee met gekocht snoep. NN2 heeft de binnenkant van die tas aangeraakt toen hij de JBL box uit de tas heeft gehaald, aldus twee van de aangevers. Volgende de derde aangever hebben beide daders de tas aangeraakt. NN2 had ook een vuurwapen waarmee ter plekke (in de grond) is geschoten.
Uit het dossier volgt dat er vingersporen (linker wijsvinger en linker duim) van verdachte aan de binnenkant en op het hengsel van die tas zijn gevonden. Op de kogelhuls is een DNA-spoor van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft pas nadat hij werd geconfronteerd met deze sporen verklaard over de mogelijke herkomst. Die verklaringen zijn ook wisselend geweest. Verdachte ontkent eerst in het park te zijn geweest, maar dat hij er wel eens doorheen is gelopen of gefietst, daarna verklaart hij dat hij in de zomer gevoetbald heeft in het park en vervolgens zegt hij dat zijn sporen toevallig daar terecht zijn gekomen. Hij is weleens in dat park geweest en zou bij die gelegenheid de tas hebben aangeraakt om te kijken of er wat in zat en de kogelhuls hebben opgeraapt toen hij iets glinsterends zag liggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee een onvoldoende stellige en logische verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze voor hem belastende sporen op de plaats delict. Te meer nu al de volgende dag onderzoek op de plaats delict heeft plaatsgevonden en de goederen in beslag zijn genomen, terwijl de tas door de aangevers op de avond van 6 april 2019 bij de Albert Heijn was gekocht en er ook geen aanleiding is om te veronderstellen dat de kogelhuls al langer in het park heeft gelegen.
Daarbij komt dat de geroofde telefoon van [slachtoffer 2] rond 10 april 2019 om 18.53.33 uur in gebruik wordt genomen door ene [naam] . Verdachte heeft op die dag ook rond 17.52 uur, 18.04 uur en 18.57 uur telefonisch contact met [naam] . Bij het onderzoek naar het telefoongebruik van verdachte, blijkt ook dat zijn telefoon op de avond van 6 april 2019 uitpeilt in de buurt van de plaats delict. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij destijds in telefoons handelde, dus om die reden vermoedelijk ook de telefoon van [slachtoffer 2] heeft verhandeld. Hij wil daar verder niets over verklaren, waardoor die verklaring niet verifieerbaar is gebleken.
Verdachte ontkent kortom iedere betrokkenheid bij deze beroving, maar de rechtbank is van oordeel dat gelet op al het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – kan worden vastgesteld dat verdachte een van de daders is geweest. Uit de drie aangiftes volgt daarbij ook genoegzaam dat er tussen de drie daders sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zaak A feiten 3 en 4
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] volgt dat zij op 8 november 2019 in de late avond door een groep van acht jongens zijn beroofd. [slachtoffer 5] heeft onder meer zijn pinpas, pincode en Tommy Hilfiger horloge moeten afgeven en van [slachtoffer 4] is haar iPhone 7 weggenomen.
Die avond wordt vanaf 23:15 uur meerdere keren gepind met de pinpas van [slachtoffer 5] door een persoon met een zwarte Stone Island jas en een donkere sjaal. Er wordt eenmaal
€ 500,- gepind, waarna de overige keren mislukken. De persoon op de camerabeelden van de Rabobank wordt door verbalisanten herkend als verdachte, die overigens ook een soortgelijke jas heeft. De rechtbank acht deze herkenning voldoende betrouwbaar, gezien de uiterlijke gelijkenissen van die persoon op de beelden met het uiterlijk van verdachte. De rechtbank heeft op zitting ook uit eigen waarneming kenmerkende gelijkenissen (mond, kaaklijn, vorm van de ogen en wenkbrauwen) tussen de persoon op de “still” van de beelden en verdachte kunnen vaststellen.
Verdachte is tijdens zijn aanhouding op 12 november 2019 in het bezit van de telefoon van [slachtoffer 4] . Op een iPad die ook bij verdachte wordt aangetroffen, staan meerdere relevante foto’s daterend 9 november 2019 om 00:45 uur, dus vlak na de beroving. Op een aantal foto’s is vermoedelijk dezelfde persoon te zien als degene die pint, met daarachter een groep jongens met een reeks bankbiljetten. Ook is er een foto van een Tommy Hilfiger horloge met daarbij de tekst “nachtje doorhalen”. Het is een zelfde soort horloge als dat [slachtoffer 5] moest afgeven.
Verdachte ontkent ook betrokkenheid bij deze beroving. Wel heeft hij verklaard de telefoon te hebben overgekocht om die weer door te verkopen en dat hij de foto’s toegestuurd heeft gekregen. De rechtbank gaat niet mee met de verklaring van verdachte en is van oordeel dat gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – kan worden vastgesteld dat verdachte ook hier weer een van de daders is geweest. Verdachte is heel kort nadat de beroving in het bezit van de pinpas van een van de slachtoffers en heeft daar geen enkele verklaring voor gegeven. Dat had gelet op het korte tijdsverloop wel op zijn weg gelegen. Nu hij dat niet heeft gedaan, concludeert de rechtbank dat hij onderdeel is geweest van de groep van ongeveer acht personen waar aangevers over hebben verklaard. Uit de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] volgt daarbij ook genoegzaam dat de gehele groep van ongeveer acht personen een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de beroving. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het onder 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aangiften, de matchende DNA-sporen en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, beide auto-inbraken in vereniging gepleegd wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

5.Bewezenverklaring en bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 6 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gedwongen tot de afgifte van
- een iPhone 6 en
- 2 paar Airpods (oordopjes) en
- een iPhone 8 en
- een pinpas (op naam van [slachtoffer 2] ) en
- een box (merk JBL) en
- een powerbank
toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] immers hebben verdachte en zijn mededaders
- die voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen gehouden door midden op het voetpad te staan en te zeggen dat die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten stoppen en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat ze hun telefoons en geld moesten afgeven en de iCloud van hun telefoon moesten wissen en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat ze hun zaken leeg moesten maken en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat ze naar de grond moesten kijken en
- een mes naar de keel gebracht van die voorgenoemde [slachtoffer 1] en
- een pistool gericht op die [slachtoffer 2] en
- meerdere schoten gelost en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gefouilleerd en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat ze vijf minuten moesten wachten tot hij verdachten en zijn mededaders weg waren;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij op 6 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en geld, toebehorende aan die [slachtoffer 3] immers hebben verdachte en zijn mededaders
- die voornoemde [slachtoffer 3] tegen gehouden door midden op het voetpad te staan en te zeggen dat die [slachtoffer 3] moest stoppen en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat hij zijn telefoon en geld moest afgeven en
- die [slachtoffer 3] gefouilleerd en
- die [slachtoffer 3] geslagen met een pistool
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 primair ten laste gelegde:
op 8 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van
- ( Apple) oortjes en
- een Tommy Hilfiger horloge en
- een Rabobank bankpas (op naam van [slachtoffer 5] ) en
- een Ov kaart (op naam van [slachtoffer 5] )
toebehorende aan die [slachtoffer 5] , immers hebben verdachte en zijn mededaders
- de punt van een mes tegen de zij van die [slachtoffer 5] gehouden en
- dreigend een mes aan die [slachtoffer 4] getoond en
- tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gezegd dat zij hun telefoon moesten afgeven en
- die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gefouilleerd en die eerdergenoemde iPhone 7 van die [slachtoffer 4] afgenomen en
- tegen die [slachtoffer 4] gezegd “je hebt drie seconden of anders spray ik je onder” en
- tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dat zij hun iCloud moesten wissen en
- tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij op zijn knieën moest gaan zitten en naar
de grond moest kijken en
- tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij zijn pincode moest afgeven en zijn overige waardevolle spullen moest afgeven en
- tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gezegd dat zij tien minuten moesten wachten tot hij, verdachte, en zijn mededaders weg waren
en
op 8 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- een iPhone 7 en
- Apple oortjes en
- een Apple oplader
toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door
- de punt van een mes tegen de zij van die [slachtoffer 5] gehouden en
- dreigend een mes aan die [slachtoffer 4] getoond en
- tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gezegd dat zij hun telefoon moesten afgeven en
- die [slachtoffer 4] gefouilleerd en die eerdergenoemde iPhone 7 van die [slachtoffer 4] afgenomen en
- tegen die [slachtoffer 4] gezegd “je hebt drie seconden of anders spray ik je onder” en tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dat zij hun iCloud moesten wissen en
- tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij op zijn knieën moest gaan zitten en naar
de grond moest kijken en
- tegen die [slachtoffer 5] gezegd dat hij zijn pincode moest afgeven en zijn overige waardevolle spullen moest afgeven en
- tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gezegd dat zij tien minuten moesten wachten tot hij, verdachte, en zijn mededaders weg waren;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
op 8 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, 500 euro, toebehorend aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen
geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming van die [slachtoffer 5] middels gebruik te maken van zijn pinpas en pincode 500 euro van diens rekening te pinnen;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 7 tot en met 8 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, uit een (personen)auto (merk Honda) een uitleesapparaat voor storingen in
personenauto's en een kabel (iPhone) en een kussen (merk Ikea), toebehorende aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben
gebracht door middel van verbreking van de ruit van die (personen)auto;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 11 november 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen uit een
(personen) auto (merk Fiat) een zonnebril en sleutels en een noodhamertje en twee zaklampen en 1,50 euro en twee USB-sticks en een auto aansteker, toebehorende aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een ruit van die (personen)auto.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van RN. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren te worden opgelegd, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van de feiten waarbij verdachte meerderjarig was, wordt de toepassing van het adolescentenstrafrecht gevorderd.
De raadsman heeft bepleit dat bij een eventuele strafoplegging kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Indien hij niet wordt vrijgesproken van zaak A dient daarnaast het voorwaardelijk strafdeel te worden gematigd. Wanneer een bijzondere voorwaarde onverhoopt niet goed wordt nagekomen is het niet wenselijk dat verdachte (lang) in detentie komt. Ten aanzien van een werkstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte ziet op tegen de behandeling bij de Waag, dus de raadsman heeft verzocht om deze niet op te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waarvan een groot deel zeer ernstig is. Op 6 april 2019 heeft hij als minderjarige samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beroofd en geprobeerd [slachtoffer 3] te beroven. De drie jongens van 14 en 15 jaar oud fietsten ’s avonds nietsvermoedend door het park toen zijn tot stilstand werden gebracht door verdachte en zijn medeverdachten. Bij [slachtoffer 1] is een mes op de keel gezet. Er is ook gedreigd met een vuurwapen, waarmee zelfs ook twee keer is geschoten en [slachtoffer 3] is geslagen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben onder die dreiging allerlei waardevolle goederen afgegeven aan de verdachten, waaronder hun mobiele telefoons en een pinpas. Het is een zeer angstige situatie voor de drie jongens geweest, zoals blijkt uit hun aangiften en de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] . Hij heeft last van angsten, slaapt slecht en durft niet goed in het donker te fietsen.
Op 8 november 2019, toen verdachte inmiddels meerderjarig was, heeft hij samen met anderen opnieuw twee jonge mensen beroofd. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] zijn door een groep van acht personen, onder wie verdachte, belaagd en bedreigd, onder meer met een mes. Ook zij moesten hun waardevolle spullen afgeven, waaronder mobiele telefoons en een pinpas. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] zijn heel erg bang geweest en hebben nog steeds last van de gevolgen, zoals blijkt uit hun aangiften en uit de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 5] . Hij is nog angstig, slaapt slecht en is zelfs gestopt met zijn studie. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met deze gevolgen voor de slachtoffers en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belang, namelijk het verkrijgen van goederen die de beroving zouden opleveren. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
Ten slotte is verdachte betrokken geweest bij twee auto-inbraken. Verdachte heeft hiermee opnieuw laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dit soort feiten veroorzaken daarnaast veel hinder en overlast voor de gedupeerden en dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2020 waaruit blijkt dat verdachte in 2019 tweemaal een boete heeft gehad wegens rijden zonder rijbewijs. Ten tijde van de feiten was hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld en zal worden aangemerkt als first offender. Verdachte is op 4 augustus 2020 door het gerechtshof veroordeeld tot een werkstraf in verband met wederspannigheid. De rechtbank zal om die reden rekening houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 23 november 2019 en 15 juli 2020;
  • rapport van RN opgemaakt op 26 mei 2020 en de aanvullende e-mail van de RN van 25 januari 2021;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. J.A.E.M. van den Bosch, klinisch psycholoog op 15 mei 2020.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van een ziekelijk stoornis van de geestvermogens. Deze is te omschrijven als oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en normoverschrijdende gedragsstoornis. Rekening houdend met het persisterende patroon en de leeftijd van verdachte, de geringe invloed van hulpverlening tot op heden kan gesproken worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en mogelijk narcistische trekken. Daarnaast zijn er meerdere gebieden van zorg. Deze problematiek was tijdens het ten laste gelegde aanwezig. Verdachte is een persoon die rekening houdend met zijn problematiek agressie en regel overtredend gedrag niet schuwt. Daarnaast is hij in emotionele zin nog jong, impulsief en is hij weinig empathisch en afgestemd en kan hij de ander gebruiken voor eigen gewin. In de ten laste gelegde feiten was in beide straatroven sprake van een situatie, waarin hij zich telefoons en geld/pinpas eigen maakte. In het actuele onderzoek blijkt dat verdachte in het recente verleden schulden had en misschien nog heeft. Bovendien spreekt hij uit in de komende jaren rijk te willen worden. De ten laste gelegde feiten kunnen in dit licht gezien worden, de ander op instrumentele wijze gebruiken ten behoeve van eigen behoeften en gewin. Op de vraag of er sprake kan zijn van een verminderd toerekenen van de strafbare feiten, indien bewezen, kan geen antwoord worden gegeven. Verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten en er om die reden kan er geen verband gelegd worden tussen zijn overwegingen ten tijde van het ten laste gelegde en het persoonlijkheidsbeeld. Er zijn meerdere gebieden die risico’s in zich hebben ten aanzien van de kans op recidive. Deze liggen in het verleden, bij verdachte zelf en in de omgeving waarin hij opgroeit. Daarnaast zijn er weinig protectieve factoren. Zonder adequate ondersteuning en behandeling is de kans matig tot hoog dat verdachte (opnieuw) komt tot strafbare feiten. Er zijn weinig overtuigende beschermende factoren. Bij verdachte zelf is dat mogelijk zijn intelligentie, die hij ten goede kan inzetten. Verdachte heeft, dan wel zoekt weinig steun in zijn omgeving. Zijn familie is belangrijk voor hem, zegt hij, maar hij onttrekt zich ook aan hun blikveld en beïnvloeding als het hem uitkomt. Verdachte is vanuit zichzelf een persoon met geringe copingvaardigheden. Zijn betrokkenheid bij school, werk en hulpverlening is wisselend en hij onttrekt zich aan de beïnvloedingssfeer van ouders, die wel betrokken, maar onmachtig zijn. Al deze factoren kunnen ertoe leiden dat hij komt tot criminele activiteiten. Er is geen reden om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Ten behoeve van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling kan in algemene zin gezegd worden, dat het goed is aan te sluiten bij de leeftijdsfase van verdachte en hem een behandeltraject te bieden dat bijdraagt aan zijn persoonlijke ontwikkeling (coping- en regulatievaardigheden, zelfstandigheid en ontwikkeling identiteit) en betrekking heeft op het vorm geven aan (begeleid) wonen, het volgen van een opleiding, het verkrijgen en houden van werk, het opbouwen van een vriendenkring en invulling van de vrije tijd. Dit behandeltraject kan opgelegd worden als bijzondere voorwaarde bij een deel voorwaardelijke detentie. Een lik-op-stuk beleid kan verdachte ondersteunen in het zich houden aan de regels.
De RN heeft naar voren gebracht dat het toezicht eerder moeizaam is verlopen, maar dat verdachte in de laatste periode een licht positieve ontwikkeling heeft laten zien. Hij komt zijn afspraken beter na en laat zich beter aanspreken. Hij is aangemeld bij Homerun voor onder andere begeleid wonen en coaching bij het vinden en behouden van een dagbesteding. De woonsituatie bij de vader is explosief, dus het is belangrijk dat verdachte zo snel mogelijk een woontraject ingaat, eventueel in Amsterdam. Verdachte is inmiddels aangemeld voor een behandeling bij de Waag gericht op een betere emotieverwerking en emotieregulatie. Daarnaast heeft betrokkene een bewindvoerder/mentor toegewezen gekregen met wie de werkrelatie sinds enige tijd is verstoord. Er wordt gewerkt aan een overdracht van beide taken. Hierdoor zouden de belangen van verdachte beter behartigd kunnen worden, zoals de schuldenlast.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om aan verdachte een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen. Er dient een forse stok achter de deur te komen in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie om herhaling te voorkomen. Als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd dat verdachte meewerkt met de coaching vanuit Homerun, meewerkt aan begeleid wonen met als doel zelfstandig wonen, een zinvolle dagbesteding heeft en houdt in de vorm van een baan of opleiding, wordt behandeld bij de Waag en meewerkt aan de schuldhulpverlening. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van Reclassering Nederland.
De rechtbank zal ten aanzien van het in zaak A onder 3 primair en 4 en het in zaak B bewezen verklaarde overeenkomstig artikel 77c Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen, gezien de persoonlijkheid van de verdachte en de adviezen van de deskundigen daarover. De rechtbank vindt dat verdachte gebaat is bij toepassing van het jeugdstrafrecht.
Gelet op de ernst van de feiten, met name de berovingen in zaak A, zal de rechtbank aan verdachte een forse jeugddetentie opleggen. Het onvoorwaardelijke deel daarvan zal gelijk worden gesteld aan de duur van het voorarrest. De rechtbank heeft deze anders dan de officier van justitie vastgesteld op 89 dagen. Aan het voorwaardelijke deel zullen ter voorkoming van herhaling bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals geadviseerd door de deskundigen. De door verdachte gehekelde behandeling bij de Waag is daar juist ook een belangrijk onderdeel van. Ten slotte zal aan verdachte nog een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd. Deze is lager dan door de officier van justitie gevorderd vanwege het tijdsverloop, de intensiteit van de behandeling en begeleiding van verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden en de toepassing van artikel 63 Sr.
Beslag
Onder verdachte is onder meer een samoerai zwaard/mes in beslag genomen. De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer daarvan gevorderd. Verdachte wil het zwaard graag terug omdat het voor hem emotionele waarde heeft en slechts een siervoorwerp is.
Dit voorwerp is aangetroffen tijdens de huiszoeking, in het kader van het onderzoek naar de door verdachte begane berovingen. Ook al heeft verdachte dit specifieke mes wellicht niet gebruikt bij de berovingen, een dergelijk mes kan dienen tot het begaan van soortgelijke berovingen en is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De berovingen zijn wel gepleegd met gebruik van messen. De rechtbank zal daarom dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Ook het knipmes, de kogelhuls en de op de plaats delict aangetroffen verdovende middelen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 770,99 aan materiële schadevergoeding en
€ 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen indien verdachte – zoals door hem bepleit – wordt vrijgesproken van het onderliggende feit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist en voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zijn geheel en hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 789,55 aan materiële schadevergoeding (o.a. telefoon, horloge) en € 1.650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de moeder van [slachtoffer 5] € 500,- aan affectieschade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade kan worden toegewezen en de immateriële schade tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De affectieschade dient te worden afgewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gezien de bepleite vrijspraak van het onderliggende feit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering ten aanzien van de telefoon onvoldoende is onderbouwd. Ten onrechte wordt uitgegaan van de nieuwwaarde, terwijl niet blijkt hoe oud de telefoon was en in welke staat deze zich bevond. Wat betreft de immateriële schade en de affectieschade heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De materiële schade met betrekking tot de telefoon is betwist.
Uit de overgelegde factuur volgt dat een nieuwe iPhone 8 op 9 november 2019 (een dag na de beroving) € 502,- kost. Nu niet is gesteld of anderszins gebleken dat de iPhone 8 net aangeschaft was, zal de rechtbank bij gebrek aan verdere onderbouwing van de staat van de telefoon de schadepost van de telefoon met een ‘correctie nieuw voor oud’ schatten op een bedrag van € 250,- .
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding (inclusief de overige materiële posten) daarmee tot een bedrag van in totaal € 532,60 en hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Weliswaar is er geen nadere onderbouwing gegeven van psychisch of ander soortig letsel, maar gelet op de aard en de ernst van de normschending liggen er wel nadelige gevolgen voor het slachtoffer voor de hand en is de rechtbank daardoor van oordeel - mede gelet op de aangifte - dat hij wel in enige mate is aangetast in zijn persoon. De vordering is dan ook voor een gedeelte voor toewijzing vatbaar. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Het gedeelte van de vordering met betrekking tot de door de moeder gevorderde affectieschade zal worden afgewezen. Er is in deze zaak geen sprake van ernstig letsel bij of overlijden van het slachtoffer.
In het belang van [slachtoffer 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het in zaak A onder 3 primair bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
240 (tweehonderd veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (te weten 89 dagen), bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 151 (honderd eenenvijftig dagen),
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en zal zich iedere keer melden zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding in de vorm van school en/of stage en/of werk en zich zal houden aan het daarvoor geldende rooster;
- zal meewerken aan schuldhulpverlening en/of bewindvoering;
- zal meewerken aan ambulante behandeling bij de Waag of soortgelijke instelling met de mogelijkheid van een eventuele kortdurende klinische opname, indien de reclassering dit nodig acht;
- zal meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang indien dat verder aan de orde zal komen met als doel een zelfstandige woonplek te vinden;
- zal meewerken aan de begeleiding en coaching vanuit Homerun of soortgelijke organisatie;
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2019071403 9 1 STK Huls (Omschrijving: 5733814, Zilver)
2019071403 3 1 STK Sigaret (Omschrijving: 5733786, Camel)
2019071403 7 1 STK Mes (Omschrijving: 5836116)
2019071403 8 1 STK Mes (Omschrijving: 5836119)
2019071403 4 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5733778)
2019071403 5 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5733783)
2019071403 6 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5733775)
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van:
2019071403 1 1 STK Jas (Omschrijving: 5733164)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
2019071403 2 1 STK Tas (Omschrijving: 5733769, merk: AH)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 1.270,99 (twaalfhonderd zeventig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 1.270,99 (twaalfhonderd zeventig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot een bedrag van
€ 1.032,60 (duizend tweeëndertig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] , te betalen de som van € 1.032,60 (duizend tweeëndertig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 5] ten aanzien van de affectieschade af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2021.
[...]