ECLI:NL:RBAMS:2021:8261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
AMS 20/5599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Yeşilgöz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet had meegewerkt aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de eerste cursusdag niet is verschenen zonder geldige reden. De eiser had aangevoerd dat hij de uitnodiging voor de cursus niet had ontvangen omdat hij op vakantie was, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging naar het juiste adres was verstuurd en dat het niet afhalen van de aangetekende brief voor risico van de eiser kwam. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen. De rechtbank oordeelde verder dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig had verklaard, aangezien de regelgeving dwingendrechtelijk is en geen ruimte laat voor een belangenafweging. De beroepsgronden van de eiser faalden, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om tijdig te reageren op communicatie van het CBR en de gevolgen van het niet afhalen van aangetekende post.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Ouhbib).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 3 augustus 2020 wegens het niet meewerken aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
Bij besluit van 19 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 3 augustus 2019 is eiser aangehouden en is bij hem een ademalcoholgehalte van 745 ug/l geconstateerd. Daarom heeft het CBR bij besluit van 31 oktober 2019 aan eiser de verplichting opgelegd tot het verlenen van medewerking aan een EMA.
2. Verweerder heeft het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, omdat eiser zonder geldige reden niet is verschenen op de eerste EMA-cursusdag. Ook nadien is niet gebleken van een geldige reden van verhindering.
3. Volgens eiser heeft hij de uitnodiging voor de cursus niet ontvangen, omdat hij op vakantie was. Eiser heeft dus buiten zijn schuld niet kunnen participeren aan de cursus, omdat hem in vakantietijd een uitnodiging is verstuurd. Bovendien heeft eiser alle kosten voor de cursus voldaan en bereidheid getoond de cursus te volgen. Verder heeft verweerder ten onrechte geen hoorzitting gehouden. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen kostenbesluit genomen.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
4.2
Vaststaat dat eiser op de eerste cursusdag (zonder bericht) niet is verschenen. Niet in geschil is dat de uitnodiging voor de cursus naar het juiste adres van eiser is verstuurd. In geschil is de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen.
4.3
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier het volgende vast.
Bij besluit van 31 oktober 2019, waarin de EMA-cursus is opgelegd, is eiser erop gewezen dat de cursus niet vrijblijvend is en dat als hij niet meewerkt verweerder het rijbewijs ongeldig verklaart. Bij brief van 3 juni 2020 heeft verweerder aan eiser bevestigd dat de kosten voor de EMA zijn voldaan. Ook staat in deze brief:
“U kunt ons nu bellen om de cursus in te plannen. (…) Als u niet binnen een week belt, plannen wij de cursus voor u in en krijgt u een oproep. De planning kan dan niet meer veranderen.”
Via een contactformulier heeft eiser op 9 juni 2020 gevraagd hoe hij een afspraak kon maken voor de cursus. In dit contactformulier is aangegeven dat eiser binnen drie weken schriftelijk bericht krijgt met een oproep voor de cursus. Bij aangetekende brief van 17 juni 2020 is eiser voor de EMA-cursus uitgenodigd voor de drie cursusdagen op 16, 23 en 30 juli en het nagesprek op 13 augustus 2020. Deze aangetekende brief is op 1 juli 2020 door verweerder retour ontvangen met de mededeling ‘niet afgehaald’. Op 2 juli 2020 is aan eiser een herinneringsbrief voor de cursusdagen verstuurd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een geldige reden van verhindering. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (Afdeling) komt het niet afhalen van een aangetekend stuk en het niet kennisnemen daarvan voor risico van de geadresseerde. Het betoog van eiser dat hem niet kan worden aangerekend dat hij niet is verschenen op de EMA-cursusdagen omdat hij buiten zijn schuld niet op de hoogte was van de data, volgt de rechtbank niet. Bij brief van 3 juni 2020 en middels het contactformulier van 9 juni 2020 was eiser kenbaar gemaakt dat hij op korte termijn een oproep zou krijgen voor de EMA-cursus. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om tijdig zijn verhinderdata door te geven of maatregelen te treffen met betrekking tot de afhandeling van zijn post. Dat eiser geen kennis heeft genomen van de inhoud van de aangetekende brief, komt dan ook voor rekening van eiser. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard. De op dit punt geldende regelgeving is dwingendrechtelijk van aard en laat geen ruimte voor een belangenafweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 [2] ). Dat eiser de kosten voor de cursus al heeft voldaan en bereidheid heeft getoond aan de cursus medewerking te verlenen, kan dan ook geen gewicht in de schaal leggen, De beroepsgronden falen.
6. Ook het betoog van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Niet in geschil is dat een hoorzitting was ingepland en dat deze wegens een vergissing aan de zijde van verweerder niet doorgegaan. De rechtbank stelt uit de stukken in het dossier vast dat verweerder eiser nogmaals heeft uitgenodigd voor een hoorzitting. Dat eiser niet is ingegaan op deze uitnodiging, komt voor rekening van eiser. De beroepsgrond faalt.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Yeşilgöz, rechter in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier.
buiten staat te tekenen
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 132, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) besluit verweerder onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, indien de houder ervan niet de vereiste medewerking verleent aan een hem opgelegde educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden het tijdstip en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door het CBR vastgesteld. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, opnieuw tijd en plaats worden vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Gelet op artikel 132, van de Wvw 1994, in samenhang bezien met artikel 132 van het Reglement rijbewijzen, ligt het op de weg van eiser om, indien hij niet op de afgesproken tijd en plaats aanwezig is, aannemelijk te maken dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 30 december 2009,ECLI:NL:RVS:2009:BK7989.
2.ECLI:NL:RVS:2019:1321, onder 6.3.