ECLI:NL:RBAMS:2021:8300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
C/13/670622 / HA ZA 19-868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een arbeidsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiseres en twee gedaagden, die als bestuurders van Spaceward B.V. worden aangesproken op hun aansprakelijkheid. De eiseres, die in dienst was van Mulberry International B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden wegens het niet nakomen van een vaststellingsovereenkomst die op 1 mei 2019 tot stand is gekomen. De eiseres stelt dat Spaceward, onder leiding van de gedaagden, een aanzienlijk bedrag aan haar verschuldigd is, maar dat dit bedrag niet wordt betaald. De gedaagden, die beiden als bestuurder van Spaceward hebben gehandeld, worden verweten dat zij wisten of hadden moeten weten dat Spaceward niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. De eiseres heeft diverse e-mailcorrespondentie overgelegd waaruit blijkt dat er toezeggingen zijn gedaan door de gedaagden, maar dat deze niet zijn nagekomen. De rechtbank heeft in haar beoordeling de eisen van een behoorlijke rechtspleging in acht genomen en de gedaagden verzocht om nadere informatie te verstrekken over de financiële positie van Spaceward ten tijde van de vaststellingsovereenkomst. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft de partijen verzocht om akten in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/670622 / HA ZA 19-868
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat eerst mr. H.M. Fritschy, thans mr. P.R. Hendriks te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2019, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident, met producties;
  • het extract uit de minuten berustende ter griffie van deze rechtbank, waaruit blijkt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 8 januari 2020 in het incident is vergund [naam 1] en Mulberry International B.V. in vrijwaring te doen dagvaarden tegen 19 februari 2020 (en de beslissing omtrent de kosten is aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak);
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 29 juli 2020, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2020 en de daarin vermelde spreekaantekeningen.
1.2.
In het griffiedossier bevindt zich een door mr. Hendriks, althans mr. Fritschy, overgelegd “Overzicht beslagstukken bij dagvaarding inzake [eiser] / [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ”, met bijlagen. Mr. Coskun heeft ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat hij dat overzicht niet kende. Mr. Hendriks heeft daarop verklaard dat hij mr. Coskun een kopie zou doen toekomen. Het bedoelde overzicht behoort daarom tot de processtukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 januari 1991 in dienst getreden van Mulberry International B.V. (hierna: Mulberry).
2.2.
Mulberry maakte met Spaceward B.V. (hierna: Spaceward) deel uit van een groep van vennootschappen met aan het hoofd Greyfriars Group B.V.
2.3.
Spaceward en Mulberry hebben de volgende bestuurders:
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is op 29 april 2016 aangetreden als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Spaceward (afgetreden per 23 mei 2019) en Mulberry.
[gedaagde 1] is op 6 juni 2017 aangetreden als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Spaceward en op 12 juni 2017 als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Mulberry.
[gedaagde 2] is op 9 februari 2018 aangetreden als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van Spaceward en Mulberry.
2.4.
Begin 2016 heeft Spaceward met instemming van [eiser] de arbeidsovereenkomst tussen Mulberry en [eiser] overgenomen.
2.5.
Op of omstreeks 23 januari 2017 hebben [eiser] en Spaceward de arbeidsovereenkomst gewijzigd in die zin dat het aantal werkuren per week is verlaagd.
2.6.
[eiser] heeft zich op 18 juni 2018 ziek gemeld.
2.7.
Een door [naam 1] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) ondertekend stuk (hierna: het addendum), gedateerd 19 juli 2018, luidt, voor zover hier van belang:
Ondergetekenden:
(…)
Hij hebben zowel voor zichzelf als namens een aantal vennootschappen de in de bijlage aangehechte overeenkomst getekend (“de overeenkomst”).
Ter verduidelijking van artikel 18 van de overeenkomst bevestigen partijen dat artikel 18 als volgt dient te worden gelezen: indien gedurende één jaar na de overgang van [eiser] van Spaceward BV aan Mulberry International BV, Spaceward BV aangesproken wordt voor een eventuele ingevolge (…) artikel 7:663 jo 7:662 lid 2 BW te betalen transitievergoeding van maximaal € 61.013 aan mevrouw [eiser] , [naam 1] ( [naam 1] ;
rechtbank) en Mulberry International BV zich elk hoofdelijk verbinden dit bedrag op eerste onderbouwd verzoek binnen 14 dagen aan Spaceward BV te vergoeden.
2.8.
Bij brief van 30 juli 2018 hebben [naam 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] namens Spaceward, voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:
Hierbij refereren wij aan het gesprek dat [naam 1] en [naam 3] met jou afgelopen (…) 24 juli in Hotel V hebben gehad.
(…)
Tijdens het gesprek heeft [naam 1] je geïnformeerd omtrent de ontwikkelingen in de organisatie. Mulberry International BV zal zich afsplitsen van de Greyfriars Group BV waarvan ook Spaceward deel uitmaakt. Aangezien jij weliswaar bij Spaceward in dienst bent maar je werkzaamheden ten behoeve van cliënten van Mulberry International BV uitvoert, betreft dit jouw positie rechtstreeks en we willen je met deze brief schriftelijk bevestigen wat voor jou de gevolgen zijn.
Ingevolge de wet (Artikel 7:663 jo 7:662 lid 2 BW) volgen de werknemers de bedrijfsactiviteiten waar zij de werkzaamheden voor uitvoeren en dat betekent dat jij jouw werk ten behoeve van Mulberry volgt. De arbeidsovereenkomst gaat van rechtswege over op Mulberry International BV en wel per de datum van aandelenoverdracht. [naam 1] heeft je op 24 juli jl. al verzekerd dat hij daar blij mee is. Je behoudt je eigen functie en jouw arbeidsovereenkomst blijft ongewijzigd van kracht.
2.9.
Bij e-mailbericht van 28 augustus 2018 heeft [gedaagde 2] , voor zover hier van belang, aan [naam 1] (en in c.c. aan [gedaagde 1] en [naam 2] ) geschreven:
Wij hebben het salaris van [eiser] ;
rechtbank) overgeboekt. (…).
De totale kosten bedraagt EUR 4,933.84. Kun jij dit overboeken naar Spaceward. Hieronder heb ik de werkgeversloonstrook bijgevoegd ter onderbouwing.
2.10.
Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft [naam 1] daarop geantwoord:
Wordt geregeld, ik maak het zometeen over.
2.11.
Bij e-mailbericht van 9 november 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (en in c.c. aan [naam 1] ) geschreven:
Hiermee laat ik jullie nogmaals weten dat ik niet akkoord ben met jullie aanname dat mijn arbeidsovereenkomst met Greyfriars van rechtswege overgaat op Mulberry; het is juridisch niet mogelijk. Verdere gesprekken met [naam 1] lijken mij niet zinvol omdat hij niet meer werkzaam is bij Greyfriars.
2.12.
Op 1 mei 2019 heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank een zitting plaatsgevonden in de zaak van [eiser] als verzoekster en Spaceward als verweerster. Daarbij waren aanwezig [eiser] in persoon en haar gemachtigden, en namens Spaceward [gedaagde 1] en haar gemachtigde. Het door [eiser] en [gedaagde 1] ondertekende proces-verbaal van die zitting luidt, voor zover hier van belang:
Partijen hebben kennisgenomen van de mededeling van de kantonrechter ter zitting dat (…) binnen een week na heden een beschikking zal volgen, waarbij de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2019 zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
Partijen hebben de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten:
1. Partijen komen overeen dat de werknemer aanspraak heeft op een overeengekomen vergoeding van € 90.000,00 bruto (inclusief transitievergoeding) en dat de werkgever in de beschikking tot ontbinding zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
2. Het bedrag van de overeengekomen vergoeding moet uiterlijk op 1 september 2019 zijn bijgeschreven op het bij Spaceward bekende rekeningnummer van [eiser] .
3. Partijen komen overeen dat zij afzien van hoger beroep tegen de beschikking tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van de overeengekomen vergoeding, en verklaren dat zij ook berusten in die beschikking.
4. [eiser] meldt zich per heden arbeidsgeschikt.
5. Partijen komen ten aanzien van de hierna te noemen punten het volgende overeen:
a. het gebruikelijke loon, te weten het overeengekomen loon van € 5.063,25 bruto per maand exclusief vakantiebijslag, wordt doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts wordt het achterstallig loon over de maanden maart en april 2019 betaald. Dit bedraagt 70% van het laatstverdiende loon;
b. de werknemer wordt tot het einde van de arbeidsovereenkomst vrijgesteld van werkzaamheden;
c. eventuele opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen of vakantie-uren worden geacht te zijn opgenomen;
d. het opgebouwde vakantiegeld wordt betaald bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts wordt de 13e maand pro rata uitbetaald;
e. voor zover partijen een concurrentbeding zijn overeengekomen is dat vervallen.
6. Spaceward betaalt de volledige kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 15.000,00 ex btw en kantoorkosten aan de advocaat van [eiser] . Spaceward zal daarvoor een factuur ontvangen. De factuur zal binnen 14 dagen na factuurdatum worden voldaan door Spaceward.
7. Partijen komen geheimhouding overeen ten aanzien van deze regeling tegenover collega’s van Spaceward en [naam 2] Smith & partners.
8. Beide partijen verplicht zich om zich niet negatief tegenover derden over elkaar uit te laten.
9. Partijen komen overeen dat zij overigens ieder hun eigen proceskosten dragen.
10. Na voldoening aan bovenstaande afspraken hebben partijen ter zake van de arbeidsovereenkomst en het einde daarvan niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar over en weer finale kwijting.
2.13.
Bij beschikking van 8 mei 2019 heeft de kantonrechter vervolgens als volgt beslist:
I. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2019;
II. veroordeelt Spaceward tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 90.000,00 bruto;
III. wijst af hetgeen door partijen meer of anders is verzocht;
IV. bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
2.14.
Bij e-mail van 13 mei 2019 heeft [gedaagde 1] , voor zover hier van belang, aan [naam 1] geschreven:
Zou nog terugkomen op jouw email. Ik ben er niet van gediend dat mensen mij woorden in de mond proberen te leggen. Kennelijk kun jij zelf concluderen dat ik geen bezwaar ga aantekenen. Ik snap niet dat jij als mede-bestuurder je handen niet uit de mouwen wil steken. Je legt alles op mijn bord, zonder je eigen verantwoordelijkheid te nemen. Laten we ook dit onderwerp goed agenderen voor de algemene vergadering van aandeelhouders. Het kan toch niet zo zijn dat jij niets te maken hebt met Spaceward B.V. Dit doe jij ook inzake de kwestie [eiser] ;
rechtbank).
Laat je mij weten of je kunt instemmen met een algemene vergadering op de kort mogelijke termijn. Laten we dan ook meteen afspreken wie zich met welke taken zal bemoeien met Spaceward en eveneens de andere vennootschappen.
2.15.
Bij e-mail van 14 mei 2019 heeft [gedaagde 1] , voor zover hier van belang, aan [naam 1] (en in c.c. aan [gedaagde 2] ) geschreven:
We hebben het geld inzake [eiser] nog niet ontvangen.
Graag ontvangen we het geld uiterlijk morgen zodat we dit aan [eiser] kunnen overboeken.
2.16.
Bij e-mailbericht van 15 mei 2019 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] , voor zover hier van belang, aan [gedaagde 1] (en in c.c. aan [gedaagde 2] en [naam 1] ) geschreven:
Ik heb zojuist met verbazing kennisgenomen van het feit dat het achterstallig loon van cliënte over de maanden maart en april nog altijd niet is voldaan.
Kunt u mij
per ommegaandebevestigen dat dit bedrag direct naar cliënte zal worden overgemaakt? Bij gebreke waarvan ik cliënte zal adviseren om tot executiemaatregelen over te gaan. De daarmee gepaard gaande kosten komen in dat geval voor uw rekening.
2.17.
Bij e-mailbericht van 16 mei 2019 heeft [gedaagde 1] aan de toenmalige advocaat van [gedaagde 1] (en in c.c. aan [naam 1] en [gedaagde 2] ) geantwoord:
Uw email heb ik mogen ontvangen. Ik vind deze buitengewoon agressief. Het bedrijf doet er alles aan om haar betalingsverplichtingen te voldoen. U dient hier rekening mee te houden en eveneens hiervoor geduld op te brengen. Onnodige kostenverhogende actiemaatregelen zijn ten detrimente van de belangen van uw cliënte.
2.18.
Bij e-mailbericht van 20 mei 2019 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] , voor zover hier van belang, aan [gedaagde 1] (en in c.c. aan [gedaagde 2] , [naam 1] en de gemachtigde van Spaceward) geschreven:
Conform de wet dient het salaris uiterlijk de derde werkdag na de dag waarop dit normaal gesproken wordt uitbetaald op de rekening van werknemer te staan. Indien het loon te laat wordt betaald, heeft werknemer recht op een wettelijke verhoging. Bovendien moet werkgever wettelijke rente betalen over het salaris dat hij te laat betaalt.
Cliënte stelt u hierbij voor een laatste maal in de gelegenheid om
per ommegaandete bevestigen dat het achterstallig loon over maart en april direct naar cliënte zal worden overgemaakt, bij gebreke waarvan ik reeds opdracht heb een deurwaarder in te schakelen. In dat geval zal aanspraak worden gemaakt op de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede zullen alle bijkomende kosten op u worden verhaald.
2.19.
Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft [gedaagde 1] het e-mailbericht van de toenmalige advocaat van [eiser] doorgestuurd aan [naam 1] en daarbij geschreven (met c.c. aan [naam 2] en [gedaagde 2] ):
Zou je het bedrag per direct over willen maken.
Ik zit al twee weken achter je aan en ik krijg alleen vage antwoorden van je, waar we niets aan hebben.
Ik verzoek je het bedrag per direct over te boeken naar Spaceward en kunnen wij het aan [eiser] overmaken. Ik ga terugkoppeling geven aan Hannah dat het bedrag uiterlijk woensdag op de rekening staat van [eiser] en dat je ermee bezig bent. Dus graag het bedrag uiterlijk voor 5 uur in de middag overboeken. Zoals je weet gaat verzuimverzekeraar niets overboeken, indien je bezwaar wilt tekenen heb je ‘carte blanche’ van mij. Ik ga niet nog meer tijd hier aan spenderen.
2.20.
Bij e-mailbericht van opnieuw dezelfde datum (maandag 20 mei 2019) heeft [gedaagde 1] aan de toenmalige advocaat van [eiser] (en in c.c. aan [naam 1] , [gedaagde 2] en de gemachtigde van Spaceward) geantwoord:
Nogmaals wil ik u erop aandringen dat uw agressieve houding mij niet bevalt.
Dit is niet bevorderlijk voor de gang van zaken en we verzoeken u ook niet verdere communicatie met ons te houden. Voor verdere communicatie hebben wij wel rechtstreeks contact met [eiser] .
Inzake betaling, mijn collega [naam 1] is ermee bezig en [eiser] zal het openstaande bedrag uiterlijk voor donderdag worden overgeboekt.
2.21.
Bij notariële akte van donderdag 23 mei 2019 zijn de aandelen Mulberry overgedragen aan [naam 1] .
2.22.
[naam 1] is op dezelfde datum afgetreden als bestuurder van Spaceward.
2.23.
Bij deurwaardersexploot van 28 mei 2019 heeft [eiser] het hiervoor vermelde proces-verbaal en de hiervoor vermelde beschikking aan Spaceward doen betekenen.
2.24.
Op 6 juni 2019 heeft [eiser] ten laste van Spaceward executoriaal derdenbeslag doen leggen.
2.25.
Blijkens de vervolgens afgegeven verklaring derdenbeslag bedraagt het totaal getroffen saldo op het tijdstip van beslag EUR 243,78.
2.26.
Op 18 juli 2019 heeft [eiser] met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dan wel een van hen, veroordeelt om:
  • i) binnen twee dagen na het vonnis aan [eiser] te betalen EUR 17.215,05 bruto aan loon over de maanden maart tot en met juni 2019;
  • ii) binnen twee dagen na het vonnis aan de advocaat van [eiser] te betalen EUR 15.000,00 (exclusief BTW en kantoorkosten);
  • iii) uiterlijk op 31 juli 2019 aan [eiser] te betalen EUR 5.063,25 bruto aan loon over de maand juli 2019;
  • iv) uiterlijk op 31 augustus 2019 aan [eiser] te betalen EUR 5.063,25 bruto aan loon over de maand augustus 2019;
  • v) uiterlijk op 1 september 2019 aan [eiser] te betalen EUR 90.000,00 bruto aan ontslagvergoeding;
  • vi) uiterlijk op 1 september 2019 aan [eiser] te betalen EUR 9.452,00 bruto aan opgebouwd vakantiegeld tot 1 september 2019 en pro rata 13e maand;
  • vii) de bedragen bedoeld onder (i), (iii) , (iv) en (vi) te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW, dan wel met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ander percentage, berekend vanaf de data waarop de bedragen opeisbaar werden (of worden), tot aan de datum der algehele voldoening;
  • viii) de bedragen bedoeld onder (i), (ii) (iii) , (iv), (v) en (vi) te verhogen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf de data waarop de bedragen opeisbaar werden (of worden), tot aan de datum der algehele voldoening;
  • ix) met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten die [eiser] heeft moeten maken om voldoening buiten rechte van haar vorderingen te realiseren, daaronder begrepen de daadwerkelijk advocaatkosten en deurwaarderskosten die [eiser] in dat kader heeft moeten maken, berekend op EUR 3.246,41 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis;
  • x) met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten die [eiser] heeft moeten maken om conservatoir beslag ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te leggen, daaronder begrepen de daadwerkelijke advocaatkosten, deurwaarderskosten en griffiekosten die [eiser] in dat kader heeft moeten maken, berekend op EUR 6.681,32 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis;
  • xi) met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding, daaronder begrepen de daadwerkelijke advocaatkosten die [eiser] tot de dagvaarding heeft moeten maken ten bedrage van EUR 2.228,52 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis;
  • xii) met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf voornoemde termijn.
3.2.
[eiser] legt hieraan, samengevat, het volgende ten grondslag. Spaceward is [eiser] uit hoofde van de ter zitting van 1 mei 2019 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst en de daarop gevolgde beschikking van de kantonrechter een groot bedrag verschuldigd. Spaceward betaalt dat bedrag niet en biedt ook geen verhaal. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , beiden bestuurder van Spaceward, treft ter zake een persoonlijk verwijt. [gedaagde 1] ,
chief executive officer(hierna: ceo) van Spaceward, heeft de vaststellingsovereenkomst ter zitting namens Spaceward ondertekend. Dat heeft hij gedaan nadat hij ter zitting enkele malen met iemand had gebeld over de diverse voorstellen en tegenvoorstellen. Het is aannemelijk dat die iemand [gedaagde 2] was, gezien diens functie (
chief financial officer, hierna: cfo) binnen Spaceward. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de vaststellingsovereenkomst namens Spaceward aangegaan, terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat Spaceward deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Zij hebben bovendien bewerkstelligd althans toegelaten dat Spaceward de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. Spaceward, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben uitdrukkelijk betaling toegezegd. Deze toezegging komen zij, ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] , niet na; een toelichting geven zij niet. Daarbij is sprake van selectieve betaling. De overige werknemers (en andere schuldeisers) van Spaceward zijn wel betaald. De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerde omstandigheid dat Spaceward voor de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst afhankelijk is van de nakoming door [naam 1] van afspraken die Spaceward met hem heeft gemaakt, doet aan hun aansprakelijkheid niet af. Als er al dergelijke afspraken zijn, wist [eiser] daar op 1 mei 2019 niet van; ze raken haar ook niet. [eiser] lijdt door toedoen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schade tot de in het petitum vermelde bedragen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren, samengevat, het volgende verweer. Spaceward is de vaststellingsovereenkomst inderdaad niet nagekomen. Die enkele omstandigheid leidt niet tot bestuurdersaansprakelijkheid. Daarvoor is meer nodig en daaraan ontbreekt het in dit geval. Spaceward heeft haar activiteiten ergens in 2018 gestaakt. Zij beschikte op 1 mei 2019 niet over voldoende financiële middelen. [gedaagde 1] is de vaststellingsovereenkomst namens Spaceward aangegaan in het gerechtvaardigde vertrouwen dat [naam 1] de afspraken met Spaceward zou nakomen. Het was ook [naam 1] met wie [gedaagde 1] ter zitting heeft gebeld (en met wie hij die zitting heeft voorbesproken). [naam 1] – toen nog bestuurder van Spaceward – zei in die telefoontjes dat het goed zou komen. [gedaagde 1] mocht daarop vertrouwen, omdat [naam 1] eerder geld voor het salaris van [eiser] aan Spaceward betaalde. Als [gedaagde 1] het bedoelde vertrouwen niet had gehad, zou hij de vaststellingsovereenkomst niet namens Spaceward zijn aangegaan. [eiser] wist van de afspraken tussen Spaceward en [naam 1] . Zij is ook op de hoogte gehouden van de pogingen van [gedaagde 1] om [naam 1] aan de gemaakte afspraken te houden en van het teleurstellende resultaat van die pogingen. [gedaagde 2] treft hoe dan ook geen verwijt. Hij was slechts bestuurder op papier en had binnen Spaceward een veel bescheidener functie dan men op grond van de aanduiding cfo zou verwachten. Bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst was hij niet betrokken. Tot slot voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat [eiser] per saldo is niet benadeeld. Spaceward zou aan een eventuele veroordeling door de kantonrechter ook niet hebben kunnen voldoen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de door [eiser] gestelde schade en de wijze waarop deze is berekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Artikel 22 lid 1 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.
4.2.
De rechtbank stelt voorts voorop dat volgens vaste rechtspraak de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. De rechtbank wijst ook op artikel 22b Rv.
4.3.
De vorderingen van [eiser] zijn allereerst gebaseerd op de twee in HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen) bedoelde en vervolgens in vaste rechtspraak gehandhaafde (bestuurders)aansprakelijkheidsgronden. [eiser] spreekt daarnaast van door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewerkstelligde of toegelaten selectieve betaling.
4.4.
In Ontvanger/Roelofsen heeft de Hoge Raad, voor zover van belang, het volgende overwogen. Ter zake van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de onder (i) bedoelde gevallen geldt de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen, aldus nog steeds de Hoge Raad.
4.5.
Mede gelet op de hiervoor onder 4.1 en 4.2 vermelde uitgangspunten ziet de rechtbank aanleiding partijen te bevelen zich bij akte nader uit te laten over de hierna onder a t/m i te noemen kwesties. Het debat over deze kwesties is nog niet voldoende gevoerd. Partijen dienen hun (nadere) stellingen zoveel mogelijk toe te lichten en met bewijsstukken te onderbouwen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat zowel in de door de Hoge Raad onder (i) bedoelde gevallen als in de door de Hoge Raad onder (ii) bedoelde gevallen de financiële positie van de vennootschap (in het onderhavige geval Spaceward) van wezenlijke betekenis is.
Wat was de reden dat Spaceward de arbeidsovereenkomst met [eiser] per begin 2016 heeft overgenomen van Mulberry?
In de onder 2.8 aangehaalde brief is vermeld dat [eiser] weliswaar bij Spaceward in dienst was, maar haar werkzaamheden ten behoeve van klanten van Mulberry uitvoerde. Hoe lang bestond deze situatie al?
Werd over de werkzaamheden die [eiser] voor Mulberry verrichtte, tussen Spaceward en Mulberry afgerekend en, zo ja, op welke wijze?
Zijn er vanaf 1 januari 2018 bedrijfsactiviteiten die eerst in Spaceward plaatsvonden overgegaan naar Mulberry; zijn werknemers, klanten en/of andere activa van Spaceward overgegaan naar Mulberry? Zo ja, wanneer? Zo ja, wat ging er precies over van Spaceward naar Mulberry (en wat bleef er achter)? Zo ja, hoe was de financiële positie van Spaceward vóór en ná de overgang?
Hoe was de financiële positie van Spaceward ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst tussen haar en [eiser] (1 mei 2019)? Hoe waren destijds haar financiële vooruitzichten?
Had Spaceward op 1 mei 2019, naast [eiser] , ook andere schuldeisers of werknemers en/of had Spaceward op 1 mei 2019 jegens voormalige werknemers verplichtingen op grond van de tweede zin van artikel 7:663 BW? Zo ja, heeft Spaceward deze schuldeisers/werknemers betaald en hoe heeft zij dat gedaan?
Is het door [eiser] gesignaleerde verschil tussen het in het addendum van 19 juli 2018 genoemde bedrag van € 61.013 enerzijds en het bedrag van de vaststellingsovereenkomst van 1 mei 2019 anderzijds, relevant voor het onderhavige geding en, zo ja, in hoeverre? Is met [naam 1] en/of Mulberry hierover iets afgesproken en, zo ja, wat?
Welke inspanningen hebben [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] verricht om het - voor nakoming van de vaststellingsovereenkomst met [eiser] - benodigde geld van [naam 1] en/of Mulberry te ontvangen?
i. De rechtbank constateert dat enerzijds per e-mail van maandag 20 mei 2019 is toegezegd dat het openstaande bedrag uiterlijk voor donderdag - kennelijk wordt bedoeld: 23 mei 2019 - aan [eiser] zou worden overgeboekt en dat anderzijds de aandelen in Mulberry op die donderdag 23 mei 2019 aan [naam 1] zijn overgedragen, hetgeen opvalt omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [naam 1] (en Mulberry) het geld voor de betalingen aan [eiser] aan Spaceward zou(den) betalen. Welke betekenis moet de rechtbank toekennen aan het samenvallen van die twee aangelegenheden op donderdag 23 mei 2019? Wat is de reden dat de aandelen zijn geleverd zonder dat [naam 1] het - voor nakoming van de vaststellingsovereenkomst met [eiser] - benodigde geld had betaald?
4.6.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2021 voor akte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bedoeld in rechtsoverweging 4.5;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Zaagsma, rechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.