ECLI:NL:RBAMS:2021:8369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/13/690500 / HA ZA 20-985
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening van door opdrachtgever beëindigde aanneemovereenkomst met betaling van restant aanneemsom en besparingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser een restant aanneemsom vorderde na de beëindiging van een aanneemovereenkomst door de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de overeenkomst op 22 april 2020 heeft opgezegd, wat volgens artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek betekent dat de gedaagde de totale aanneemsom verschuldigd is, verminderd met de besparingen die de eiser heeft gerealiseerd door de opzegging. De rechtbank heeft de resterende aanneemsom vastgesteld op € 18.103,69 en het meerwerk op € 512,25. De gedaagde heeft betoogd dat de eiser aanzienlijke besparingen heeft gerealiseerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze besparingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 16.642,67 aan de eiser, inclusief btw, en heeft zij de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, terwijl haar reconventionele vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/690500 / HA ZA 20-985
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Knol te Assendelft,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.M. Ravestijn te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 september 2021 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte uitlating, met een productie, van [gedaagde] van 6 oktober 2021,
  • de antwoordakte van [eiser] van 20 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in conventie

2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis de beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde] op 22 april 2020 gekwalificeerd als een opzegging. Op grond van artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [gedaagde] in dat geval de totale aanneemsom verschuldigd verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien en vermeerderd met het meerwerk dat [eiser] op verzoek van [gedaagde] tijdens de verbouwing heeft verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat de restant aanneemsom € 18.103,69 bedraagt. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat [eiser] recht heeft op meerwerk van in totaal € 512,25 inclusief btw. Ten aanzien van de omvang van de besparingen heeft de rechtbank partijen opgedragen om haar van een nadere toelichting te voorzien zodat zij de omvang van de besparingen kan vaststellen.
2.2.
[gedaagde] heeft in haar akte - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. [gedaagde] heeft De Jong Timmer- en Aannemersbedrijf B.V. (hierna: De Jong) opgedragen om vast te stellen hoeveel arbeid [eiser] niet heeft verricht en dus heeft bespaard, alsmede hoeveel aan materialen is bespaard. Volgens het door De Jong opgesteld rapport van 4 oktober 2021 heeft [eiser] in totaal een bedrag van € 30.301,30 exclusief btw aan materialen en arbeid bespaard. Daarnaast heeft [eiser] een tweetal materialen weliswaar gefactureerd aan [gedaagde] , maar niet geleverd, zodat dit ook moet worden opgeteld bij de besparing. Het gaat om de mechanische luchtafvoer ter waarde van € 512,25 inclusief btw en het kozijn met deur voor de kelder ter waarde van € 1.355,20 inclusief btw, aldus [gedaagde] .
2.3.
[eiser] heeft in zijn antwoordakte aangevoerd dat het rapport van De Jong niet kan dienen ter vaststelling van de besparingen. De Jong is bij de berekening van de besparingen uitgegaan van een verkeerde grondslag. Uit het rapport van De Jong blijkt dat hij uitgaat van de kosten van arbeid en materialen om het werk af te maken. [gedaagde] heeft in haar akte wederom - ten onrechte - vermeld dat 33,6% van het werk gereed zou zijn. Dit percentage, indien al juist, vormt echter niet het juiste uitgangspunt. [eiser] heeft onder verwijzing naar zijn eerder ingebrachte productie 10 bij dagvaarding aangevoerd dat hij in totaal € 1.766,54 inclusief btw heeft bespaard aan materiaal. Aan arbeid heeft [eiser] niet kunnen besparen omdat het ondanks pogingen daartoe niet gelukt is ander werk te krijgen voor de 3 weken die de opdracht nog zou duren (opzegging was 22 april terwijl oplevering op 15 mei 2019 zou plaatsvinden), aldus [eiser] .
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] heeft volgens artikel 7:764 lid 2 BW als gevolg van de opzegging door [gedaagde] recht op de gehele aanneemsom voor het door [gedaagde] opgedragen werk, verminderd met de voor hem uit de opzegging voortvloeiende besparingen. Zoals in het tussenvonnis overwogen, geldt niet dat een waardering van het werk dat nog verricht had moeten worden tussen opzegging en oplevering (naar [gedaagde] eigen stelling 100% -/- 33,6% = 66,4%) automatisch een besparing oplevert als hier bedoeld. Dit vormt zoals gezegd niet het uitgangspunt en het daarop gebaseerde rapport van De Jong is dan ook maar beperkt bruikbaar. De vraag is hoeveel [eiser] minder heeft hoeven uitgeven aan materialen én of hij de vrijgekomen arbeid elders heeft kunnen inzetten, omdat de opdracht drie weken vóór de opleveringsdatum door [gedaagde] is beëindigd.
2.5.
Ten aanzien van de besparing aan arbeid heeft [gedaagde] betoogd dat [eiser] hierop aanzienlijk heeft kunnen besparen aangezien hij het werk bij [gedaagde] “tussendoor” heeft verricht en na 3 april 2020 zelfs weinig in de woning aanwezig is geweest en nauwelijks werkzaamheden heeft uitgevoerd. [eiser] heeft dit betwist en verder aangevoerd dat hij heeft geprobeerd om vervangend werk te vinden ná de opzegging door [gedaagde] op 22 april 2020, maar dat hij daar binnen een termijn van drie weken - mede als gevolg van de uitbraak van de coronacrisis - niet in is geslaagd. Pas op 2 juni 2020 heeft hij naar eigen zeggen ander werk gevonden. De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] de bewijslast en het -risico draagt van de omvang van de door [eiser] genoten besparingen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] daadwerkelijk op arbeid heeft bespaard zoals hier bedoeld. Het ligt ook los daarvan niet voor de hand dat [eiser] , direct na de opzegging door [gedaagde] op een termijn van drie weken voor de opleveringsdatum, passend vervangend werk heeft kunnen vinden. Daarom wordt het standpunt van [eiser] gevolgd en is de conclusie dat [eiser] niet op arbeidskosten heeft bespaard.
2.6.
Ten aanzien van besparingen op materiaalkosten geldt het volgende. [gedaagde] heeft bij nadere akte een rapport van De Jong overgelegd, waarin is weergegeven wat [eiser] door de vroegtijdige opzegging aan materialen heeft bespaard. [eiser] heeft de juistheid van dit rapport betwist en verwezen naar zijn eigen ingebrachte lijst met besparingen, eerder ingebracht in de procedure. De rechtbank komt, aan de hand van de lijst van De Jong en gelet op de standpunten van partijen over en weer en de overgelegde stukken waarin [eiser] een deel van de besparingen heeft erkend, tot de volgende conclusie ten aanzien van de besparingen op materiaal:
lijst De Jong (prod. 10 [gedaagde] )
toelichting rechtbank
besparing ex btw
Nieuwe afvoeren douche, keuken (2x) en washok:
Pvc afvoerleidingen, hulpstukken, drain/afvoerput
Onvoldoende onderbouwd voor wat betreft drain en afvoerput. Pvc afvoerleidingen en hulpstukken voldoende komen vast te staan en deels erkend.
€ 100,
-
Nieuwe aanvoeren koud/warm water douche, keuken, washok, berging:
Waterleidingen 15mm/12mm, muurplaten, koppelingen en overige hulpstukken
Onvoldoende onderbouwd voor wat betreft het meerdere van het door [eiser] erkende bedrag van € 240,-.
€ 240,-
Verhogen keukenvloer, slaapkamervloer:
Huur freesmachine, egaline, vurenhout
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Montage badkamer:
Sanitair kit, high tack, hulpmaterialen
Voldoende vast komen te staan dat kitwerk uitgevoerd diende te worden.
€ 100,-
Gipsmuur badkamer 10 cm + achterplaat t.b.v. nis:
Gipsblokken, blokkenlijm
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Nieuw kozijn met dubbel glas volgens tekening incl. goot/pijp wegwerken:
Waterdichte aansluiting compriband/DPC en lood, kit, aftimmermateriaal en beslag voor ramen
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Balkon isoleren + bekleden volgens vergunning:
PU isolatie + pu lijm, vloerplaat, egaline
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Kozijn + muur oude badkamer aanpassen:
Kozijnstijlen maatwerk, RP van Renovaid, bevestigingsmaterialen
Onvoldoende betwist.
€ 225,-
Gipsmuur 10 cm tussen slaapkamer/keuken incl. kozijnen en deur:
Afwerkmaterialen
Onvoldoende onderbouwd door [gedaagde] .
€ 0
Stoppenkast:
VD draad 1,5 mm2 en 2,5 mm2, inbouwdozen, schakelmateriaal en afdekplaatjes, 5/8 buis ¾ buis pvc
Een bedrag van € 550,- erkend door [eiser] . Meerdere is onvoldoende onderbouwd door [gedaagde] .
€ 550,-
Stukwerk en sauswerk flat + berging:
Materialen
Onvoldoende betwist door [eiser] . Sauswerk is in de opdracht inbegrepen.
€ 172,80
Aanpassen mechanise installatie:
Spiralobuis, inregelventielen
Erkend.
€ 63,-
Verstevigen trapgat volgens vergunning:
Huur diamantzaag, stempels en hulpmateriaal voor sloopwerk
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Leveren + plaatsen vurenhouten trap ½ rond dicht grondverf geleverd en twee kozijnen met draai/kiep raam en dubbelglas:
Montagematerialen, lijmankers, pluggen enz.
Een bedrag van € 180,- erkend.
€ 180,-
Gipsmuur/isoleren berging:
Vuren regels, isolatiemateriaal, gipsplaten
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Berging deur multiplex brandvertragend volgens vergunning:
Multiplex deur met brandlatten maatwerk, hang- en sluitwerk, slot
Onvoldoende onderbouwd, zie ook 2.7
€ 0
Verleggen buizen t.b.v. trap + brandwerend bekleden:
Pijp en promatect koker
Onvoldoende onderbouwd.
€ 0
Totaal
€ 1.630,80
2.7.
Ten aanzien van de mechanische luchtafvoer en het kozijn met deur (punten 13 en 14 van de akte van [gedaagde] ) oordeelt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] deze materialen weliswaar aan haar gefactureerd heeft, maar niet heeft geleverd, zodat de waarde van deze materialen ook gelden als besparing. [eiser] heeft aangevoerd dat deze materialen in de opslag bevinden, en in ieder geval wat betreft het kozijn met deur dat [gedaagde] deze kan afnemen. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] het kozijn met deur niet heeft afgenomen. [eiser] kan dit op maat gemaakte kozijn niet voor een ander project gebruiken en het levert daarom volgens hem geen besparing op. Dat en waarom [gedaagde] deze materialen niet heeft afgenomen heeft zij niet toegelicht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft [gedaagde] niet bewezen dat dit een besparing oplevert.
2.8.
De conclusie is dat [eiser] voor een bedrag van € 1.630,80 (exclusief btw) aan materialen heeft bespaard (€ 1.973,27 inclusief btw).
conclusie
2.9.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van
€ 16.642,67 aan [eiser] . De vordering is als volgt opgebouwd:
Restant aanneemsom (aanneemsom minus betalingen) € 18.103,69
Af: besparingen € 1.973,27
Bij: meerwerk € 512,25
Totaal € 16.642,67 incl btw
2.10.
[gedaagde] heeft zich beroepen op verrekening met de door haar geleden schade, indien zij wordt veroordeeld om enig bedrag aan [eiser] te betalen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van schade afgewezen, zodat haar beroep op verrekening ook niet kan slagen.
wettelijke rente
2.11.
[eiser] heeft over het toe te wijzen bedrag wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 mei 2020 gevorderd. Aangezien [gedaagde] de verschuldigdheid van de wettelijke rente en de ingangsdatum niet heeft weersproken, zal de rechtbank het gevorderde toewijzen.
buitengerechtelijke incassokosten
2.12.
[eiser] heeft tot slot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.072,63 gevorderd. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft met verwijzing naar en onder overlegging van de brief van 13 mei 2020 voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over het toegewezen bedrag van € 16.642,67, wat neerkomt op € 941,43.
proces- en nakosten
2.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,08
- griffierecht € 941,43
- salaris advocaat €
1.407,50(2,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.454,01
2.14.
De door [eiser] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld. De over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
2.15.
In het tussenvonnis zijn de reconventionele vorderingen van [gedaagde] afgewezen. [gedaagde] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 281,50 voor salaris advocaat (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 563,00).
2.16.
De nakosten worden ambtshalve toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.642,67 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 941,43 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.454,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 281,50,
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.