ECLI:NL:RBAMS:2021:907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
13/290212-20, 13/176659-19 (tul) en 13/701767-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verduistering met afwijzing van ISD-maatregel

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 november 2020 in Amsterdam 8 blikken bier bij Albert Heijn heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, maar het subsidiair ten laste gelegde van verduistering bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de blikken bier heeft toegeëigend, ondanks dat hij aanvankelijk de intentie had om te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar heeft de ISD-maatregel afgewezen, omdat deze op dat moment niet passend werd geacht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de alcoholproblematiek van de verdachte en zijn motivatie om zich te laten behandelen. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld en de tenuitvoerlegging van de taakstraf toegewezen, terwijl de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

Verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers vorderingen: 13.176659.19 en 1370176717
Parketnummer: 13.290212.20
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/290212-20, 13/176659-19 (tul) en 13/701767-17 (tul)
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1982] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A.E. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Kort weergegeven is aan verdachte– na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Primair:hij op 14 november 2020 te Amsterdam 8 blikken bier bij Albert Heijn heeft gestolen.
Subsidiair:dat hij die 8 blikken bier op 14 november 2020 bij Albert Heijn heeft verduisterd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen standpunt ingenomen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Alhoewel uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd geconcludeerd zou kunnen worden dat verdachte het oogmerk op de diefstal had, blijkt uit zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring dat hij het bier wilde afrekenen en dat hij besloot om het bier zonder te betalen mee te nemen toen bleek dat hij geen bier meer mocht kopen omdat het 20:00 uur was. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd dan aan zijn verklaring bij de politie en zal het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaren.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 14 november 2020 te Amsterdam, bij de Albert Heijn, opzettelijk 8 blikken bier die hij als klant onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. De maatregel is een ultimum remedium, terwijl verdachte in staat is zich in het kader van eventueel op te leggen (bijzondere) voorwaarden te houden aan afspraken en voorschriften en gemotiveerd is voor begeleiding.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte is erg geschrokken van de dreiging dat hem nu een ISD-maatregel zou kunnen worden opgelegd. Hij is tot inkeer gekomen en is thans gemotiveerd en staat open voor begeleiding van de reclassering. Zolang zijn verblijfsstatus niet definitief is beëindigd verblijft hij rechtmatig in Nederland en kan hij hier zijn werkzaamheden voortzetten.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waardoor verdachte overlast veroorzaakt.
De rechtbank kan tot oplegging van een ISD-maatregel overgaan, indien is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 38m, eerste en vierde lid, Wetboek van Strafrecht. Daarnaast moet zijn voldaan aan het aanvullende vereiste dat volgt uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan al deze criteria voldoet.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het opleggen van een ISD-maatregel passend is. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 8 februari 2021. Hierin wordt – kort gezegd – geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. De reclassering meent dat de maatschappelijke bescherming tegen het delict- en overlast gevende gedrag aan de orde is, dat interventies gericht op repatriëring het meest reële toekomstperspectief bieden voor verdachte en de ISD-maatregel de meest reële kans is op het terugdringen van het recidiverisico. De kans dat verdachte volledig zelfvoorzienend zal zijn in Nederland wordt laag ingeschat gelet op zijn alcoholproblematiek en het mislukken van eerdere (behandel)trajecten. In Polen kan hij aanspraak maken op sociale voorzieningen. De kans bestaat bovendien dat verdachte tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard. Binnen de ISD-maatregel kan dan worden gezorgd voor een zogenaamde zachte landing waarbij de zorg, opvang en begeleiding in het land van herkomst kan worden georganiseerd.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen P.M. van Doleweerd en M. Staphorst, beiden reclasseringswerksters, een toelichting gegeven op dit advies. Zij hebben onder meer verklaard dat een ISD-maatregel voor verdachte uitkomst kan bieden in het kader van zijn alcoholverslaving. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid omdat zij in het drangkader alles al geprobeerd hebben. De reclassering begeleidt EU-onderdanen bovendien alleen in uitzonderlijke gevallen. Er dient dan een bepaalde garantie te zijn dat de EU-onderdaan na het reclasseringstoezicht stabiel genoeg is om zelfvoorzienend te zijn. Gelet op de eerdere (behandel)trajecten van verdachte en zijn alcoholproblematiek ziet de reclassering deze mogelijkheid niet. Het beleid van de reclassering is om in dit soort situaties geen ondersteuning te bieden.
De rechtbank zal het advies van de reclassering niet volgen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank constateert dat uit het reclasseringsadvies en de toelichting ter terechtzitting blijkt dat geen mogelijkheden worden gezien om inhoudelijk invulling te geven aan een behandeling dan wel begeleiding van verdachte via een reclasseringstoezicht om het recidiverisico te verminderen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat verdachte de Nederlandse taal niet machtig is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte weliswaar eerder veroordeeld is voor strafbare feiten en dat feitelijk gezien aan de harde criteria voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan, maar stelt tevens vast dat deze daarvoor in aanmerking genomen veroordelingen allen nog dateren uit 2016. Het delict-gedrag van verdachte is te wijten aan zijn alcoholverslaving. Verdachte geeft ter zitting aan thans gemotiveerd te zijn om zich daaraan te laten behandelen. Verdachte ontvangt nog steeds werkaanbod via uitzendbureaus en kan daardoor meteen weer werken en dus zichzelf financieel onderhouden. Ter terechtzitting is gebleken welke afschrikwekkende werking de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel op verdachte heeft gehad. De rechtbank ziet daarom een toekomstperspectief voor verdachte waarin hij extra gemotiveerd zal zijn om zich te laten behandelen tegen zijn alcoholverslaving.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de op te leggen straf of maatregel af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en acht het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment niet passend. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand passend en geboden.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

8.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Op 3 september 2019 is verdachte door de politierechter van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 13/176659-19 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren. Daarbij is de voorwaarde opgelegd dat hij tot aan het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Verdachte is op 3 september 2020 door de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 13/701767-17 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Daarbij is onder meer de voorwaarde opgelegd dat hij tot aan het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Bij de stukken bevinden zich geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
8.2
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat, in het geval de ISD-maatregel wordt opgelegd, de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/176659-19 zal daarom worden toegewezen.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701767-17 zal worden afgewezen, omdat de rechtbank een meerwaarde ziet in het blijven voortbestaan van de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel apart is geminuteerd.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/176659-19:
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van 20 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/701767-17:
De rechtbank wijst af de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.