ECLI:NL:RBAMS:2021:912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/3018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], woonachtig in Bree (België), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de beëindiging van de Ziektewetuitkering van [eiser] per 12 april 2020, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 27 januari 2020. Het Uwv heeft deze beëindiging gebaseerd op de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, waaruit bleek dat [eiser] op dat moment meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Na het indienen van bezwaar door [eiser] heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 mei 2020.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld zoals deze was op 12 april 2020 en heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de Ziektewetuitkering van [eiser] terecht had beëindigd, omdat hij op de datum in geding meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de conclusies logisch te volgen zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van [eiser] en dat de arbeidsdeskundige de functies die aan [eiser] waren geduid, terecht als passend had beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van [eiser] ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Bree (België), eiser (hierna: [eiser] )

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het Uwv)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van [eiser] beëindigd per 12 april 2020.
Bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de geldende maatregelen vanwege het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via Skype-verbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. [eiser] was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] ontvangt sinds 16 juni 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast is [eiser] werkzaam geweest als chauffeur personenvervoer voor 13,84 uur per week. Hij is op 13 maart 2019 uitgevallen voor dit werk wegens toegenomen fysieke klachten. Vanaf 14 mei 2019 ontvangt [eiser] daarom naast zijn WIA-uitkering ook een Ziektewetuitkering.
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van [eiser] naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling beëindigd met ingang 12 april 2020, omdat [eiser] op dat moment meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft aan het primaire besluit het rapport van de verzekeringsarts van 14 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 januari 2020 ten grondslag gelegd. [eiser] heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het eerdere standpunt gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 april 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de mogelijkheden van [eiser] om te werken juist vastgesteld en is er voldoende rekening gehouden met zijn klachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om één van de geduide functie te laten vervallen. De overige geduide functies worden nog steeds beoordeeld als passend voor [eiser] . Het vervallen van één van de functies heeft geen consequenties voor de verdiencapaciteit en dat betekent dat [eiser] volgens het Uwv nog steeds meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] voert aan dat hij beperkter is dan door het Uwv is aangenomen. Hij is nog steeds ziek en niet in staat om te werken. [eiser] heeft recentelijk nog in het ziekenhuis gelegen vanwege zijn lever en heeft meer beperkingen ten aanzien van lopen, zijn handen en zijn armen en zijn rug. Ook is hij recentelijk nog naar het ziekenhuis geweest voor een prik in zijn ruggengraat tegen de pijn. Verder voert [eiser] aan dat hij niet heeft geleerd voor de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geduid en dat hij de functies op het moment niet kan uitvoeren.
Het oordeel van de rechtbank
5. Zoals besproken ter zitting moet de rechtbank de situatie beoordelen zoals die was op 12 april 2020 (de datum in geding). In deze zaak moet de rechtbank daarom de vraag beantwoorden of het Uwv de Ziektewetuitkering van [eiser] terecht per die datum heeft beëindigd omdat [eiser] op dat moment meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd voor deze Ziektewetuitkering. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiser] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Medische beoordeling
6. Volgens vaste jurisprudentie komt een bijzondere waarde toe aan de rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk zijn en de conclusies logisch te volgen zijn. Het gevolg van die bijzondere waarde van deze rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. [eiser] kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. [1]
7. De verzekeringsarts heeft [eiser] gezien op het spreekuur en dossierstudie verricht. Naar aanleiding van de door [eiser] ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie en telefonisch contact met [eiser] . Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht en niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
8. In wat [eiser] heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiser] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de klachten van [eiser] en aan de hand van deze klachten zijn ook forse beperkingen opgenomen ten aanzien van alertheid, hoge werkdruk, persoonlijk risico, conflicten, sterke fysieke belasting en onregelmatig werk. Ook is [eiser] beperkt geacht ten aanzien van onder meer knijp/grijpkracht, schroefbewegingen met hand en arm, duwen of trekken, tillen of dragen, hoofdbewegingen maken, lopen, traplopen, klimmen, staan en geknield of gehurkt actief zijn. In wat [eiser] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat [eiser] meer beperkt moest worden geacht op de datum in geding. Daarbij merkt de rechtbank op dat het natuurlijk mogelijk is dat de klachten van [eiser] sinds die datum verergerd zijn. Omdat de rechtbank in deze zaak echter alleen kan oordelen over de situatie op en rondom 12 april 2020, kunnen klachten die zijn ontstaan na deze datum niet bij de beoordeling worden betrokken. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dan ook dat het Uwv het bestreden besluit mocht baseren op de rapportage van 8 april 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de medische grondslag daarmee juist is.
Arbeidskundige beoordeling
9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie receptioniste laten vervallen, omdat [eiser] niet aan de opleidingseis voldoet. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de overgebleven functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor [eiser] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de geduide functies op maximaal vmbo-niveau kunnen worden uitgevoerd. De heer [eiser] is in het bezit van een dergelijk diploma. Dat [eiser] bepaalde functies niet bij hem vindt passen, omdat hij er – zoals ter zitting naar voren gebracht – het gelaat of de stem niet voor heeft, kan niet meewegen in de beoordeling van de geschiktheid van de functies. Waar er verder sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies alsnog voor [eiser] geschikt zijn. Daarmee berust de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook op goede gronden.
Conclusie
10. Het Uwv heeft de ziektewetuitkering van [eiser] terecht met ingang van
12 april 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur kan verdienen. Het beroep is daarom ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.