ECLI:NL:RBAMS:2022:1036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/173026-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mishandeling en bedreiging binnen een gezin met oplegging van tbs-maatregel

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn moeder en broer, en bedreiging van zijn broers en zus. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de (stief)moeder en broer, en bedreiging van de broers en zus op 19 juni 2021 en 23 juni 2021. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen. De moeder van de verdachte deed aangifte van mishandeling, waarbij zij verklaarde dat de verdachte haar met de vuist tegen het oog had geslagen. Dit werd ondersteund door de verklaring van een andere zoon en foto’s van het letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van zijn moeder en de bedreiging van zijn broers en zus, maar sprak hem vrij van de mishandeling van een voorbijganger, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen. Gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tbs-maatregel met dwangverpleging als voldoende werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/173026-21 (A); 13/087064-21 (B) en 13/098721-20 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 4 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.H. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in zaak A – kort weergegeven beschuldigd van:
zaak A:
1. mishandeling van zijn (stief)moeder [slachtoffer 1] op 19 juni 2021 te Amsterdam;
2. bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 19 juni 2021 te Amsterdam;
3. mishandeling van zijn (stief)broer [slachtoffer 4] op 23 juni 2021 te Amsterdam;
zaak B:
mishandeling van [slachtoffer 5] op 8 maart 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde in zaak B moet worden vrijgesproken. Zij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten in zaak A.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak B (vrijspraak)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich op 8 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 5] . Op basis van de inhoud van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is geweest van onenigheid tussen [slachtoffer 5] en verdachte. Dat verdachte [slachtoffer 5] hierbij heeft mishandeld, kan echter niet worden vastgesteld, omdat de aangifte op dit punt onvoldoende steun vindt in andere stukken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde in zaak B.
3.3.2.
Zaak A (bewezenverklaringen)
Feit 1
Op 19 juni 2021 heeft de biologische moeder van verdachte, [slachtoffer 1] , aangifte van mishandeling gedaan tegen haar zoon (verdachte). Uit de aangifte blijkt dat zij zich op 19 juni 2021 omstreeks 20.20 uur in de woonkamer van haar woning aan de [adres] bevond. Een andere zoon, [slachtoffer 3] , was ook thuis. Zij heeft verklaard dat zij verdachte schreeuwend de trap op hoorde komen en dat hij haar vervolgens met zijn vuist tegen haar linkeroog sloeg. Aangeefster voelde een scherpe stekende pijn en voelde dat haar oog meteen begon op te zwellen.
Deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van haar zoon [slachtoffer 3] . Hij heeft verklaard dat verdachte op 19 juni 2021 naar de woning van zijn moeder kwam. [slachtoffer 3] hoorde eerst verdachte en vervolgens zijn moeder vanuit de woonkamer schreeuwen. Zijn moeder schreeuwde hard en er klonk paniek in haar stem. [slachtoffer 3] trof zijn moeder en verdachte aan in de woonkamer. Zijn moeder lag half over de bank. Hij hoorde zijn moeder zeggen dat verdachte haar had geslagen en hij zag dat haar oog begon op te zwellen.
Bij de aangifte zijn foto’s gevoegd, gemaakt door de verbalisant die de aangifte heeft opgemaakt. Daarop is een opgezwollen donkerrode plek te zien onder het linkeroog van aangeefster.
Uit de letselrapportage van 28 juni 2021 volgt dat negen dagen na het incident een onderhuidse bloeduitstorting zichtbaar was op de wang van [slachtoffer 1] , onder haar linkeroog. Volgens de arts past de door [slachtoffer 1] gemelde toedracht en ouderdom van haar verwonding bij het waargenomen letsel.
Verdachte heeft verklaard dat hij rond het genoemde tijdstip bij getuige [naam getuige] thuis was. Verdachte ontkent dat de mishandeling heeft plaatsgevonden. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte elke dag op een vast tijdstip bij haar op bezoek komt, namelijk tussen 18.00 uur en 18.30 uur, en op een vast tijdstip, namelijk tussen 23.00 uur en 00.00 uur, weer vertrekt. Dat was op 19 juni 2021 ook zo, aldus [naam getuige] .
De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] geloofwaardig, nu deze niet alleen steun vindt in de bijgevoegde foto’s en de verklaring van [slachtoffer 3] , maar ook in de bevindingen van een arts. Aan de verklaring van [naam getuige] hecht de rechtbank geen waarde en overweegt daartoe als volgt. Ten aanzien van een ander feit (het tenlastegelegde in zaak B) heeft [naam getuige] verklaard dat er niets is gebeurd tussen verdachte en de aangever in die zaak. Dit terwijl er naast de aangever ook een getuige is die heeft waargenomen dat verdachte achter aangever zou zijn aangerend en ook verdachte zelf heeft verklaard dat hij aangever met een duw heeft afgeweerd en dat er geschreeuwd is. Daarnaast heeft [naam getuige] zich tegenover een Pro Justitia rapporteur onterecht voorgedaan als de biologische moeder van verdachte. [naam getuige] is gelet op het voorgaande geen geloofwaardige getuige. De rechtbank legt de verklaring van verdachte en [naam getuige] daarom naast zich neer en vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder.
Feit 2
Uit de verklaring van verdachte zelf en de aangiftes van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] volgt dat verdachte later op de avond van 19 juni 2021 langsfietste bij de woning van [slachtoffer 1] ( [adres] ), waar zij op dat moment ook aanwezig waren. Aangevers hebben verklaard dat verdachte tegen hen bedreigingen heeft geuit als: “Zijn jullie bodyguards ofzo? Ik ga jullie allemaal doodmaken, ik ga jullie afmaken”. Zij voelden zich hierdoor angstig en bedreigd en hebben verklaard te denken dat verdachte in staat is om de bedreiging daadwerkelijk uit te voeren.
Verdachte ontkent dat hij zijn broers ( [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) en zus ( [slachtoffer 2] ) heeft bedreigd. Volgens verdachte werd hij zelf aangevallen door zijn broers en is hij hierdoor gewond geraakt.
Hoewel verdachte een andere lezing heeft dan aangevers van de gebeurtenissen die avond, kan op basis van de verklaringen van aangevers de onder 2 tenlastegelegde bedreiging worden bewezen. De verklaringen van aangevers ondersteunen elkaar onderling. Dat verdachte mogelijk zelf slachtoffer is geworden van mishandeling, maakt niet dat de bedreiging door verdachte niet heeft plaatsgevonden.
Feit 3
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt verder dat verdachte ook op 23 juni 2021 naar de woning van zijn moeder kwam (op het adres [adres] ). [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte vloeistof uit een pepperspraybusje in zijn ogen spoot, waardoor hij niets meer kon zien, bijna geen adem kreeg en een stekende en brandende pijn voelde. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 2] , welke getuige heeft verklaard dat zij verdachte hoorde schreeuwen en zag wegfietsen bij voornoemd adres. De getuige trof [slachtoffer 4] vervolgens met rode en betraande ogen aan en hij vertelde haar dat hij door verdachte met iets was bespoten.
Hoewel verdachte ook dit feit ontkent, komt de rechtbank op basis van het voorgaande tot een bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1
op 19 juni 2021 te Amsterdam, zijn moeder, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht met de vuist tegen het oog te stompen;
Feit 2
op 19 juni 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen “Zijn jullie bodyguards ofzo? Ik ga jullie allemaal doodmaken, ik ga jullie afmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3
op 23 juni 2021 te Amsterdam, zijn broer, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] een bijtende en/of brandende en/of traanverwekkende stof of goed in de ogen te spuiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van psychiater M. Binnewijzend die onder supervisie van psychiater C.A.M. van der Meijs zijn opgesteld ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte in zaak A. Verdachte heeft in beperkte mate meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek en alleen toestemming gegeven om bij zijn moeder (de rechtbank begrijpt: [naam getuige] , de vrouw die verdachte als zijn moeder beschouwt) informatie op te vragen. De bevindingen en conclusies van de psychiater, zoals neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 3 december 2021, zijn daarom mede gebaseerd geweest op reclasseringsrapportages die in de periode van 2012 tot en met 2020 over verdachte zijn opgemaakt. GZ-psycholoog S.H. van Schagen heeft vanwege de beperkingen van het onderzoek geen conclusies getrokken in het kader van diagnostiek.
De psychiater heeft, kort weergegeven, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne (in de voorgeschiedenis) en cannabis. Daarnaast is het intelligentieniveau van verdachte beneden gemiddeld en vermoedelijk is sprake van zwakbegaafdheid. Verdachte is beperkt in staat om zijn gedachten, impulsen, emoties en gedrag te reguleren. Er is sprake van een lage frustratietolerantie, een gebrek aan empathisch vermogen, een achterdochtige en wantrouwende grondhouding en verdachte ervaart gevoelens van krenking. Deze beperkingen komen voort uit de stoornissen van verdachte en waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies van de psychiater op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde in zaak A.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging op te leggen. De feiten voldoen aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel. Behandeling binnen de beveiligde setting van een tbs-kliniek is noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen.
7.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
In het geval dat aan verdachte een tbs-maatregel zal worden opgelegd, heeft de raadsman verzocht om oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden in plaats van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (biologische) moeder en broer. Als gevolg van het handelen van verdachte hebben zij pijn ondervonden. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte zijn broers en zijn zus bedreigd.
De verschillende slachtoffers hebben verklaard dat de gebeurtenissen emotioneel gezien indruk op hen hebben gemaakt. Zij zijn bang dat verdachte de geuitte bedreigingen daadwerkelijk zal uitvoeren. Bovendien roepen bedreigingen en mishandelingen ook gevoelens van onrust op bij anderen die hiervan getuige zijn of daarvan kennis nemen.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 13 januari 2022, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan agressiedelicten. In januari 2020 is aan verdachte een gevangenisstraf van zes maanden en een contactverbod met de/het slachtoffer(s) opgelegd wegens mishandelingen en bedreigingen, al dan niet in de huiselijke sfeer. Daarnaast is verdachte in november 2020 wegens vernieling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordeling, waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd, nog niet voorbij. Ook langer geleden (vóór juni 2015) is verdachte meerdere keren veroordeeld voor agressiedelicten.
Advies Pro Justitia rapporteurs
De rechtbank heeft gekeken naar de in de Pro Justitia rapportages van 3 december 2021 neergelegde bevindingen en conclusies van GZ-psycholoog S.H. van Schagen en psychiater M. Binnewijzend, onder supervisie van psychiater C.A.M. van der Meijs. Hieruit leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte ervaart gevoelens van boosheid richting zijn familieleden, omdat hij ervan overtuigd is dat zijn biologische moeder de erfenis van zijn overleden vader voor hem achterhoudt. Er is sprake van een langdurig bestaand patroon van agressief gedrag, voortkomend uit een combinatie van een gebrekkige emotieregulatie, een beperkt empathisch vermogen, gevoelens van wantrouwen en achterdocht, verhoogde prikkelbaarheid, een gestoorde impulscontrole en gevoeligheid voor krenking. Verdachte lijkt door zijn beperkingen niet in staat zijn boosheid op een andere manier dan door middel van agressie te uiten. Door zijn impulsiviteit en gebrekkige emotionele controle lukt het hem niet om afstand te nemen van de geëscaleerde situatie met zijn familie. Door zijn boosheid verliest hij steeds de grip. Het middelenmisbruik is daarbij mogelijk een versterkende factor.
De psychiater schat het risico op recidive in als hoog, waarbij vooral de homocidale uitspraken van verdachte grote zorgen baren. Het risico op escalatiegevaar lijkt steeds meer toe te nemen. Zoals blijkt uit het bewezenverklaarde kunnen gevoelens van frustratie en boosheid bij verdachte leiden tot delictgedrag. Het ziekte-inzicht en de motivatie van verdachte om mee te werken aan een behandeling zijn (zeer) beperkt.
Vanwege de genoemde omstandigheden is het volgens de psychiater noodzakelijk dat verdachte een behandeling krijgt, die in aanvang plaatsvindt in een klinische setting. Binnen een klinische setting kan de behandeling eerst worden gericht op het verbeteren van de impulscontrole, het versterken van de frustratietolerantie en de emotie- en agressieregulatie. Daarnaast is van belang dat door middel van aanvullende diagnostiek wordt vastgesteld of bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, zodat behandeling op passende wijze kan worden aangeboden. Het is essentieel dat verdachte gemotiveerd wordt voor behandeling en voor lange tijd stopt met drugs- en alcoholgebruik. Indien de klinische behandeling goed verloopt kan na verloop van tijd worden toegewerkt naar resocialisatie met verdere ambulante begeleiding.
Uit reclasseringsrapportages die in de periode van 2012 tot en met 2020 over verdachte zijn opgemaakt komt naar voren dat verdachte stelselmatig niet heeft meegewerkt aan behandelings- en begeleidingstrajecten, die in het verleden aan verdachte zijn opgelegd. In 2017 heeft verdachte, bijvoorbeeld, geweigerd om mee te werken aan een behandeling in het kader van een aan hem opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (isd-maatregel) voor de duur van twee jaar. Ook een gevangenisstraf als stok achter de deur heeft verdachte niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De psychiater vindt behandeling in een steviger behandelkader (dwangkader) daarom noodzakelijk om de risico’s te verminderen. De psychiater heeft, bij een bewezenverklaring, geadviseerd om een tbs-maatregel met dwangverpleging aan verdachte op leggen.
Op de zitting van 18 februari 2022 heeft psychiater C.A.M van der Meijs aangegeven dat hij de bevindingen en conclusies, die onder zijn supervisie door psychiater M. Binnewijzend zijn opgesteld, handhaaft.
Advies reclassering
Reclasseringswerker I. Hoving van reclassering Inforsa heeft in een e-mail van 16 februari 2022 aangegeven dat de reclassering zich conformeert aan het in de Pro Justitia rapportages van 3 december 2021 neergelegde advies.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a Sr en verder):
  • verdachte is onderzocht door een psychiater en GZ-psycholoog, waarbij de psychiater heeft vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • de bewezenverklaarde mishandelingen zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat (artikel 300 en 304 Sr);
  • bedreiging is een misdrijf, zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, Sr;
  • verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen door zijn agressieve gedrag een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportages overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische forensische setting. Nu eerder opgelegde drangkaders niet hebben geleid tot het terugdringen van de recidive, komt de rechtbank echter tot de conclusie dat slechts een tbs-maatregel met dwangverpleging het recidiverisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau kan terugbrengen. Een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden vormt geen alternatief, omdat verdachte meerdere keren heeft geweigerd mee te werken met de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen (ex artikel 37b, eerste lid, Sr). De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de bewezenverklaarde mishandelingen en bedreigingen kunnen worden aangemerkt als misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder meegewogen dat de bedreigingen gepaard zijn gegaan met de mishandelingen of hiermee verband houden.
Nu verdachte in het kader van zijn voorlopige hechtenis al lange tijd heeft vastgezeten, ziet de rechtbank af van oplegging van een straf naast de tbs-maatregel met dwangverpleging.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 20 augustus 2021 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 4 november 2020 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/098721-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op haar vordering in deze strafzaak, gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf af te wijzen.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak B niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A onder 1
mishandeling, begaan tegen zijn moeder;
zaak A onder 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
zaak A onder 3
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/098721-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2022.